The Project Gutenberg eBook of Turckse slavernie

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Turckse slavernie

Author: Emanuel d' Aranda

Release date: December 27, 2022 [eBook #69645]
Most recently updated: February 20, 2024

Language: Dutch

Original publication: Netherlands: Chrostoffel en Iasper Doll, 1666

Credits: Wouter Franssen, Jeroen Hellingman, and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive)

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK TURCKSE SLAVERNIE ***
[Inhoud]

Nieuw ontworpen voorkant.

[1]

[Inhoud]

Turckse Slavernie  Beſchreven door Emanu. de airanda

Turckse Slavernie
Beſchreven door Emanu. de airanda

In ’s Graven-hage
By Chriſtoffel ende Iaſper Dol 1666.

[3]

[Inhoud]

Oorspronkelijke titelpagina.

TURCKSE SLAVERNIE,

Beſchreven door

Emanuel De Airanda,
Soo hy ſelfs die geleden heeft:

Mitſgaders

Verſcheyde particuliere en vermaeckelijcke Verhalinghen van veelderhande dingen die geſchiet ſijn terwijl hy in Slavernie is gheweeſt.

Als mede

De verſchrickelijcke maniere van Iuſtitie by die van Argiers gebruycklijck.

Seer aengenaem te leſen voor alle curieuſe Perſoonen, ende nootſakelijck voor alle Zee-varende Luyden, om te weten, waer na ſy in ſoodanigen ongeluck ſich hebben te reguleren.

[5]

[Inhoud]

VOOR-REDEN.
Tot den
LESER.

Beminde Leſer,

Ick preſenteer u een werck, ’t welck niet en verdient de naem van de Hiſtorie te hebben, maer alleen een eenvoudighe en waerachtige Verhalinghe van vreemde ende verſcheyde dingen, die my gebeurt ſijn in de tijde van mijn Reyſe, ofte die ick geſien hebbe aen andere gheſchiet te zijn: Uyt de welcke ick vryelijck ſal bekennen dat ick immers ſoo veel, indien niet meerder profijt in weynigh tijdts getrocken hebbe, als uyt mijne Studien in vele Iaren. Het welcke ghy lichtelijck ſult konnen begrijpen indien ghy de patientie wilt nemen dit Boeckje ’t welck ick u preſentere te leſen: Waer in gelijck een Zee-Man onder ſijne Vrienden ſpreeckt van Tempeeſten en Schip-breucken, een Soldaet [6]van Bataillen ende wonden, een Herder vande Wolff ende ſijne Kudden; Ick u ſal onderhouden, u leydende van Madrid in Spaignen, ende wandelende door de Zee ende door Africa, tot dat wy wederom komen in ons Vaderlandt.

Ornament

[7]

[Inhoud]

REGISTER
Vande particuliere
VERHALINGEN.

I. Verhael. Hiſtorie van een Spaenſe Geeſtelijcke Perſoon, die tot Argiers Slaaf was. 117
II. Vande Manhaftigheydt van een Hollantſe Capiteyn, die ſich defendeerde alleen tegens vijf Turckſe Galeyen, ende twee Brigantijns, ende haer verſtroyde. 124
III. De volſtandigheydt van een Chriſten Slavinne, om in haer Gheloof te blijven. 132
IV. De onwetende Lieden imagineren haer ſelven in vreemde dingen. 134
V. Van vijf Turckſe Slaven, die door een wonderlijcke practijck haer ſalveerden, ende vande reſcontre van een Schip van Duynkercke. 137
VI. Een wonderlijck effect van een vervloeckte Liefde. 139
VII. Van twee ongeluckige Slaven, die inde [8]Mamore van Tituan gheſteldt wierden. 141
VIII. Van een Portugijſe Edelman, die gevanghen wierde ende tot Argiers gebracht. 146
IX. Een nieuwe Slaef moet ſich van een yeder miſvertrouwen. 153
X. Van twee nieuwe getrouden, die vande Turcken ghenomen, ende tot Argiers tot Slaven ghebracht wierden. 157
XI. Vande ondanckbaerheydt van een Portugijſe Slaef. 160
XII. De maniere vande Dooden tot Argiers te begraven. 164
XIII. Van den onbedachten yver, ende van den voorſichtigen yver. 166
XIV. Twee exempelen van mildadigheydt ende erkenteniſſe. 169
XV. Vande maniere van Trouwen tot Argiers. 174
XVI. De nootſaeckelijckheydt is de Moeder vande neerſtigheydt ende vande vernuftigheydt. 178
XVII. Van een Pater Carmelijt die Slaef [9]was, ende van Alli Pegelin. 183
XVIII. Het gebruyck van Vergift is ſeer gemeen in Africa. 193
XIX. De Turcken houden haer woordt. 197
XX. De Vrouwen ende de Wijn bedriegen de looſte die der ſijn. 202
XXI. De maniere om de Pocken tot Argiers ſonder Chirurgijn te geneſen. 207
XXII. Van een Fransman die ſich Turcx wilde maecken, ende een Chriſten bleef tegen ſijn danck. 209
XXIII. Vande openhertigheyt van een Ioodſe Dochter. 211
XXIV. Van het wijs retireren van een Zee-Roover. 213
XXV. Godt geleydt door ſijn voorſienigheyt den ghenen die een goede intentie hebben. 216
XXVI. De openhertigheyt van een Duynkerckſe Slaef. 220
XXVII. Kluchtighe reſcontren vande Fortuyne der Slaven. 222
XXVIII. Een Slaef dient ſich van alles om te leven. [10] 230
XXIX. Vande getrouwigheyt van een Man, ende vande ontrouwigheydt van ſijn Vrouw. 233
XXX. Krackeel tuſſchen Spaenſe ende Portugijſe Slaven. 238
XXXI. Een Slaef moet niet al te ſeer betrouwen op de al te groote courtoiſie van ſijn Patroon. 241
XXXII. Van een Religieus die ſijn Geloof door ſwackheydt verſaeckte wanneer hy binnen Argiers Slaef was, ende die door ſijn betrouw een Martelaer wierde. 244
XXXIII. Van het voornemen dat wy gheformeert hadden, om ons Meeſter te maecken van het Schip ’t welck ons na Tituan brocht. 251
XXXIV. De curieuſheydt wordt voldaen met de tijdt ende patientie. 256
XXXV. De onnoſele beſchuldight. 263
XXXVI. Ghetrouwigheydt, ſtantvaſtigheydt, vergeldinghe ende danckbaerheydt. 267
XXXVII. Schip-braeck in de Haven. 270

[1]

TURCKSE SLAVERNIE,
Geleden en beſchreven
Door
Emanuel d’ airanda
.

N

a dat ick een Iaer in Spaignen gewoont hadde, ende eenigſints vergenoegt was in het voornemen ’twelck ick hadde dat Koninckrijck te ſien, ende de ſprake te leeren, maeckte ick rekeninge wederom na Nederlandt te vertrecken, ende om dat ick van Engelant af gevaren ſijnde, tot S. Lucar de Barameda aen Lant gekomen was, in welcke reyſe ick in groot perijckel was geweeſt van de Turcken genomen te worden, dachte ick dienſtigher te ſijn over S. Sebaſtiaen weder te keeren, om ſoo grooten Zee, ende voornamentlijck het perijckel van de Turcken te ontgaen, de welcke by na altoos op de kuſte van Spaignen ende Portugael ſijn; als mede om Caſtilla la vieja, ende Biſcayen te ſien. Ick ben van Madrid vertrocken den 1. Auguſti 1640. hebbende tot geſelſchap [2]een van mijn Lants luyden genaemt Reynier Saldens, ende ick ben den 13. Auguſti tot S. Sebaſtiaen gekomen, alwaer ick vonde Monſieur Ian Baptiſta Caloen ende de Ridder Philips de Cherf, die voor genomen hadden Scheep te gaen in een van twee Engelſe Schepen dit in de Haven lagen, gereet om ’t zeyl te gaen als de wint goet ſoude ſijn: even den ſelfden Nacht wierde de windt goet: ’s anderen daeghs gingh ick Scheep met de voornoemde drie Vrienden, ende met die goede wint raeckten wy in volle Zee, de welcke na twee uyren tijts ofte daerontrent dat wy uyt de Haven vertrocken waren, heel ſtil wierde, ende dien ſelfden nacht gantſch contrary, waer door wy genootſaeckt waren te laveren, hopende op een goede windt. Na dat wy ontrent vier dagen op die maniere gheſeylt hadden, quamen wy op de hooghte van Rochel in Vranckrijck, alwaer wy een Rochelſe Vry-buyters Fregat reſcontreerden, die ons quam verſpien, ende ſiende dat wy Engelſche Schepen waren, quam deſelfde Fregat nader by ons, ende de Capiteyn ſont met ſijn Boot vier Soldaten aen ons Boort, om het Paſpoort van onſe Schipper te ſien, die de Schipper terſtont toonde, gevende een ſtuck gelts [3]aen de Soldaten van de Fregat; ende ſoo keerden de ſelfde wederom na haer Schip, rapporterende aen haer Capiteyn datſe ons Paſpoort gheſien hadden. Doe quam de Rochelſe Capiteyn achter op ſijn Fregat, onſen Schipper toe-roepende, weeſt wel op u hoede, ſoo het u goet dunckt, want daer ſijn vijf Turckſe Vry-buyters in het inkomen van de Canael, met de Zeylen aen de windt. Maer onſen onhervaren Schipper vertoonde dat de Oorlogh Schepen van den Koningh van Engelant, die ſomwijlen buyten de voorſz Canael quamen, deſe kuſte tegens de Turcken ſouden bewaren, ende hiel de ſpot met het perijckel, ſonder te conſidereren de kleyne macht die hy hadde om ſijne vyanden te reſiſteren, ende vervorderde ſijn reyſe, meenende dat het onmogelijck was dat de Turckſe Vry buyters ſoo veer ſouden komen, alwaer oock de Duynkerckſe ende Hollantſe vry-buyters daghelijcks de zee kruyſſen. Hebbende de windt geſtadigh contrary, het was ſeven dagen dat wy van S. Sebaſtiaen vertrocken waren, ende niet verder ghekomen als op de kuſte van Bretaignen in Vranckrijck.

Den ſelfde dagh ontrent ten twee uyren na middag, ſagen wy veer van ons af twee [4]Schepen, die wy oordeelden Koopvaerdy Schepen te ſijn, ende een weynigh daer na ſaghen wy der maer een, te weten het kleynſte, dat met volle Zeylen op ons aen quam, ende wanneer het ons naderde, ſagen wy dat het een Caravelle was. Onſe Schipper liet de Mars-zeylen neer halen, voor reden daer toe ghevende, dat het de Enghelſe maniere niet en was op Zee te vlughten. Ende onſe Mars-zeylen ſoo neerghehaelt ſijnde, ende het Schip dat ons volghde met volle Zeylen aenkomende, was het by na onder ons Geſchut ſonder een Vlagge te laten uythanghen: waer door lichtelijck te oordeelen was dat het ſelfde Schip een Zee-rover ofte Vrybuyter was. Maer onſen onhervaren Schipper liet de Boot in Zee ſetten, om te vraghen wat volck het was, meenende dat het een Franſe ofte Duynkerckſe Vrybuyter was. De Turcken die inde Caravelle waren (gelijck ick daer na verſtonde als ick ghevanghen ghenomen was) ſiende dat men ons in wachtede met de Mars-zeylen neer gehaelt, ende dat men de Boot in Zee geſet hadde, ende voorts alles gedaen ’twelck men ghewoon is te doen, wanneermen vechten wil, beduyden deſe daet te procederen van een kleyne ervarentheyt van onſe [5]Schipper, ende dat hy ſigh wilde defenderen. De Capiteyn vande Caravelle liet mede ſijne Mars-zeylen neer halen, willende niet nader by ons komen. Ondertuſſchen overviel de nacht, ende de Caravelle bleef geſtadigh in ons geſight, met een Lanteerne achter aen, om ſijn Cameraets een teecken te geven: het welcke wy Paſſagiers wel dachten, maer de Schipper lachte ons uyt: Alle het gene dat wy met goede woorden van hem konden verkrijgen, was, ons Schip gereet te maken om ons te weeren. Dus ghereet gemaeckt ſijnde, paſſeerden wy de nacht, ende van vier ſtucken geſchut die ons Schip op hadde, waſſer maer een dat dienſt konde doen. Dit alles geſchiede met neergehaelde Mars-zeylen, ſoo dat wy weynigh wegh vervorderden, noch de Caravelle oock niet.

Wy in deſe ſtaet malkander aenſiende, paſſeerde de nacht, ende ontrent ten vijf uyren ’s morghens den 22. Auguſty, ſagen wy twee groote Schepen, die met volle Seylen op ons aen quamen. Daerom baden wy de Schipper dat hy zeyl wilde maecken, maer hy bleef eyghenſinnigh: yder ſeyde ſijne redenen, ende de Schipper die geen reden hadde, wilde oock geen verſtaen. Ontrent ten thien uyren voor [6]middagh voeghden de twee Schepen haer by de Caravelle, alle noch ſonder Vlagge. Doen wonnen ſy op een ooghenblick met volle Seylen de wint van ons, een Musket ſchoot af. Op het achterſte van het grootſte Schip ſtondt een Turck, die een toegeſlagen Vlagge in ſijn armen hadde, ende een Chriſten ſlaef, die riep, ſtrijckt voor Argiers. Op dit gheroep liet die ghene die de Vlagghe hiel, de ſelfde uytwayen. Sy was groen, met ſilvere halve manen in de ſelfde. Hoe aenghenaem ons die Vlagge was, ende te ſien ons na Argiers brengen, kanmen lichtelijck dencken. Derhalven ſtelden wy onſen Schipper voor dat hy ſoude parlementeren op conditie datſe ons aen het eerſte Landt vande Chriſtenen aen Landt ſouden ſetten, ende dat wy haer twee ende dertig duyſent ſtucken van achten ſouden geven, welck gelt in ons Schip was: want het ghebeurt ſomwijlen dat wanneer de Turcken eenigh Schip met accoort nemen, ſy haer woort houden, ende de gevanghens aen lant vande Chriſtenen ſetten ſoo haeſt als het haer moghelijck is. Maer onſe goede Schipper in plaets van parlementeren, vraeghde offer quartier was: men antwoorde uyt de Turckſe Schepen, Ia, Ia, goet quartier. Deſen manhaftighen [7]Schipper meenende dat hy ghenoegh gedaen hadde, liet de Ree op de overloop nederhalen, ende de vlagge van achter af nemen, ende verliet met drie ofte vier van ſijn Boots-volck ſijn Schip, ende roeyde met de Boot na de Turckſe Schepen toe, ende gaf ſich over in handen van ſijne vyanden.

De Turckſe Soldaten begerigh ſijnde te plonderen ende buyt te maecken, quamen terſtont thien ofte twaelf met de Boot aen ons Boort, onder het geleyt van een Capiteyn, die de eerſte was die in ons Schip quam. Hy was een Engelsman, maer een Renegado, ende alſoo ick als doen op den overloop was, vraegde hy my van wat Natie ick was, ende of ick een Koopman was, ick antwoorde, ick ben van Duynkercken ende een ſoldaet van mijn profeſſie: waer op hy repliceerde in Nederduyts, Broeder patientie, het is de Fortuyne vanden Oorlogh, huyden voor u ende morgen voor my. Ick gaf hem het gelt dat ick by my hadde; ende terſtont ſtack een andere Turck ſijn hant in mijn dye-ſack, nemende mijn Buſſe, Neuſdoeck, Pater noſter ende Gety-boeck; het welcke hy my wederom gaf met de Neuſdoeck, maer het Pater-noſter ende de Buſſe behiel hy, om [8]de welcke hy ſeyde dat ick een Barbier was.

Na datſe geplondert hadden die op den overloop ende inde Kayuyt waren, brachten ſy ons met de Boot aen Boort van een van haer Schepen, latende in ons Schip dat genomen was twaelf Turcken om het ſelfde te gouverneren: ende alſoo de wint Ooſt was, wenden ſy de ſchepen na de Spaenſe kuſt, ende in twee dagen quamen wy te ſien de Caep van Galicien, die men noemt le Caep del Mort.

Ick was tot hiertoe als in een droom, inde welcke men ſiet vreemde ſpoocken, de welcke veroorſaken vreeſe, verwonderinge, ende curioſiteyt: acht nemende op verſcheyden ſpraecken (want men ſprack ’er Turcks, Arabiſch, Franco, Spaens, Frans, Nederduyts ende Enghels) op vreemde kleedingen, ende verſcheyde maniere van wapenen, mitſgaders op de beuſelachtige ceremonien wanneerſe bidden, u verſekerende dat dit alles my ſtoſſe gaf om vlytigh acht te nemen: maer na dien de verwonderinge, vreeſe, curioſiteyt, ende melancolie my niet te eten gaven, ende dat mijn maegh ſulckx begeerde wegen den honger, ſchickte ick my by vier Chriſten Slaven, de welcke hoewelſe voor haer portie anders [9]niet als Biſcuyt en ontfingen, nochtans ſomtijdts potage van rijſt maeckten, ofte van eenig dingh dat ſy van Landt mede gebracht hadden: Ende men moet weten dat de voorſz Slaven gekomen waren met een van de ſchepen van Argiers: want de Turcken imployeren op Zee de Chriſten ſlaven voor Boots-gheſellen. De windt was nogh goet. Het was den elfſten dag van onſe ghevangheniſſe, ende wy waren inde naeute van Gibralter, in het paſſeren vande welcke de Turcken gemeenelijck vele ſuperſtitieuſe ceremonien maecken: onder andre werpenſe inde Zee een pot vol olye, ende gheloven dat die pot na een gheberghte gaet, die van het zee varende volck ghenaemt wort den Bergh van Teeckens. Want de Turcken ſegghen dat aldaer een glorieuſe Heylige Man woont die (na ſy ſeggen) ſich voet met deſe Olye die in de Zee geworpen wort. Sy ſtellen oock kleyne brandende Keerſen op de ſtucken Geſchutſ ende laten die branden ſoo langh tot datſe gepaſſeert ſijn, voornementlijck warneerſe by nacht paſſeren. Alle deſe ſuperſtitien worden met vele gebeden ende andere ceremonien gedaen.

Den derden dagh na dat wy de voorſz naeute gepaſſeert waren, quamen wy met [10]het op-gaen van de Sonne voor Argiers, ende de Capiteyn dede een ſalvo ſchieten. Op dit geluyt quamen alle curieuſe perſonen van de Stadt aen de Zee-kant, ende alſoo ick by derthien andere Chriſtenen ſliep, yder een yſere keten aen ſijn voeten, hadde men het Ancker alreede laten vallen, al eer de ketens van ons genomen werden. Hebbende de voeten vry gingh ick op den overloop, alwaer ick de Zee-kant vol Alarbes vont. Ick vraeghde de Capiteyn (die een beleeft man was) wat volck dat was, want ſy hadden anders geen kleederen aen als drie ofte vier ellen Laecken ronts om haer lichaem ghewonden, ſonder dat eenigh Snijder de hant daer aen gehadt hadde: hy ſeyde my, het ſijn arme luyden ende Boeren van het Lant.

Hier begint onſe Tragedie: De Reders van de Schepen die ons genomen hadden, deden ons aen Lant ende op de marct gaen, alwaer de Chriſtenen verkocht worden, om te ſien offer yemant was die ons kende, van daer bracht men ons in het Paleys van de Baſſa (dat is de Gouverneur, die ſommige Koningh noemen, maer hy is maer een Onder Koningh) om dat hy ſijn gedeelte moet hebben van de nieuwe ſlaven, te weten van acht eenen. Hy was in de [11]Zael van audientie geſeten met de Beenen gekruyſt, gelijck de Snijders hier te Lande doen wanneerſe wercken, op een breede Banck met blau Tapijt bedeckt. Hy hadde in ſijn hant een Wayer van Pluymen, ſijn kledinge was een lange Rock van roode zijde, ende hadde op ſijn Hooft een groote Turban ſeer curieux bewrocht, met de Beenen naeckt. Het was een Man van goet ende reſpectijf aenſien: maer al eer wy aen hem geſonden waren, was hy geinformeert dat de Ridder Philips de Cherf een Edel Ridder was, ende nam hem voor ſijn achtſte part.

Na dat de Baſſa ſijn recht ontfanghen hadde, bracht men ons in het Huys van een eerweerdigen Turck, die een van de Reeders was van de Schepen die ons ghenomen hadden: Ende als wy in ſijn Huys quamen, vraeghde hy ons in de Italiaenſe ſprake, of wy dien dagh gegeten hadden? Wy antwoorden, neen. Doe beval hy een van ſijn Chriſten ſlaven, ons een korf met Raſijnen ende Broot te gheven. Het Huys was op ſijn Italiaens gebouwt, de Gallerien waren van Wit Marber, ſoo wel de vloer als de Pilaren, ende de Boghen ſeer wel gheproportioneert na de Gebou konſt. Wy moſten den nacht paſſeren in [12]de ſelfde Galeryen op de vloer, u verſekerende, dat ick liever in een ſtal op ſtroo ſoude hebben willen ſlapen: Want nadien vvy niet gevvoon vvaren ſoodanigh ongemack te lijden, vvaren vvy ’s morghens verſtijft, ende als vertreden aen armen ende beenen. Wy en mochten uyt dat Huys niet gaen totdat vvy verkocht vvaren. Wy vvaren daer ſeven dagen, vvachtende tot dat ſommighe Chriſten ſlaven, die voor ons genomen vvaren, verkocht ſouden ſijn. Ondertuſſchen quam dien Chriſten Meeſter-Verrader, vvaer van ick in mijn 9. Verhael mentie maecke, ons beſoecken ende vertrooſten, maer vvy vvaren alreede gevvaerſchout dat hy een Verrader vvas. De Generael Alli Pegelin ende eenighe van de voornaemſte Turcken quamen ons beſoecken, ende beſien om ons te koopen. Sy vraeghden ons of vvy niet en hadden om ons rantſoen te betalen, ende datſe ons goede paſſagie ſouden geven? Wy antvvoorden alle eendrachtig, dat vvy gheen gelt en hadden, maer dat vvy hoopten dat het goede Volck van ons Landt ons ſouden trachten te helpen met Aelmoeſſen.

Het was even den 12. September dat de voornoemde Slaven verkoft ſijnde, wy op [13]de merckt gebracht wierden, alwaer men gewoon is de Chriſtenen te verkoopen. Een oudt opveyler hoog bejaert hebbende een ſtock inde handt, nam my by de arm, ende leyde my menighmael over de marct, ende die luſt hadden my te koopen, vraegden na myn Vaderlandt, mijn naem, ende mijn profeſſie: Op het welcke ick antwoorde met voorbedachte logens, dat ick gebooren was in het Landt van Duynkercke (in plaets van te ſeggen van Vlaenderen) inde Stadt van Damme, ende een Soldaet was van profeſſie: ſy voelden my de handen oftſe hert ende be-eelt van werken waren, ſy deden my oock de mondt open doen om mijn tanden te ſien, oftſe bequaem waren om biſcuyt op de galeyen te bijten. Daer na deden ſy ons alle neder ſitten, ende dien ouden Op-veyler nam de eerſte in de rye by de arm, marcherende met hem drye ofte vier malen over de marckt roepende Arrache, arrache, het welcke te ſegghen is, wie bieter meer voor? Den eerſten verkoft ſijnde, ſteldemen hem aen d’andere zijde vande merct, beginnende een nieuwe rye te maecken.

Terwijl men de eerſte van onſe rye verkoft, was ick even gheſeten tuſſchen mijn cameraets Monſieur Caloen ende Reynier [14]Saldens: de welcke niet teghenſtaende deſe tragediſche actie daer wy in waren, ſeyde met een groot ſuchten: Het is van daeg kermis in ons Dorp in Vlaenderen, indien wy daer waren, ſouden wy goede Wijn drincken, ende Wafelen eten met de goede Vrienden: ick antwoorde hem, wy ſijn nu in een fraeyen kermis: Het welcke ick naeuwelijcx gheſeyt hadde, ofte den ouden Op-veyler nam my by de arm, my doende marcheren, ghelijck hy de andere gedaen hadde, ende riep, Arrache, arrache. Ick hoorde verſcheyde perſoonen gelt bieden, ſonder dat ick nochtans verſtonde wat ſy ſeyden. Ick vraeghde een oude Slaef, hoe veel ſy booden: hy ſeyde my: die bied 190. ſtucken van achten, die 200. ende eyndelijck wierde de koop gemaeckt voor 200. ſtucken van achten.

Die my gekoft hadde, was een Ronegado ghenaemt Sadan Gallan: Maer alſoo de Baſſa het recht van herkoopinghe heeft, wierden wy noch eenmael voor de Baſſa ghebracht, dragende de teeckenen op ons hoedt in Cijffer voor hoe veel dat wy verkoft waren, preſenterende aende Baſſa het recht van herkoopingh, die ons alle drye nam, te weten Monſieur Caloen, Reynier Saldens, ende my. Hy ſeyde dat hy [15]wel gheinformeert was dat wy rijck ende Ridders waren: maer niet teghenſtaende deſe qualiteyt die hy ons gaf, bracht men ons inde ſtal van ſijn Paleys, alwaer wy 250. Slaven vonden, ſijnde Roeyers van ſijn Galeye. Wy waren in die ſtaet een ende twintig dagen: alwaer vvy voor ons portie alle daeghs twee brooden ontfingen.

Het vvas doen het eynde van September, ende de tijt dat de Galeyen haer laetſte reyſe van het jaer doen. De ſlaven die met ons vvaren, packten haer goetje om ſcheep te gaen. Men gaf door ordre vande Baſſa aen yder ſlaef vijf ellen Lyvvaet om een Hemde ende een Galeye-Broeck te maecken. Ick kreegh mijn deel als andere: Het vvelcke my ſeer vvel te paſſe quam: Want ick hadde maer een vuyl geſcheurt Hemde, vol Luyſen. Op den dagh vvanneer de ſlaven ſouden ſcheep gaen, quamen in onſe ſtal vijf ofte ſes barbiers leer-jonghens, die de ſlaven, Roeyers vande Galeyen, begonnen het hayr ende Baert te ſcheren. Wanneerſe alle geſchoren ende toe-gheſtelt waren, quamen de Capiteynen vande Galeyen, ende de Hof-meeſter vande Baſſa inde Stal, ende deden alle de ſlaven uyt die plaets gaen [16]in een open plaets ofte Thuyn met een billet, ende begonnen de officien op de Galeyen te diſtribueren.

Ende wanneerſe haer getal vol hadden, waren wy noch tvvintigh ſlaven overigh: Het vvelck de Capiteyn ſiende, ſeyde aen de Hof-meeſter paſſerende voor by ons, laet ons deſe Canaille aen Landt laten, vvant ſy ſijn noch vvildt. Ick verſekere u dat dit onghelijck voor die reyſe ons ſeer aengenaem vvas.

De Galeye vande Baſſa vertrock op de ſelfde tijt in compagnie van drye andere Galeyen. Ondertuſſchen bleven vvy inde Stal met de ſiecke ſlaven, die onbequaem ende overigh vvaren. Van het lyvvaet dat ick ontfanghen hadde, maeckte ick een Hemde vvel genoegh geſneden om my van te dienen: maer aengaende de Broeck, vviſte ick niet vvaer te beginnen: Het vvelcke een Portugijſche Ridder, mede een Slaef, ſiende, ſeyde my, Vrient, ick ſie vvel dat gy geen Snijder van u Ambacht ſijt: dat ſeggende, gaf hy drye ofte vier Aſpren (ſijnde kleyn Geldt van dat Landt) aen een andere Slaef, die mijn Broeck ſnede ende maeckte.

De Baſſa ſijnde gheinformeert dat vvy gheen Ridders, noch rijck waren, ghelijck [17]men ſeyde, te vveten vvy drye, Monſieur Caloen, Reynier Saldens, ende ick, dede ons inde Zael van audientie gaen, alvvaer de Generael Alli Pegelin preſent vvas, die ons ſeyde, Chriſtenen, ick hebbe u ghekoft vande Baſſa, maer ſeer dier. Van daer ſondt hy ons na ſijn Logijs, alvvaer tvvintig Chriſten ſlaven vvaren om het Huys te dienen, ende veertigh vvaren van neghen tot vijftien jaren, die uyt het Huys niet moſten gaen, door vreeſe van ghedebaucheert te vvorden vande Turcken: Want aengaende Alli Pegelin onſe Patroon, hadde de reputatie van een Vyandt te ſijn vande vervloeckelijcke ſonde: Ende hy hiel die Iongens tot pracht, ghelijck onder de Chriſtenen de Groote Heeren de Pages ende Lackeyen houden.

Van daer vvierden vvy ghebracht na de Bain van onſen nieuvven Meeſter, vvelcke een plaetſe is gedeſtineert om de ſlaven vande Galeye te logeren ende laten vvoonen. De voorſz Bain vvas een ſtraet van ſijn Huys, de qualiteyt ende gheleghentheyt van de vvelcke ick u in ’t korte ſal beſchrijven. Eerſtelijck hadſe een naeu inkomen, ende men quam in een groot vervvelfſel, dat ſijn licht ſoo veel als het vvas ontfingh door eenighe tralien van boven, [18]maer ſoo weynig, dat men op vollen dag ende ’s middaghs in eenighe tap-plaetſen van de ſelfde Bain Lampen moſte aen-ſteken. De Tappers ſijn Chriſten ſlaven van de ſelfde Bain, ende die daer komen om te drincken, ſijn Turckſe Vry-buyters ende ſoldaten, die haer tijt door brengen met drincken ende vervloeckelijcke ſonden te doen: Boven iſſer een vierkante plaets tuſſchen de Galeryen van tvvee verdiepingen hoogh, ende tuſſchen deſe Galeryen vvarender oock tap-plaetſen, ende een Kerck van Chriſtenen, daer 300. Perſonen in konden ſijn om Miſſe te hooren. Het opperſte is plat op de Spaenſe maniere. Wy vvaren daer vijf hondert Chriſten ſlaven, alle toe-behoorende onſen Patroon Alli Pegelin, ſonder dat hy nochtans yemant eenigh eten gaf: De eenighſte vertrooſtinge die vvy hadden, vvas dat vvy alle daeghs mochten drie ofte vier uyren onſe levens middelen gaen ſoecken; ſoo dat yder een ſich diende van ſijn vernuft, gelijck ghy klaer ſien kont in mijn 16. Verhael, alvvaer ick ſal toonen dat de noot de moeder van de neerſtigheyt is.

My refererende aen het ſelfde Verhael ſal ick alleen vertellen het ghene my den eerſten Nacht dat ick in dat nieu Logement [19]vvas voorviel. Ick vviſte niet vvaer ick my ſoude ſchicken om te ſlapen, ende alſoo ick niemant kende, gingh ick ’s avonts met een deckſel ’tvvelck ick in het logement van de Baſſa ontfangen hadde, boven op het plat van de Bain. Welcke plaets my docht de bequaemſte te ſijn ſonder yemant te incommoderen, vvant ick hadde geen kenniſſe.

Zijnde gereet om te gaen ſlapen, een ſlaef van de Bain, ſijnde een Ridder van Maltha, ende ſijn Cameraet een Fransman, begonden my te vragen vvat nieus dat’er in het Chriſtenrijck vvas: Ende alſoo ick beſich vvas haer vvat nieus te vertellen, hoorde ick om laegh in de open plaets van de Bain een Gardiaen (gy moet weten dat de Gardiaens ſijn die gene welcke ſorghe hebben van het gene de Chriſtenen doen) die over luyt riep, dat morgen ſoodanigen getal van Slaven met het aenkomen van den dagh moet gaen wercken, ende daer mede gingh de Gardiaen wegh ſluytende de Bain. Soo haeſt als de poort geſloten was, ſagh ick een oude vos van een Slaef, een Italiaen, met een groot pack van Linne ende Wolle Kleederen, Hembden, een Kopere Pot, ende ſoodanige andere meubelen, ende begon te roepen, Arrache, arrache. [20]Ick vraeghde de voorſz Ridder wat dat beduyde? Hy antwoorde my: Alſoo onſe Patroon ſijn Slaven geen eten geeft, leeft het meeſtendeel van het ghene dat ſy ſtelen, ende alle avonts verkoopt men den Buyt die men dien dagh gekregen heeft.

’s Anderendaeghs was de Sonne noch niet gereſen, wanneer de Gardiaen komende in de Bain, begon te roepen, Surſa cani, à baſo canalla, rijſt ghy Honden, komt af gy canaillen, (dat was den goeden dagh) terſtont dede hy ons marcheren na een Voorſtadt genaemt Baboloet, alwaer wy gereetſchap vonden om Touwen te maken, ende ſonder te vragen, of wy het Ambacht konden, moſten wy arbeyden. Mijn Cameraet Reynier Saldens ende ick moſten het Radt drayen, het welcke wy met groote kracht ende raſſigheydt deden, om dat de Gardiaen geſtadigh riep Forti, forti, ende wy meenden dat het beteeckende, ſterck: ende in Franco (’twelck een gemeene ſpraeck onder de Slaven ende de Turcken is, ende oock onder de Slaven van d’een Natie aen een andere; ſijnde een Spraeck gemenght van Italiaens, Spaens, Frans ende Portugijs, anderſints ſoude het onmogelijck ſijn hare Slaven te commanderen: want in onſe Bain, onder 550. Slaven ſprack men twee [21]ende twintigh byſondere Spraken) is Forti te ſegghen ſoetjes, ende alſoo hy door ſijn roepen niet verkreegh ’tgene hy begeerde, quam hy met groote ſlagen met ſtocken ons wijſen wat Forti te ſeggen was. Wy deden dat Ambacht vijf ofte ſes dagen, ende alſoo ick niet gewoon was ſoodanighen werck te doen, weder keerende na de Bain, gingh ick vermoeyt ſlapen om hoogh op het plat. De twee Franſe Ridders voornoemt, bewogen ſijnde ſoo van barmhertigheyt (ſiende dat ick ſoo opgeſchickt was) als van hare naturelijcke courtoiſie, vraeghden my oft ick plaetſe begheerde in haer Kamertje om bedeckt te mogen ſlapen: ’twelck ick uyt ſeer goeder herte aen nam, ende ick ſliep van die tijt af in haer Kamertje, ofte om beter te ſeggen, vertreck. Ende ick maeckte my een Velt-bedde van vier Stocken dienende voor Stijlen, met eenighe Touwen tuſſchen de ſelfde geſchoren op de maniere van Tralien.

Na dat de Touwen gemaeckt waren, dede men ons een ander Ambacht leeren, maer veel moeyelijcker voor die tot het wercken niet gewoon ſijn: te weten Kooren in een Steene Mortier te ſtampen. Ick dede dat Ambacht met een ongelooffelijcken arbeyt, ende weynigh avancement, van wegen mijne [22]kleyne kracht: ’twelck de Gardiaen ſiende, ſeyde my, gy hont die gy ſijt, laet dat werck ſtaen, ghy ſijt noch al te wilt. Wanneer het Kooren geſtampt was, dede men het in de Sacken, ende door ongeluck, vielder wat Koren op de aerde, het welck de Gardiaen ſiende, ſeyde my, Pilla eſſo cani, neemt dat op ghy hont: maer alſoo ick ſijn Spraecke niet verſtont, noch wat pilla te ſeggen was, gaf hy my drie ofte vier ſoo harde ſlagen met een ſtock op mijn rugge dat het bloet het teecken daer van was, want ick was in ’t Hembde. Het Kooren inde ſack ſijnde, dede hy yder een ſack op ſijn hooft legghen, maer ick was naeuwelijcks vier ofte vijf paſſen voort getreden ſoo gheladen ſijnde, ofte de ſack begon door ghebreck van kracht van mijn hooft af te glyen, ende de Gardiaen holp my de ſack wederom op leggen, ende tot betalinghe van ſijn hulp, gaf hy my drye ofte vier ſlaghen met vuyſten in mijn aenſicht, ſoo hert, dat het bloedt my uyt de Mont ende Neus quam. Het welcke my vernootſaeckte (niet tegenſtaende de onmoghelijckheydt) mijn laſt te draghen. Maer het ongheluck was, dat wanneer ick noch eenige treden voort ghegaen was, door de kragt die ick dede brack de Neſtelingh van mijn Broeck, ende ick [23]viel neffens de ſack op de Aerde. Siende my doen in ſoodanighen extremiteyt, ende vreeſende de ſlaghen, accommodeerde ick de Neſtelingh ſoo wel als ick konde, ende met de gunſt ende aſſiſtentie van het goede volck dat voor by paſſeerde, ſette ick de ſack wederom op mijn hooft, marcherende na het Huys van onſe Patroon Alli Pegelin: aldaer ghekomen ſijnde, viel ick noch eens op de Aerde, ſijnde ſoo moede vanden arbeydt, dat ick my naeuwelijcks koſte roeren.

Maer wat remedie, den grootſten arbeyt begon maer, door dien men de ſacken veertich trappen hoogh boven op de Koorenſolder moſte draghen, het welcke my t’ eenemael onmoghelijck was: Maer Godt wetende de krachten der menſchen, liet toe dat mijn Cameraet Reynier Saldens, die veel ſtercker ende robuſter was als ick, ſijn ſack ontladen hebbende, ende de trappen af komende, my vondt op de voet vande trappen in een ſoberen ſtaet, te weten op de Aerde, ſeer bebloet, beſweet, ende vol ſtof, ende eyndelijck by na doodt; ende de Gardiaen dreygde my dapper. Deſen Reynier Saldens een ſeer gereſolveert man, ſeyde tot de Gardiaen; Siet ghy niet dat deſe Slaef ſieckelijck is? Ende daer mede nam hy [24]mijn ſack, ende brochtſe boven. Hoe aengenaem my dat werck van vrientſchap ende barmherticheydt was, kan men lichtelijck conſidereren.

Het werck was voor dien dagh volbracht, ende ick gingh ſeer miſtrooſtigh na de Bain, neffens Reynier Saldens, die om my te vertrooſten, my bracht in een tap-plaetſe vande Bain. Want ghy moet weten dat de voorſz Reynier Saldens, wanneer wy ghenomen wierden, vijf ofte ſes Piſtoletten verborghen hadde. Hy liet een Vleſſe met Wijn tappen, ende Eten brenghen, het welck niemendal koſt, want de Wijn betalende rekent men niet meer. Ende terwijl wy doende waren met eten ende drincken om my wat te verquicken, quam daer mijn Cameraet Monſieur Caloen: Hy hadde den gantſchen dach een muyl met Beſcuyt geladen gheleydt van het logijs vande Patroon na de Zee-kant, ende alſoo de ſtraten van Argiers ſeer naeu ende vuyl ſijn, ende de maniere is dat wanneer men met eenige gheladen Muyl ofte Cameel paſſeert, men roept belec, dat is, wacht u, was het ghebeurt dat onſen nieuwen Muyl-Leyder de maniere niet wetende, een Turck op de vuyle ſtrate dede neder vallen, den Turck op ryſende, ende ten hooghſten verſtoort ſijnde, trock [25]ſijn mes uyt (want de Turcken draghen inde Steden langhe meſſen, ghelijckmen hier de rappieren doet) maer by gheluck warender eenige Turcken die voor Monſieur Caloen ſpraken, ſegghende tot den Turck die ghevallen was: wat wilt ghy doen, ſiet gy niet dat deſen Chriſten noch wildt is, ende dat hy de maniere noch niet en weet? Sy noemden hem wildt, om dat hy noch ſijne Chriſten kleederen op ſijn Spaens hadde, ende die kleedinghe paſt de Slaven niet wel, om datmen daer door oordeelt dat hy onlanghs daer ghekomen is.

Wy paſſeerden dien avont, vertellende d’een den anderen de avonturen die ons dien dagh over ghekomen waren, ende ſiende dat wy daghelijcx moſten wercken ſonder een ſtuck Broods van de Patroon te krijghen, ende dat wy om te ſtelen, geen ſtoutigheydt noch gaeuwigheydt hadden; want dat ambacht heeft practijcke van doen, ende voornementlijck in een plaetſe waermen ſoo veel Dieven vint, ’twelck de oorſake is dat yder een op ſijn hoede is: De Ridder Philips de Cherf, wien de Baſſa aen onſen Patroon verkocht hadde, Monſieur Caloen, Reynier Saldens ende ick, reſolveerden by een Italiaenſe Coopman [26]te gaen, ghenaemt Franciſco Capati, ſijnde Reſident tot Argiers, ende hem te eyſſchen 75. ſtucken van achten, op conditie dat wy hem hondert tot Antwerpen ſouden doen betalen: ’s anderen daegs ſtelden wy onſe reſolutie ter executie: waer in de Coopman te vreden was, mits dat wy d’ een voor d’ ander ende een voor alle in’t gheheel borghe ſouden blijven: Ende wy ontfinghen op goede rekeninghe elckx vier ſtucken van achten.

’s Anderen daeghs moſten wy het Wijngaert-velt op het Plaiſier-Huys vande Patroon gaen delven, het welcke een grooten arbeyt is, ende als ick wederom na de Stadt gingh, maeckte ick een kleyn diſcours met de Gardiaen, hem ſegghende, dat ick ſieckelijck ende ſwack was, ende indien hy my voortaen wilde imployeren in eenigh werck dat ſoo ſwaer niet en was, dat ick tot vergeldinghe van die courtoiſie hem vier Realen ter maent ſoude gheven, het welcke hy my toeſtonde, mits dat ick hem een maendt contant ſoude gheven, het welck ick heel geerne dede. Hy ſeyde my, ghy ſult voortaen vier groote potten met Fonteyn-water brenghen in het Huys vande Gardiaen Baſſa, dat is te ſegghen, de Opper-Gardiaen: Want alſoo [27]wy 550. Slaven waren eenen Meeſter toebehorende, warender vijf ofte ſes Gardiaens. Ick was ſeer blijde over dat nieuw Officie. De Vrou van die Gardiaen was een Swartinne, maer heel goet: Sy gaf my ſomwijlen Broodt ofte een Schotel potagie: maer dat was wanneerſe waſſchen moſte, ofte wanneer ick Broodt na den Oven brachte: dat was een vergeldingh voor mijn extraordinariſe dienſten. Ick dede dat Officie eenighe daghen langh ſeer ghemackelijck: Maer alſoo het de jonckheydt ſeer ſwaer valt de goede daghen ende de ledigheydt te verdragen ſonder haer te debaucheren, ghebeurde het een dagh dat ick mijn ordinariſe Pot met Water droegh, ende als ick ’t ghegoten hadt in een groote Aerde Pot daermen de proviſie van het Water voor de Huys-houdinge in bewaert, quam een Turckſe Vrouwe met een Chriſten ſlavinne van Enghelſe Natie in het Huys; Ick vraeghde haer, ofte ſy een dronck Spaenſe Wijn met my wilde drincken, ick weet niet ofte de vrou vande Gardiaen dat merckte ofte hoorde: ’s Anderen daegs wierde ick gereformeert ende moſte van dien dagh af neffens de andere Slaven wercken, onder de welcke mijn Ambacht was de Metſelaer de dienen. [28]

Ick wierde allenskens ghewent tot dat leven. Het was doen inden maent van December wanneer de Turckſe Vry-buyters haer houden op de kuſt van Spaignen, ſeer wel wetende dat de Wijnen ende vrugten alſdan ghetranſporteert worden vande Engelſe ende Hamburgſe Schepen. Het ghebeurde dat op de ſelfde tijdt de Turckſe Vry-buyters genomen hadden een Fregat die tot Duynkercke ghemaeckt was ghenaemt de Peerel, komende van Malaga. Ick dorſte na de Zee-kant niet gaen, om dat ick tot Malaga ende Duynkercke gheweeſt was, vreeſende bekent te worden. Den ſelfden Avont als de Prijs ofte buyt arriveerde, quam een Slaef van Antwerpen by my, die my by mijn eyghen naem kende, doordien hy op ons Schip was wanneer wy ghenomen wierden, ende ſeyde my, dat met deſe laetſte Prijs ende buyt van Duynkercke, een jonghman ghekomen was die hem ghevraeght hadde ofte hy niet en kende twee Vlaemſe Slaven, d’ een ghenaemt Monſieur Caloen, ende d’andere Monſieur de Aranda: Waer op ick hem badt ende waerſchoude dat hy onder die namen na haer niet ſoude vraghen, om dat de ſelfde Perſonen haer namen verandert hadden, ende hier bekent ende genaemt [29]waren onder de Slaven Jan Evertſz ende Jacob van Zeveren. Ick gingh terſtondt (niet ſonder vreeſe van bekent te worden) deſe tydinghe communiceren aen mijn Cameraets de Ridder Philip de Cherf, Monſieur Caloen, ende Reynier Saldens, ende wy reſolveerden onſen Patroon te gaen ſpreecken aengaende onſe verloſſinghe, aleer wy ſouden moghen bekent worden: Want onſe Patroon Alli Pegelin dachte altoos dat de Ridder Philips de Cherf een Prins was: Maer wy vonden goet aleer wy onſen Patroon ſouden ſpreken, ons te informeren van dien nieuwen Slaef, ofte men eenighe devoiren in Spaengien dede om ons te verloſſen, ende hem oock te recommanderen dat hy niemant van ons, noch van onſe qualiteyt ſoude ſpreecken.

Eenighe daghen daer na wierde die nieuwe Slaef aen onſen Patroon verkoft, ende neffens andere jongens in ſijn Huys ghebracht, want hy was noch maer ſeſtien jaren oudt, ende ſeer ſchoon. Ick dede hem ſegghen door Mathias Perez, dat hy ’s anderen daeghs ten neghen uyren voor middagh op het plat vande Bain ſoude komen, onder pretext van ter Miſſe te gaen: Want ghelijck ick gheſeyt hebbe, [30]de jongens moſten niet uyt den Huys gaen. Op den gheſtelden dagh ende uyre vonde ick die nieuwe Slaef op het plat van de Bain, de welcke my ſiende, ſeyde, Monſieur ick ben droevigh dat ick u in deſe ſtaet ſie. Ick antwoorde hem, Lenaert, (want ſoo was hy ghenoemt) ick bidde u noemt my geen Monſieur: Mijn naem is Jacob van Zevere: Doe begoſt hy my te vertellen, dat men in Spaignen onder de Vrienden alreede wiſte het ongheluck dat ons over ghekomen was: ende dat het maer vijftien daghen waren dat eenighe Nederlanders mijne Vrienden tot Malaga ghedroncken hadden op de gheſontheydt vande Landts-Luyden die op de Galeyen van Argiers ſouden moghen ſijn. Voorts recommandeerde ick hem dat hy niet ſoude openbaren wie wy waren, hem belovende dat ick hem ſoude helpen ſoo veel my mogelijck ſoude ſijn. Maer alſoo hy wiſte dat ick ſelfs aſſiſtentie van doen hadde, gaf hy my drye Juweelen die hy gheſalveert hadde, in Spaignen ghenoemt Canafeas, in alles weerdigh ontrent thien ofte twaelf Kroonen, my ſegghende, dat ick die ſoude verkoopen ofte verpanden na mijn welbehaghen om my in mijn miſerie te helpen. [31]

Het welcke ick dede, de ſelfde verpandende voor thien Kroonen, het welcke het meeſte was datſe weerdigh waren. Dit ghelt quam ons ſeer wel te paſſe, want de 75. ſtucken van achten die wy van de Italiaenſe Coopman ontfanghen hadden, waren op ghegheten, ende de Coopman hadde noch gheen advijs dat de wiſſel-brief tot Antwerpen betaelt was: Maer dit nieuwe ghelt vermeerderde onſe couragie ſeer, als mede ons credijt inde Tap-plaetſen vande Bain, alwaer goede Spaenſe Wijn was van de laetſte buyt die de Turcken ghenomen hadden, waer over onſe Bain dagelijcks vol Turckſe Dronckaerts ende Chriſten Slaven was, wel verſtaende die ghelt hadden. Het was alle daeghs, ghelijck Theofilus ſeydt, een Kermis van Nederlandt. Daer wierden duyſent ſoorten van onbehoorlijckheden gepleegt die door de Dronckenſchap veroorſaeckt wierden. Ende alſoo onſe Patroon een reeder was van de Vry-buyterſe Schepen die deſe twee Scheepen van Malaga komende, met de voorſz Wijn geladen, ghenomen hadden, imployeerde men 32. Slaven van ſijn Bain om de Wijn uyt de ſelfde Schepen te loſſen, ende tot haer loon haddenſe vande Chriſten [32]Tappers, die de Wijn kochten een ſtuck van achten voor yder pijp: Want de Turken moghen gheen wijn verkopen noch drincken: Het drincken wordt getolereert, maer niet het verkopen.

De voorſz 32. Slaven waren uyt gekoren, ende men imployeerdenſe tot de ſwaerſte wercken. Het waren altemael roeyers ende Deugnieten. Deſe troup is genaemt de Caravane, van de vvelcke de helſt te vveten ſeſtien, vvaren Ruſſen ofte Moſcoviters, ende de andere Spangiaerts ofte Italianen. Sy hadden eenighe dagen gearbeydt om deſe tvvee Schepen te loſſen, ende hebbende een goet ſtuck Ghelts ghevvonnen, quamenſe ’s avonts inde Bain heel Droncken ende ſat als Beeſten. De ſeſtien Ruſſen maeckten krackeel met de Spaignaerts ende Italianen, ende ſonder meer te conteſteren, begonnenſe malkander te ſlaen ſoo furieus dat de Gardiaen die altoos aen de Poort is, het hoorde, die terſtont het krackeel met groote ſlaghen met ſtocken eyndighde, ſoo dat de vechters genootſaeckt waren ſich te retireren. Het was laet, ende de Gardiaen quam wederom ſien, ofte alle de Slaven in de Bain waren, ſtellende met eenen ordre teghen ’s anderen daeghs na ghevvoonte. Dat [33]gedaen ſijnde retireerde hy ſich, ſluytende de deure achter hem toe. Ick wandelde by gevalle op het plat van de Bain, ende ſoo haeſt als de Poort geſloten was, vergaderden de voorſz Spaignaerts ende Italianen op de Marct-plaetſe, ende een van haer gingh na de Vertreck plaetſe ofte Kamertje van de Ruſſen ende Moſcoviters, haer groetende met deſe ſprake: Honden, Ketters, Wilden, Vyanden Godts, de Bain is nu geſloten, ende de Gardiaen laet ſegghen, indien ghy de courage hebt te vechten, komt uyt u hol, ende wy ſullen in het ſpel ſien wie een ſchoon liefje hebben ſal. Hy hadde nauwelijck deſe ſprake ge-eyndight wanneer de ſeſthien Ruſſen ende Moſcoviters op de Plaets quamen, beginnende terſtont de Spaignaerts ende Italianen op hare Ambaſſade te antwoorden met Stock-ſlagen, want ſy hadden anders gheen Wapenen als haer handen, maer gelijck men ſeyt furor arma miniſtrat, eenighe Bancken ende Tafels voor de Tap-plaetſen ſijnde, ende eenige Ladders dieſe voor de hant vonden, wierden verandert in Wapenen, Rappiers, Pijcken ende Muſquetten, haer mannelijck defenderende. Dit gevecht veroorſaeckte, voornementlijck in den avondt, ſoo [34]vreeſſelijcken geluyt dat ghy geſeyt ſoudt hebben datter twee Legers waren, die in een groot ende open Velt tegens malkander vochten. De avantagie van het gevecht ſcheen ghelijck te ſijn, als mede de gequetſten die in het midden van de plaets lagen, die ick meende dat doot waren. Sy bleven in die ſtaet tot dat den doncker de overhant nam, nochtans toonden beyde de parthyen datſe de plaets niet wilden verlaten: eyndelijck quam een Prieſter die inde Bain woonde, ende van allen wel bemint was, met een Waſſe Keerſſe in ſijn hant op de plaets van het ghevecht, ſijn beſte doende haer te verſoenen ende ſcheyden, haer ſeggende datſe alle Chriſtenen waren, hoewel van verſcheyde Religien, ende indien de Patroon dit doen quame te weten, datter geen ſlagen met ſtocken gebreck ſouden ſijn. Met deſe vermaninge hiel het gevecht op, ende men riep terſtont de Chirurgijns, want daer warender vijf ofte ſes inde Bain die de Patroon toe behoorden, de welcke de gequetſten terſtont begonnen te verbinden. Men meende dat alles ſoude paſſeren, ſonder dat de Patroon de tijdinghe daer van ſoude krijgen: maer alſoo het gevecht langen tijdt geduyrt, ende groot geluyt gemaeckt hadde, [35]de Patroon het ſelfde in ſijn Huys gehoort hebbende, quam terſtont in de Bain met Toortſen ende Lanteernen vergeſelſchapt met vier ofte vijf Gardiaens met Stocken voorſien. Doen begon hy ſich te informeren van het ghene gepaſſeert was: maer die ghene welcke als Leeuwen ghevochten hadden, verborgen haer als Voſſen. Dies niet tegenſtaende attrapeerde de Patroon door ſijne goede onderſoeckingh een van de Spaenſche parthye, ende dede hem heel naeckt ontkleeden, hem doende houden van vier Slaven, te weten de handen ende de voeten, de Buyck tegens de aerde, ende dede hem op de rugge ende billen hondert ſlagen met ſtocken geven: waer mede de gramſchap van de Patroon paſſeerde. De andere Vechters verborghen haer noch meer als te voren, vreſende te ſeer de brocken van het convent van onſe voornoemde Patroon.

Het waren nu ſes maenden gheleden dat wy tot Argiers gheweeſt waren, tydt ghenoegh om antwoordt te hebben van Vlaenderen: Monſieur Caloen, Reynier Saldens, ende Ick ginghen na het Huys van de Patroon, wy kuſten hem ſijn Rock ofte de Mouwe van ſijn Hembde (welcke een Turckſe reverentie is) ende nemende [36]het woordt ſeyde ick hem, dat het ſoo langhen tijdt gheleden was dat wy tot Argiers waren gheweeſt, ghelovende dat hy gheinformeert was van onſe armoeden, ende dat wy verſtaen hadden dat hy een accoort ghemaeckt hadde met eenighe van ſijne Slaven aengaende hare verloſſinghe, op conditie datſe in een Schip van Livorne ſouden gaen, het welcke inde Haven ghereet was om derwaerts te zeylen, ende datſe aldaer ſouden blijven inde Gevangheniſſe, tot dat haer rantſoen ſoude betaelt ſijn, want den Grooten Hertogh liet doen ſoodanighe dinghen toe. Wy vraeghden hem wat hem gheliefde te hebben, hy antwoorde, hoe veel wilt ghy geven? Ick repliceerde, het ſal uwe Signorie believen te eyſſchen: want het kan ſijn dat uwe Signorie ons ſoo veel eſtimeert, datter geen apparentie is van eenig accoort. Doen ſeyde hy, na dat hy ſich wat bedacht hadde, gheeft twee duyſent ſtucken van achten tot Livorne, ofte vijfthien hondert alhier: Dat was my onmogelijck, ſeyde ick, want ick ben een arme Soldaet, daerom wil ick liever een Slaef binnen Argiers blijven, als in de gevangheniſſe tot Livorne berſten. Het meeſte dat ick ſoude konnen geven, ſoude [37]ſijn vijf hondert ſtucken van achten tot Livorne. Waer op hy my antwoorde, ghy preſenteert te weynigh: Ick moet tegenwoordigh uyt de Stadt gaen voor eenighe dagen (gelijck het in der daet waer vvas, vvant ſijn Peert ſtont gereet) vvy ſullen daer van ſpreken als ick vvederom ſal gekomen ſijn. Deſe vvoorden gaven my een groote vertrooſtinghe, vvant my docht dat onſe Patroon mijn preſentatie niet vreemt docht. Met dit antvvoordt keerden vvy vvederom na de Bain: Ende onſe Patroon vertrock met de Slaven van de Caravane om haer Hout te laten afhouvven om toekomende Iaer een nieuvve Galeye te maken: op de ſelfde tijdt moſten vvy vvercken aen een Huys dat onſe Patroon dede bouvven op het hooghſte van de Stadt: vvant gy moet vveten dat de voorſz Stadt van Argiers gebout is op het hangen van een hooge Geberchte, ende de plaets alvvaer men dit Huys boude, vvas ſoo moeyelijck dat gheen gheladen Muyl eenigſints daer op konde gaen: vvaer over men met de Armen alle de Materialen om hoogh moſte brengen: het vvas doen den 18. February van het Jaer 1641. De Gardiaen brocht ons te vverck na gevvoonte, maer voor dat ick [38]uyt de Bain ging, hadde ick de Ridder Philips de Cherf gerecommandeert dat hy ſorge ſoude draghen ons eenige Potagie te maecken tegens dat vvy vvederom ſouden komen; men moet verſtaen dat deſen Ridder geexcuſeert was vanden arbeyt, om dat hy gebreckelijck van leden vvas: tervvijl vvy vvrochten, quamen tvvee Turcken in de Bain, ende vraeghden na drie Slaven van Duynkercken, genaemt Ian Baptiſta Caloen, Emanuel de Aranda, ende Reynier Saldens, maer daer vvas niemant die deſe Slaven kende. Sy toonden een Atteſtatie in’t Latijn, ende alſoo de Spaenſche Slaven gemeenelijck Bootſgeſellen ſijn, ſeyden ſy dat de Atteſtatie in’t Nederduyts vvas, de Franſche Slaven ſeyden dat het Engelſch vvas. De tvvee Turcken begoſten moeyelijck te vvorden, ende ſeyden, roept een Papas (dat is te ſeggen een Prieſter ofte een Edelman) vvant in het Lant van Duynkercken ſpreken de Papas ende Edel-luyden gemeenelijck deſe ſprake, ende niet de Canaille als ghy luyden. Derhalven oordeelden de Spaenſche ende Franſche Slaven dat de voorſz Atteſtatie in ’t Latijn gheſchreven was. Doen riepenſe terſtont een Brabantſche ſlaef genaemt François de Student, [39]vvant hy hadde tot Leuven geſtudeert. Hy ſchreef Brieven voor de Duynkerckſe ſlaven, gelijck ghy ſult ſien in mijn 16. Relatie, hy las de Atteſtatie, ende hoevvel vvy onſe Namen verandert hadden, nochtans oordeelde hy terſtont door de tekens van den tijt ende van het ſchip vvaer in vvy genomen vvaren, dat vvy die drie Chriſten ſlaven moſten ſijn die de Turcken ſochten. Daerom antwoorde hy haer, dat hy ons ſeer wel kende, ende dat wy ſlaven in de Bain waren, maer dat wy te werck waren. Monſieur Caloen, ende Reynier Saldens, alſoo ſy de ſlagen ſoo ſeer niet en vreeſden als ick, waren uyt het Werck geloopen, ende hadden haer verborgen in een hoeck van de Bain, ende paſſeerden daer den tijt met de Kaert te ſpelen. De voorſz François de Student vont haer, ende ſeyde haer, datter twee Turcken beneden waren die van Duynkercken quamen, ende dat men Brieven voor haer hadde. Monſieur Caloen ende Saldens liepen terſtont beneden, alwaer ſy de twee Turcken vonden, die haer de Brief preſenteerde, die van de Vader van Monſieur Caloen was. Hy was uyt der maten blijde, gelijck mede de Turcken waren, om datſe ons alle in Argiers vonden: [40]want het contract ’twelck de voorſz Turcken met onſe Ouders gemaeckt hadden, was op die forme ghemaeckt, datſe ons moſten leveren in wat Quartier van Barbaryen dat wy waren. Daer na brochten ſy Monſieur Caloen ende Reynier Saldens in het Huys van een Turck Barber Aſſan, ſijnde Schoon-Vader van Moſtafa Iugles, die tot Brugge neffens vier andere in Gevangeniſſe was, om teghens ons verloſt te worden. De Moeder ende Groot-Moeder van Moſtafa waren ſeer blijde te verſtaen dat hy noch in’t leven was, ende dat hy wel haeſt in ſijn Vaderlant ſoude moghen komen. Tot noch toe wiſte ick gantſch niet van dit alles; want ick bleef arbeyden tot dat de Gardiaen permiſſie gaf dat yeder een ſijn leven ſoude ſien te winnen. Ick hadde goede appetijt, want het vvas na de middagh; derhalven hopende eenighe Potagie by de Ridder te vinden, volgens ons accoort als geſeyt is, gaende uyt het Werck liep ick recht na de Bain toe, ende aldaer komende reſcontreerde ick François de Student voornoemt, die my ſeyde, Iacob ick hebbe goede tijdinghe voor u, vvelcke is dat gy geen Slaef meer en ſijt: vvant daer ſijn tvvee Turcken van Duynkercken gekomen, ende Monſieur [41]Caloen ende Saldens ſijn met haer uyt-gegaen. Hebbende ſoodanige ende ſoo aengename tijdingen, ende ſoo onvoorſiens, ghebrack’er vveynigh of dat ick niet van mijn ſelven viel, u verſekerende dat ick geen honger meer en hadde: ick gingh terſtont mijn twee Cameraets met de Turken ſoecken, die ick alle vier op de ſtraet vonde. Soo haeſt als Monſieur Caloen my vernam, ſeyde hy tot de Turck, ſiet daer onſe derde Cameraet Emanuel de Aranda. Ick vraeghde terſtont de Turcken hoe mijn Ouders al voeren? Sy ſeyden my dat mijn Moeder van mijn ongeluck noch niet vviſte, ende dat mijn Broeder vvel te paſſe vvas. Sy quamen met ons in de Bain, ende ſeyden de Gardiaen, dat hy ons niet meer ſoude laten arbeyden, door dien vvy vry vvaren.

Wy paſſeerden de reſt van dien dagh door met groote blijtſchap ende vrolijckheydt, drinckende met de Cameraets op de goede tijdingen: Maer wy dachten op het ſpreeckwoordt niet: Vreughde in Huys, droefheydt aende deure: ’s Anderen daegs waren wy gereſolveert den dagh te continueren in plaiſier ende vrolijckheydt. Maer ontrent de middagh quam een Jode in de Bain, door ordre van de Vrouw van Alli [42]Pegelin (de welcke wiſte alles watter paſſeerde) om ons te ſegghen, dat de Baſſa ons wilde ſpreecken: Men brocht ons voor hem: Hy beval ons in een kleyn Vertreck van het Paleys te gaen, alvvaer eenighe Chriſten Jonghens ende Slaven vvaren: vvy vvaren op die plaets ontrent tvvee uyren ſonder te vveten vvaerom, noch vvat de Baſſa hebben vvilde: Ten laetſten ſaghen vvy komen de Hof-Meeſter met een ſtock inde Handt, ſeer ſtraf ſeggende, Honden, vvie van u heeft na u landt geſchreven om Turcken te hebben? vvaer op vvy antvvoorden, dat niemandt dervvaerts gheſchreven hadde, maer dat onſe Ouders dat ghedaen hadden ſonder dat vvy het geweten hebben: Over vvelck antwoordt hy ſeer verſtoort vvierde, ende gaf aen Monſieur Caloen ende my eenige ſeer herde ſlagen met de ſtock, ſeggende: Ick ſal deſe nacht noch komen u de Neus ende ooren af ſnijden, vvaer op Saldens antvvoorde, patientie, ende om dat antvvoort kreeg hy eenige ſlagen met de ſtock ſoo vvel als vvy, ende ſeyde ons: Gy ſult ſoo niet eſchapperen als gy meent, ghy ſijt gheen Slaven van Alli Pegelin, maer vande Baſſa, ende gy ſijt aen Alli Pegelin maer geleent, ende de Baſſa en [43]begheert geen Turcken voor u rantſoen. maer daer moet gelt vveſen.

Dat vvas een queſtie op ſijn Hooghduyts geſocht, als men ſeyt, gepractiſeert door de booſheyt vande Vrou van Alli Pegelin in abſentie van haer Man: want daer is een generale Wet over het ganſche Lant ’twelck is onder de gehoorſaemheyt van den Grooten Heere, dat yeder Turck, van wat conditie hy ſoude mogen ſijn, ſoo hy een Soldaet is, een Chriſten wat hy ſoude mogen ſijn, mach vry maken, mits dat hy betale ’tgene hy gekoſt heeft, ſweerende by het Hooft van den Grooten Heere, dat het is om een andere Turck die een Slaef by de Chriſtenen is, te verloſſen. Maer de Baſſa gaf voor exceptie op die Wet, dat het ſelfde niet moet verſtaen worden op ſijne Slaven, om dat hy den Grooten Heere repreſenteerde, die ſoodanige Wetten niet onderworpen is. Een dagh daer na ſchreven wy een Brief aen de Groot-Moeder van Moſtafa in Spaenſch (want ſy was een Morinne met de Moren in de tijt van de Koning Philippus de derde verjaeght) door welcke Brief wy haer deden in’t lange verſtaen ’tgene in deſe nieuwe gevangeniſſe was gepaſſeert, ende datſe ſoude ghedencken dat haer Neef in handen van onſe Ouders was, [44]ende dat men op hem revengie ſoude nemen, van het ongelijck dat men ons dede. Deſe Brief brachte de oude Vrou in groote bekommerniſſe. Sy quam terſtont de Vrouw van de Baſſa ſpreken, haer ernſtigh biddende datſe niet wilde toe-laten dat men ons ſoude qualijck tracteren: waer van de Vrouwe van de Baſſa haer verſeeckerde, van ’t welcke de oude Vrouwe ons dede advijs geven, op dat wy niet ſouden bekommert ſijn, ende oock door vreeſe dieſe hadde dat wy na Vlaenderen ſouden ſchrijven om de Turcken die daer gevanghen waren qualijck te tracteren.

Alli Pegelin was van ſijn reyſe noch niet wederom ghekomen, ende ondertuſſchen waren wy in het Paleys vande Baſſa geſloten, ſonder dat yemant van buyten by ons mochte komen, het welck nochtans eenigſints geſchiede: Men gaf ons alle daegs voor onſe portie twee kleyne Brooden, maer wy hadden het geluck dat de Spijs-bewaerder van de Baſſa een Franſche Renegado was, die Lackey geweeſt was van Monſieur Chamois, die een Ridder van Maltha was als voren geſeyt is, ende om dat deſe Spijs-bewaerder wiſte dat ick groote kenniſſe hadde met de voorſz Monſieur Chamois in de Bain van Alli Pegelin, ende dat wy eenige [45]Maenden in een ſelfde Vertreck gheſlapen hadden, gaf hy ons alle daeghs yetwes, te weten Olye, Vijghen, Toback ofte yets anders om te eten. Ick kan u verſekeren dat wy hier leden de grootſte ellende van alle onſe Slavernye, want ghelijck ick geſeyt hebbe, wy ſliepen in een kleyn Kamertje met thien ofte twaelf Iongens die vol Luyſen waren, ende hoewel wy dien gantſchen dagh employeerden om ons te reynighen, waren wy nochtans een uyre daer na ſoo wel verſien als te voren.

De Hof-meeſter van de Baſſa wandelde noch met de ſtock in ſijn hant, ende daer moſte altoos yemant weſen die geſlagen moſte ſijn voor ſijn plaiſier. Het eenigſte plaiſier dat wy hadden was dat alle de Slaven, die de Baſſa alle daeghs voor ſijn ghedeelte hadde, (te weten het achtſte part, als geſeyt is) den eerſten nacht by ons quamen ſlapen, voor al eer menſe in de Bain van de Baſſa bracht, ende alſoo der dagelijcks veel Prijſen waren, ende conſequentelijck veel Slaven, wiſten wy alles watter paſſeerde in het gantſche Chriſtenrijck.

Na dat wy thien dagen in deſe miſerie geweeſt waren, quam onſe Patroon Alli Pegelin inde Stadt van Argiers. De twee Turcken die gekomen waren ons in vryheyt [46]te ſtellen, ginghen hem terſtondt groeten, ende toonden hem als dat ſy ſeven Turcken waren die verwiſſelt waren teghens ons drye Chriſtenen, dewelcke betalen ſouden ’t gene wy ghekoſt hadden. Waer op Pegelin antwoorde, Ick hebbe mijn Slaven gekocht om te winnen, ende niet om die te verwiſſelen teghens Turcken: waer op ſy ſeyden, wy ſijn arme Soldaten; daer en boven weet gy wel onſe Privilegien in conformiteyt van de Wetten, daerom bidden wy u dat gy ons verſoeck wilt toeſtaen. Alli Pegelin verſtaende haer redenen, ſeyde haer: Ick wete de Privilegien ende Wetten ſeer wel: maer een van u is rijck, ende die behoort de Privilegie niet te genieten, want hy is geen Turck, maer een Moor, ende in Argiers geboren: Ende die in de voornoemde tijdt in de Stadt van Argiers gheboren is, kan geen Soldaet ſijn. Want ghy moet weten dat de Turcken de Burgers van Argiers voor Onderſaten houden, hebbende de ſelfde door gewelt onder gebracht, om datſe hebben willen revolteren: Daerom en neemt menſe niet aen voor Soldaten, ende ſy en konnen de Privilegie niet genieten: Maer indien gy mijn advijs wilt volgen, gy ſult de drie Chriſtenen hebben, ſonder dat het u veel ſal koſten, ende ick ſal ſatiſfactie hebben. [47]Dien raet behaeghde de twee Turcken wel. Daerom gaf Alli Pegelin voor een expedient, dat deſe twee Turcken in de Naem van haer vier Cameraets die in Vlaenderen ghevangen ſijn, ſouden accorderen met de Moeder ende Groot-Moeder van Moſtafa Iugles, (dat was een Morinne van Argiers geboren, die de Privilegie niet konde genieten) dat ſy onder haer ſeſſen de twee Chriſtenen ſouden koopen, te weten Emanuel de Arande, ende Reynier Saldens: Ende dat de Moeder ende Groot-Moeder van Moſtafa ſouden Ian Baptiſta Caloen koopen.

Deſen raedt wierde van de Turcken voor goet gevonden. Sy ginghen by de Groot-Moeder van Moſtafa, ende ſeyden haer datſe alle arm waren; nochtans datſe te vreden waren onder haer ſeſſen de twee Chriſtenen te koopen, ende dat ſy om datſe rijck was haer ſoude obligeren de derde, te weten Ian Baptiſta Caloen te koopen. De Groot-Moeder van Moſtafa accepteerde deſe conditie, makende daer van een kleyn contract beveſtight op haer Turckſche maniere. Sy gingen Alli Pegelin adverteren datſe de voorſz conditie accepteerden, ende vraeghden hem wat hy wilde hebben voor Emanuel de Aranda ende Reynier Saldens. Sy [48]accordeerden op 500. ſtucken van achten voor haer tween. De Groot-Moeder van Moſtafa gingh den ſelfden dagh by Pegelin, ende vertelde hem het ongheluck van haer Neef die een Slaef van de Chriſtenen was, ende dat hy gheen andere middel hadde om ſich te verloſſen, als een Duynkerckſe Slaef in wiſſelingh te geven, ende daerom quamſe hem bidden om een van de Duynkerckſe Slaven te hebben mits daer voor betalende: Pegelin antwoorde, indien ghy een Duynkerckſe Slaef wilt hebben, ick ſalder u een gheven om u te obligeren: Sy antwoorde, ick wil hem wel betalen: Maer het moet ſijn een die ghenoemt is Ian Baptiſta Caloen. Pegelin antwoorde (thoonende ofte hy verſchrickt was) Ian Baptiſta Caloen! die is een na Bloet-Vriendt van de Koningh van Duynkercke, ende daerom moet hy ſes duyſent ſtucken van achten koſten. De oude Vrouwe wierde op dat antwoordt ſeer verbaeſt, ende keerde ſonder repliceren na haer Huys, ons latende weten dat Alli Pegelin eyſchte ſes duyſendt ſtucken van achten, ende datſe ſoo veel ghelts niet en hadde: derhalven ſy gheen middel ſagh om onſe vryheydt te verkrijghen, ten ware dat wy tot die ſomme wilden contribueren: waer op wy met de ſelfde bode antwoorden, [49]dat wy niet een Reael daer toe wilden contribueren, ende ſooſe ons niet wilde af-koopen, datſe ons laet berſten, maer datſe gedencken ſoude dat haer Neef in Vlaenderen mede ſoude berſten, ſijnde in de macht van onſe Ouders.

Terwijl deſe ſake ſich accommodeerde, paſſerende negen weken ende drie dagen dat wy in het Paleys vande Baſſa in groote miſerie, vreeſe ende ongheruſtheyt waren: Op ’t laetſte accordeerde de Moeder van Moſtafa met Alli Pegelin aengaende het af-koopen van Monſieur Caloen voor 1400. ſtucken van achten, met conditie dat het ſelfde gelt betaelt ſoude worden voor dat Ian Baptiſta Caloen uyt Argiers ſoude vertrecken. Met dit Accoort gingen wy uyt het Paleys van de Baſſa. Wanneer ick op de Straten mochte wandelen, dachte ick dat ick mijn liberteyt hadde na ſoo veel verdriets, ſoo veel vreeſe van qualijck getracteert te worden, ende ſoo veel miſerien.

De eerſte nacht gingh Monſieur Caloen logeren by de Groot-Moeder van Moſtafa Iugles; Reynier Saldens ende ick gingen logeren in het logijs van een van de Turcken die ons gekocht hadde, genaemt Cataborne Moſtafa. Hy woonde in een Funducke (ſijnde een groot Huys alwaer veele Soldaten by [50]malkander woonen) deſe Funducke was een ſchoon Gebouw met ſijn vier Galeryen in’t vier-kant, ende vier Verdiepingen hoogh, ende yeder Soldaet hadde daer ſijn Kamertje net onderhouden van de Jongens. Want by na alle de Soldaten hebben een Jonge, ſijnde een Chriſten ofte Renegado Slaef om te dienen. Onſen nieuwen Patroon Cataborne Moſtafa tracteerde ons dien avont ſeer wel na de gelegentheyt van ſijn Beurs, ende dede ons ſijne excuſen, dat hy gheen oorſake was dat wy ſoo langen tijt in het Paleys vande Baſſa geweeſt waren. ’s Anderen daegs gingh Reynier Saldens ſijn woonplaetſe nemen by een voornaemſte Turck ghenaemt Mahomet Celibi Oiga, wiens Neve was een vande vijf Turcken die wy ſouden verwiſſelen.

De Moeder ende Groot-Moeder van Moſtafa Iugles beklaeghden het Ghelt ’t welck ſy betaeldt hadden voor Monſieur Caloen, hem daghelijcks quellende met quade woorden, om hem te dwinghen de helft vande 1400. ſtucken van achten te betalen. Ende aen d’ andere ſijde drongen wy de Turcken hert aen ſoo veel als ons moghelijck was om onſe vrydom te krijghen, volghens het accoort in Vlaenderen ghemaeckt. Waer op ſy ſeyden (ende niet [51]ſonder reden) dat het ſelfde ſoude ſijn haer in perijckel te ſtellen van haer gelt te verlieſen, ende in haſard dat haer Cameraets niet wederom ſouden komen: want het contract het welck ſy in Vlaenderen met onſe Ouders gemaeckt hadden, was van deſen inhout, dat de Turcken ons met den eerſten in het landt vande Chriſtenen ſouden ſenden, na datſe ons gevonden ſouden hebben: Derhalven wy ghenootſaeckt waren een nieu accoort met haer te maecken, datſe aen een van ons dryen vrydom ſouden gheven, die ſich verbinden ſoude de vijf Turcken die noch in Vlaenderen waren, te brenghen tot Ceuta ofte Aran in Africa, welcke Steden ſijn die den Koningh van Spaignen toe-komen, ende de twee andere ſouden tot pant-ſluyten blijven.

Dat ghedaen ſijnde wierde gereſolveert, dat Ick na Vlaenderen ſoude gaen, ende dat men my ſenden ſoude met de Vry-buyterſe Galeyen van Argiers, die my op de Kuſt van Spaignen aen Lant ſouden ſetten. Maer mijn ongheluck wilde dat een Barbariſche Koningh ghenaemt Bennali, ſijnde Tributaris van het Koninckrijck van Argiers, rebelleerde, ende eenen inlantſen Oorlogh veroorſaeckte, dat de Baſſa om het Landt te defenderen, de Galeyen ſelfs van noode [52]hadde, ſoo datſe die Somer op de Kuſte van Spaignen niet mochten loopen volgens ghewoonte: Op de ſelfde tijdt waſſer een Schip van Livorne, ghereet om weder te keeren ende zeyl te maecken: Ende onſe Cameraet Saldens immers ſoo begeerigh ſijnde als ick om ſijn vryheydt te hebben, wiſte by de Turcken ſoo veel te weghe te brenghen, als mede by Monſieur Caloen, dat hy verkoren wierde na Nederlandt te gaen: ende gingh in het voorſz Schip van Livorne. Ick was ten hooghſten bedroeft wanneer ick hem ſagh vertrecken, ende dat ick noch moſte blijven, maer de groote beloften die hy dede, dat hy korts wederom ſoude komen, ende de vijf Turcken mede brengen, dienden my tot vertrooſtinghe: het welcke hy op ſijn tijdt dede, gelijck ick hier na ſal ſeggen.

Ende wy ſullen hem laten zeylen op de barmhertigheyt Godts ende van de Golven na het begeerde Vaderlandt. Soo veel als my aengaet, ick bleef by mijn nieuwen Patroon Cataborne Moſtafa: Ende hoewel hy een arme Soldaet was, hadde ick goede dagen by hem: want hy ſyde my menighmael, Emanuel weeſt niet melancholijck, denckt by u ſelven, dat ghy de Patroon ſijt, ende ick u Slaef. Ick at met hem ende van [53]de ſelfde Schotel, ſijnde aen ſijn ſijde geſeten de Beenen over malkander ghekruyſt op de Turckſe maniere. Hy maeckte geerne goede cier, ende ſeyde my menighmael, Emanuel, hebbe ick geen reden goede cier te maken, hebbende geen Vrouw noch Kinderen, ende wanneer ick ſal komen te ſterven, ſal de Baſſa mijn Erfgenaem ſijn, volgens de maniere van dit Lant? Ick ſeyde, ja, ghy doet als een wijs Man, ende hebt groote reden op u gemack te leven: want ick konde anders niet ſeggen om dat ick met hem at ende dronck. Maer deſe woorden behaeghden gantſch niet ſekere Ionghen, Renegado, die hem diende, het Gelt bewaerde, waſſchende het Lywaet, ende eyndelijck dede het Ampt van een Vrouwe in de Huyſhoudinge, ende hy murmureerde geſtadigh, ſeggende, Gy verteert het alles, ende daer ſijn noch ſoo veel dagen eer de betalinge komt, voorwaer ghy behoort van ſchaemte root te worden, dat ghy u dagelijcks droncken maeckt, het is gheen leven van een ware Turck. Maer evenwel liet de Patroon niet af alle daegs ſich droncken te drincken.

Op ſekeren tijde ſijnde ſat na gewoonte, hadde hy krackeel met een Bulcebas (dat is te ſeggen Capiteyn van Voet-volck) ende [54]onder andere quade woorden, noemde hy hem een Chriſten. De Bulcebas dede daer op ſijne klachten, ende men ſtelde mijn Patroon in de Gevangeniſſe, ende in d’eerſte Vergaderinge van de Duwane, welcke in het Lant van de Chriſtenen is den Raet, ofte gelijck de Hooghduytſers ſeggen de Guemine, wierde mijn Patroon gecondemneert hondert ſlagen met ſtocken op ſijn Billen te hebben, ende daer en boven te gaen dienen in het Leger tegens den Koningh Bennali de tijdt van ſes Maenden. Ick was over het ongheluck van mijn Patroon ſeer bedroeft, die my ſeyde, ghy ſult van nu af gaen woonen by Mahomet Celibi Oiga: Ick hope met Godts hulpe dat ghy voor mijn wederkomſte u vrydom ſult hebben, ende indien ick Gelt hadde, wy ſouden het onder ons tween deelen. Ick antwoorde hem, Patroon, ick kenne u goet herte ende armoede, ick kuſſe u de handen, u bedanckende ſoo veel my mogelijck is, van het goet tractement dat ick in u Huys ontfangen hebbe. Hy ſeyde my, wanneer ghy in Vlaenderen ſult ſijn, groet van mijnen’t weghen uwe Ouders, ende voornamentlijck u Couſijn tot Duynkercken, want hy heeſt my menighmael goet Bier te drincken gegeven.

Na het vertreck van mijn Patroon gingh [55]ick na het Huys vande voorſz Mahomet Celibi Oiga, ende hem groetende ſeyde ick: Cataborne Moſtafa is na het Leger vertrocken, ende heeft my hier geſonden om te logeren. Waer op Mahomet my ſeyde: Ick ſoude het gheerne doen, maer ick hebbe geen plaets in mijn Huys. Hy ſeyde dat, om dat mijn Cameraet Saldens, wanneer hy by hem logeerde al te familiaer met de Vrou van de voorſz Mahomet geſproken hadde, ſijnde een ſekere oorſake waerom hy jalours daer over hadde geweeſt. Ick badt hem met groote inſtantie, ſegghende dat ick niet en wiſte waer ick gaen ſoude. Eyndelijck was hy te vreden, ende toonde my een kleyn Kamertje boven de Stal: ſijnde die Stal ende dat Kamertje ’t eenemael van het Huys geſepareert.

d’ Eerſte daghen was ick ſeer verwondert dat de Patroneſſe my niet aen en ſprack: Want ſy koſte de Spaenſe ſprake ſeer wel, ende mede Franco, ende de Vrouwen van dat Landt ſoecken ghemenelijck occaſie met de Chriſtenen te diſcoureren. Ick gingh daghelijckx fonteyn water ſoecken voor de Huys-houdinghe, doende het ſelfde ſonder bevel, ende won allenskens de goede gratie van mijn Patroneſſe. ’s Morghens gingh ick met mijn [56]Patroon inde Vleeſch-Halle, van daer ſonde hy my na Huys met het Vleeſch dat hy ghekocht hadde. De Patroneſſe dede my oock Vruchten ende Kruyden voor de Huys-houdinghe koopen: Doen begoſt de Mondt van mijn Patroneſſe ſich te openen, ende met my te kouten ſoo veel ende ſoo meenighmael, dat ick vreeſe hadde dat het mijn Patroon eenighe quellinge in ’t Hooſt ſoude geven. Eenmael ſeyde ſy my onder andere dingen: Chriſten, Godt geve u uwe liberteyt, ick bidde u ſeght my, ſijt ghy arm in u Lant? Ick antwoorde haer: Ick ben een arme Soldaet. Sy repliceerde, ghy meugt ſeggen wat ghy wilt, ghy ſijt nochtans niet ghelijck Gregorio: die was een andere Slaef van het Huys: Hy was geboren van Galicien in Spaignen, ende een Viſſcher in ſijn Lant, ende hy was doen een Thuynman van een Thuyn, mijn Patroon buyten de Stadt toe-komende. Deſe Slaef hadde een bequaem Lichaem om te wercken, ende na ſijn qualiteyt was hy wel genoegh op-gebracht.

Deſe goede Vrouwe dede my alle daegs veele curieuſe vraghen: ſy was langh, ſchoon van aenſicht ende vet, waer in de ſchoonheyt van een Vrouwe, na de opinie van de Africanen, beſtaet. [57]

Alle daeghs, wanneer ick het Peert gevoert, Water gedragen, de Marct-gangh gedaen, ende andere dingen gedaen hadde, vraeghde ick mijn Patroneſſe oorlof na de Miſſe te gaen in de Bain van Alli Pegelin: het welcke ſy my altoos toeſtonde. Aengaende Mahomet Celibi Oiga, hy was een ſeer wel ghemaeckt Man van Lichaem, ſeer wel op-gebracht, ende ſeer ſober in ſijn eten ende drincken; want hy dronck anders niet als Water. Hy was ſeer devoot in ſijn Religie ofte Secte, hy was curieux in nieuwe dinghen van verre Landen te weten ende hooren, hy vraegde my na de maniere van leven vande Spaignaerts ende van de Nederlanders, ende of de Nederlanders Papiſten Chriſten waren, willende met dat Woort te kennen geven Catholijcken, om dat de Catholijcken onder de Paus ſijn. Hy verſtonde eenighſints de Coſmographie, hy vraeghde my waerom de Koningh van Spaignen ſoo machtigh ſijnde, met ſijn macht van het Koninckrijck van Duynkercke, dat is met de Provintien van Nederlant, de Flamencos niet koſte onder-brengen, verſtaende by de Flamencos de Hollanders? Ick verhaelde hem dat die Landen voor deſen aen de Kroone van Spaignen waren geweeſt, maer datſe gerevolteert waren. [58]

Mijn Cameraet Monſieur Caloen was by de Groot-Moeder van Moſtafa Iugles, alwaer hy ſeer qualijck getracteert wierde: want in het Huys ſijnde woonde hy in een Kamer, met tachtigh Ponden Yſer aen ſijn Been, ende ſomwijlen was hy in haer Huys van plaiſier drie uyren buyten de Stadt, alwaer hy niet etens genoegh en kreegh.

De Ouders van Moſtafa Iugles, die ſoo veel Gelts gegeven hadden voor Monſieur Caloen, begonnen te murmureren, om datſe gantſch geen tijdinghe van Moſtafa hoorden, ende ſeyden daerom dat den Koningh van Vranckrijck het Koninckrijck van Duynkercke ghenomen hadde: Ende dreyghden hem ſijn rantſoen te doen betalen, indienſe binnen vier Maenden van hem niet en hoorden, ende alſoo de dingen van de Zee periculeux, ende duyſent fortuynen onderwerpen ſijn, ende mijn Cameraet Saldens doen op de wegh moſte ſijn met de vijf Turcken, taſte my de vreeſe menighmael aen van eenigh ongeluck datter ſoude mogen overkomen.

Maer alſoo Godt de Medicine geeft om de Siecken te geneſen, ſoo gebeurde het wanner ick van melancholie overwonnen was: want mijn Patroneſſe vertrooſte my [59]met goede woorden. Ick hadde ſes maenden in dat Huys gewoont, wanneer ick de eerſte tydinghe van mijn Cameraet Saldens kreegh door een brief van hem gheſchreven uyt Ceuta, waerin hy my adviſeerde dat hy met de vijf Turcken aldaer ghearriveert was, ende dat wy met den eerſten ſouden komen inde Stadt van Tituan, in het Koninckrijck van Fez, om de verwiſſelinge te effectueren volghens het accoort tot Argiers met de twee Turcken gemaeckt. Hy ſchreef mede aengaende de 700. ſtucken van achten die de Ouders van Moſtafa pretendeerden van Monſieur Caloen, dat ſijn Vader geſeydt hadde dat hy hem liever ſoude laten berſten op de Galeyen, als die te betalen, maer aen de kant was gheſchreven in Latijn, hæc propter bene ſtare, welcke woorden wy uyt deden, ende gaven de Brief aende Moeder van Moſtafa, op datſe die ſoude laten leſen ende uytlegghen door een van haer Nederlandtſe Slaven, het welcke ſy dede, ende alſoo de Brief alleen mentie maeckte van vijf Turcken, ſonder de ſelfde by hare namen particulierlijck te ſpecificeren, begon deſe Vrouwe te ſegghen dat haer Soon tot Ceuta niet en was, ende dat Monſieur Caloen haer Soon ſoude [60]moeten leveren, ofte datſe hem ſoude verbranden, ofte dat hy ſes duyſent ſtucken van achten voor ſijn rantſoen ſoude betalen. Maer ſy ontfingh op den ſelfden dagh een Brief van haer Soon uyt Ceuta, waer over de Moeder te vrede gheſtelt was, ende wy ſeer blijde, hopende dat ſy volkome ſatisfactie ſoude hebben.

Maer alſoo diſplaiſir ende gemenelijck altoos de ſchaduwe na het contentement volght, hadde ſy nauwelijcks de voorſz Brief geleſen, ofte ſy dede hondert Pont Yſer vaſt maken aen de Been van Monſieur Caloen, ſeggende dat hy oorſake was dat ſijn Vader niet hadde willen betalen de voorſz 700. ſtucken van achten: maer niet tegen ſtaende deſe difficulteyt ende tegenſpoet hadden wy goede couragie, tot dat wy een Schip ſagen, ’twelck alleen na de Windt wachte om na Tituan te ſeylen, ſijnde de plaets gedeſtineert om de Verwiſſelinghe met de Turcken die tot Ceuta waren, te doen: Ende ’t gene ons dede vreeſen was, dat indien het ſelfde Schip ſonder ons ſoude vertrecken, wy noch wel vier ofte vijf Maenden ſouden moeten wachten, eer wy ſouden konnen imbarqueren.

Daerom vonden wy goede raedt te vraghen [61]aen een Renegado ghereformeerde Maiſtre de Camp, ghenaemt Saban Gallan Agade, die onder de Turcken ende Chriſtenen ge-eſtimeert was voor een eerlijck, rechtveerdigh ende Wijs Man, ende om de waerheydt te ſegghen, het was een man van morale deughden, ghelijck ghy ſien kondt in mijn 14. Relatie. Ick gingh hem ſpreecken ende ſeyde hem: De goede naem van uwe deughden, ſoo onder de Turcken als Slaven, heeft my hier doen komen, om u raet te vragen in mijn miſerie. Hy vraeghde wie ick was? Ick ſeyde hem, ick ben Emanuel de Aranda, van Vlaenderen geboren, een van de drie Chriſtenen die verwiſſelt moeten ſijn voor de vijf Turcken die genomen ſijn op de Caravelle van Barbar Aſſan, ende volgens ſeker Contract ’twelck wy gemaeckt hebben over ſes maenden in Argiers, is een van onſe Cameraets na Vlaenderen vertrocken, ende is nu wederom gekomen tot Ceuta, alwaer hy neffens de vijf Turcken ons verwacht, ende volgens dat Contract moeten ſy ons tot Tituan leveren, om de voorſz Verwiſſelinge te doen effectueren, maer ſy doen recht contrarie: want na dat men ſoo groote ende exceſſive koſten van de Reyſe van onſe derde Cameraet, [62]door Italien ende Vranckrijck gedaen heeft, die de voorſz vijf Turcken over Engelant in Spaignen gebracht heeft, nu ſy tot Ceuta ſijn, als geſeyt is, in plaets van ons daer te ſenden, heeft de Oude Vrouw de Groot-Moeder van Moſtafa Jugles de Yſers doen leggen aen de Beenen van mijn Cameraet Ian Baptiſta Caloen, eyſſchende 700. ſtucken van achten. Sy begeert verder dat de vijf Turcken hier tot Argiers komen, ’twelck is directelijck tegens ons Contract.

Saban Gallan hebbende dit mijn verhael verſtaen, ſeyde my: ick ſal my informeren van uwe ſaecke, komt morghen op deſe uyre, ick ſal u antwoort ende raet gheven: ’s Anderen daeghs gingh ick op de uyre als hy gheſeyt hadde in ſijn Huys, ende vraeghde hem met de beſte gratie als my moghelijck was, ofte hy om my ghedocht hadde: Hy antwoorde my, ick hebbe my gheinformeert van uwe ſaecke, ende ghy moet weten dat de Moeder ende Groot-Moeder van Moſtafa, dat anders niet en doen, als om te ſien ofte ſy gheen Gelt van Ian Baptiſta Caloen ſouden konnen krijgen: Daerom wacht u wel yets te belooven, ende weeſt geruſt: Gy ſult ſonder faute met het Schip dat in [63]de Haven is vertrecken, ende hoewel de Groot-Moeder van Moſtafa u dreygt, dat is niemendal: Want ſy ſoude voor geen dingh vande Werelt u alhier derven houden, noch oock Monſieur Caloen, want de twee Turcken ende de Vrienden van de andere Turcken ſouden klagen aende Baſſa. Ick bedanckte hem ſeer ootmoedelijck van ſijn goeden raet, in vergeldinge van de welcke gaf ick hem een obligatie van mijn hant, waer mede ick my obligeerde hem te betalen 25. ſtucken van achten, vvanneer ick tot Tituan ſoude ſijn, het vvelcke ick ghedaen hebbe volgens mijn belofte.

Ick ging Monſieur Caloen rapport doen van dit antvvoort. Hy vvas in een kleyne kelder met een keten aen ſijn Been, ende hebbende verſtaen dat vvy met het voorſz Schip ſouden vertrecken, het vvelcke hy vviſt dat inde Haven ghereet vvas, vermeerderde ſijn couragie ſeer, ende over ’t gene dat vvy niet een ſtuyver ſouden betalen. Tervvijl ick met Monſieur Caloen ſprack, quam de Groot-moeder van Moſtafa hem voor ſtellen, ofte hy de 700. ſtucken van achten niet en vvilde betalen? maer Monſieur Caloen ſpotte met haer: Het vvelcke haer dede vermoeden, [64]dat ick hem eenigh advijs gegeven hadde, gelijck vvaer vvas, vvaer over ſy op my ſeer verſtoort was: Ende ſy quam ’s anderendaeghs mijn Patroneſſe ſpreken, ſeggende, waerom doet ghy de Yſers niet aende Beenen van uwe Duynkerckſe Slaef, op dat hy geen meer quaden raet aen ſijn Cameraet kome geven? mijn Patroneſſe antwoorde, waerom ſoude ick dat doen? mijn Duynkerckſe Slaef dient my trouwelijck, ende daerom hebbe ick geen reden de Yſers aen ſijn voeten te doen.

Dien ſelfden na-middagh gaende Gerſt voor het Paert ſoecken, was by gevalle mijn Patroon niet t’huys, ende mijn Patroneſſe hadde tijt my te vertellen alles wat gepaſſeert was met de Groot-moeder van Moſtafa. ’s Anderen daegs gingh ick wederom Monſieur Caloen beſoecken, ende als ick doende was te vertellen ’tgene de Groot-moeder van Moſtafa aen mijn Patroneſſe geſeyt hadde, quam de voorſz Oude Vrouw, ende ſeyde my: Doen ick laetſt-mael ten Huyſe van u Patroon was, heb ick uwe Patroneſſe geſproocken, de welcke ſonder mijne interceſſie hondert Ponden Yſers aen uwe Voeten ſoude geleydt hebben. Ick bedanckte haer van haer goede wille, haer gevende kort antwoort, [65]dat ick wel geinformeert was van de recommandatie dieſe mijnen’t wege gedaen hadde. Op dit woort wiertſe verſtoort, ende ſondt den ſelfden dagh een Turck aen mijn Patroon, om haer klachten te doen van dat ick de oorſake was dat mijn Cameraet de 700. ſtucken van achten niet wilde betalen volgens haer pretenſie, ende badt hem dat hy my een Keten aen’t Been wilde leggen, ofte ten minſten dat mijn Patroon my in haer Huys ſoude ſenden, om geleyt te worden aen de Keten met mijn Cameraet: het welcke gedaen wierde ſonder weten van mijn Patroneſſe: want ick wierde in de Straet opgenomen, ende gebracht in het Huys van de Groot-moeder van Moſtafa, alwaerſe my neffens Monſieur Caloen aen een Keten van honderdt Ponden Gewicht vaſt maeckten, ende men dede ons gaen in een kleyne Kelder, alwaer wy niet en wiſten vvat eynde deſe ſaecken nemen ſouden: Want vvy vreeſden dat men ons ſoude doen beloven eenigh gelt met ſlagen met ſtocken.

Na dat vvy op die Plaets drie ofte vier uyren gevveeſt vvaren, quam een Chriſten Slaef genaemt Gregorio ons beſoecken, die van mijn Patroneſſe geſonden [66]vvas, my latende vveten door die Slaef, datſe ſeer droevigh vvas, ende datſe van die ſake gantſch niet gevveten hadde, ende indien ick eten van noode hadde, datſe my het ſenden ſoude, ende dat ick goede couragie ſoude nemen, ende dat my geen quaet ſoude over-komen; dat dit alles maer gedaen vvas door de Groot-moeder van Moſtafa om ons gelt te hebben. Deſe bootſchap van Gregorio verquickte ons ſeer, ende vvy ſonden de ſelfde Gregorio met een Billet inde Bain van Alli Pegelin by een Tapper, by vvien vvy credijt hadden, om een Vleſſche met Wijn met een Schotel Spijſe: Het vvelcke gedaen vvierde, ende alſoo de voorſz Gregorio van mijn Patroneſſe geſonden vvas, dorſte de oude Vrouvve hem niet refuſeren te komen daer vvy vvaren.

Wanneer den Nacht ghekomen was, quam de oude Vrouwe met de Sleutels van de Kelder ons ſien, ende ſeyde ons: Siet toe, ſiet toe, wat ghy doet, het is nu de laetſte Nacht, ende morgen ſal het Schip na Tituan vertrecken, daerom indien ghy begheerigh ſijt uwe vrydom te hebben, geeft 700. ſtucken van achten, anderſints ſal ick u hier laten berſten als Honden. Monſieur Caloen antwoorde: Nadien [67]mijn Vader niemendal geven wil, ende gy de Brief geſien hebt, ſoo veel my aengaet, ghy weet wel dat ick niet te geven hebbe, daerom hanght my ſoo het u goet dunckt: maer gedenckt dat uwen Moſtafa in de handen ende macht van mijn Cameraet is. Gy kent hem, ende dat hy niet lijden ſal een ongelijck het welck aen ſijne Vrinden ende Cameraets gedaen wort. De oude gerimpelde Vrouwe dat hoorende wierde haeſt raſende ende uyt haer ſinnen, ende gebruyckende hare gewoonelijcke dreygementen, retireerde ſy haer, ſluytende de Kelder achter haer toe.

’s Anderen daegs (ſijnde S. Andries dag) was het noch geen dagh, datſe ons quam ſeggen: De Wint is Ooſt, ende het Schip ſal op huyden vertrecken, daerom haeſt u te reſolveren oft ghy begeerte hebt vry te gaen. Wy antwoorden, ſent ons wegh, indien ghy begeerigh ſijt uwen Moſtafa te ſien, indien niet, ſullen wy Slaven blijven. Op de middagh quamen ons beſoecken twee ofte drie Chriſten Slaven, die met het voorſz Schip moſten vertrecken, (wy haddenſe uyt-ghemaeckt) om malkander adieu te ſeggen. Sy verſochten de oude Vrouw te ſpreken, ende ſeyden haer: Juffrouw, wy hebben verſtaen van onſe [68]Lants-luyden, deſe twee Slaven, dat u Soon tot Ceuta is: Wy vertrecken binnen een half uyr met het Schip na Tituan, ende van daer na Ceuta: Indien het u belieft ons yet te bevelen, wy ſullen niet nalaten u bevel te executeren. De Oude Vrouw hoorende dat het Schip gingh vertrecken, begon te roepen ende als een ſottinne uyt te donderen: Hamers, Vijlen, om de Ketens af te nemen, op dat mijn Moſtafa wederom kome, ô Chriſtenen om Gods wille helpt ons de Yſers van deſe twee Chriſtenen af-nemen: Sy luyden wel wetende datter noch geen apparentie was van ſoo haeſt te vertrecken, hielden haer als oft ſy het niet en hoorden: Ende ſeyden ons, Adieu Lants-luyden, wy ſullen rapport doen aen uwe Cameraet Saldens vande ſtaet waer in wy u gelaten hebben, ende daer mede gingen ſy wegh.

Sy als deſperaet ſijnde riep hare Slavinnen, die met de Hamer niet koſten omgaen. Sy riep een van haer Na-buyrs, die ſterck arbeyde om de Keten los te maken: ondertuſſchen murmureerden wy, ſeggende, door uwe onverſadelijcke gierigheyt ſult gy oorſake ſijn dat wy miſſchien noch ſes maenden alhier ſullen blijven, ende u Neef even ſoo veel tijt tot Ceuta, neffens [69]de vier andere Turcken, wiens Vrinden u duyſent ende duyſent mael den Duyvel ſullen toe-wenſchen, om dat ghy aldus haer miſerie verlanght. Terwijl wy dus ſpraken, wierde de Keten geopent. Sy ſeyde my, loopt ras na het Huys van u Patroon, ende ſeght hem van mijnen’t wegen dat hy de Schipper wil ſpreken. Ick wiſte wel datter noch tijts genoegh was, ende dat mijn Patroon op deſe ſtont in de Meſkite (dat is de Kerck) was. Ick toonde haeſt te hebben, ende gingh recht na Huys mijn Patroneſſe bedancken voor de groote ſorge dieſe over my gehadt hadde. Sy ſeyde my datſe ſeer blijde was over mijn verloſſinge, ende dat ick mijn Been uyt het Yſer hadde, ende dat ick in hope was mijn volkomen vryheyt haeſt te hebben.

Het was juyſt de uyre ende tijdt dat de Hala (dat is te ſeggen het Gebedt van de Turcken) moſte eyndigen. Ick gingh na de deure van de Meſkite mijn Patroon verwachten, ende wy gingen te gelijck de Schipper ſpreken, die ſeyde datter geen apparentie was van dien dagh te vertrecken, maer dat hy ſoude vertrecken met de eerſte goede Wint. Ick keerde met mijn Patroon na Huys, doende mijn beſte om [70]yetwes te hebben om op Zee te eten: want ick wiſte wel dat wy anders niet als oude Beſcuyt ſouden hebben om te eten. Mijn Patroneſſe gaf my een halve Majorckſe Kaes, ende twaelf ofte vijfthien ponden Wit Biſcuit. Monſieur Caloen ontfingh van de Moeder van Moſtafa mede wat. Wanneer wy gereet waren om te vertrecken, quam’er een andere difficulteyt, te weten datter een Turck met ons ſoude gaen na Tituan, die voor ſijn moeyte 50. ſtucken van achten ſoude hebben, welcke ſomme ſy ons wilden doen betalen. Maer daer wierde beſloten dat wy de helft daer af ſouden betalen, ende ſy de andere helft.

Het was den 8. December, onſe Lieve Vrouwen dagh des jaers 1641. wanneer de Wint ons gantſch favorabel was. Ick ſeyde mijn Patroon ende Patroneſſe Adieu, die my duyſent goede toe-wenſchinghen gaf. Daer na ging ick met Monſieur Caloen Scheep. Wy vonden in het Schip eenige Chriſten Slaven die na Tituan toe gingen om haer vrydom aldaer te negotieren met eenige Jootſche ende Moorſche Koopluyden. Als wy alle Scheep waren, ſchoot men een Stuck Geſchut af tot een teecken dat de Pachters van de Tol het Schip ſouden komen viſiteren, ende voornementlijck [71]om te ſien oft de Chriſtenen die af gekocht waren, het recht betaelt hadden: vvant hoevvel de Patroon voldaen is, moet een Chriſten al eer hy mach vertrecken een ſekere taxt betalen. Na dat het Schip geviſiteert vvas, keerden ſy met de Boot vvederom na de Stadt, van vvaer ſy een teecken gaven dat het Schip ſoude vertrecken, vvant ſy mogen in de Stadt niet komen tot dat het Schip in Zee ſy: ende dat vvort gedaen op datſe geen Slaven ſouden ontſtelen.

Wy beginnen dan de reyſe met een ſeer goede wint, tot de ongeluckige plaetſe toe, die ghenaemt wordt Cabo de Tenes, gelegen ſijnde drie mijlen van Argiers. Ick noeme deſe plaets ongeluckigh, om dat de Keyſer Carolus de vijfde in het Iaer 1541. den 27. October aldaer door een tempeeſt verloor een goede ghedeelte van ſijn Galeyen ende Schepen: het welcke geſchiede wanneer de entreprinſe van Argiers manqueerde. Hier wierde de wint gantſch contrarie, ’twelck ons wederom dede keeren ter plaetſe van vvaer vvy gekomen waren: ende vvy quamen ’s anderen daeghs ſeer droevigh tot Argiers. Ick gingh vvederom by mijn Patroon Mahomet, die neffens mijn Patroneſſe my vvelkom heten. [72]Wy vvaren daer noch eenige dagen eer de vvint goet vvierde. Ende vvy gingen voor de tvveede mael Scheep. De vvint vvas ons ſeer favorabel, ſoo dat vvy in drie dagen paſſeerden de Eylanden van Frumentera ende Ivica, ende vvy ſagen de Kuſte van Valencien; maer te vergeefs: vvant ten eynde van acht dagen vvaren vvy vvel geluckigh dat vvy vvederom tot Argiers koſten komen, alvvaer vvy arriveerden den 29. December.

Die van de Stadt ſiende het Schip vvederom komen, meenden dat het ſijn Reyſe volbracht hadde, ende vvederom gekomen vvas: maer ſy vvaren bedrogen. Ick vvas van deſe reyſe ſeer vermoeyt, ende vande Zee ſeer onluſtig gemaeckt, om dat vvy met ons ſeſtien Chriſtenen in het kamertje voor in ’t Schip negen voet lang ende ſeven voeten breet acht daghen ende acht nachten beſloten vvaren ghevveeſt. Onder deſe ſeſtien Chriſtenen vvarender eenighe ſieck die ons ſeer incommodeerden: Ende alles vvel gheconſidereert ſijnde, ick vervvonderde my dat vvy alle niet ſieck ghevvorden ſijn, om dat gheduyrende de voorſz acht daghen de tempeeſt niet op en hiel: Soo dat niemant van ons ſeſtien in alle dien tijdt op den overloop ging [73]om ſich te reynighen vande Luyſen ofte ſich te waſſchen, maer wy bleven in ons Kamertje als Honden in haer neſt.

Soo haeſt als het Ancker ghevallen was, gingh ick aen Landt, ende gingh wederom na mijn Patroon, die verwondert was my wederom te ſien. Ick vertelde hem de miſerie waer in wy acht dagen geweeſt waren. Ick was ſeer droevigh dat wy onſe reyſe niet hadden konnen vervorderen: Maer de ververſchinghe op ’t Landt verquickte my wat. Ick was oock ſeer blijde te ſien de ſolemniteyten die de Turcken doen wanneer ſy Paeſſchen houden, dieſe noemen Paeſſchen van Ramedan: want ſy hebben verſcheyde Paeſſchen. Ende het jaer te voren dat ick in Argiers was, hadde ick van alle de ſolemniteyten niet gheſien: Want inde tyt van het Paeſſchen was ick ghearreſteert, in het Paleys vande Baſſa, van waer ick niet konde uyt gaen als vooren gheſeydt is. Deſe Feeſt duyrt acht daghen. En wordt met groote pracht ende vreuchde gecelebreert: Men doet alle daghen buyten de Stadt exercitien, ende ſpelen te Peerde diemen in Spaingen noemt juego de canas: Ende de Kinderen vande Turcken doen haer trecken in kleyne Triomph-wagens: Ende de Chriſten Slaven dienen in plaets van [74]Peerden die haer loon weten. Ende daer warender eenighe die in deſe acht daghen wonnen vijftien ofte ſeſtien ſtucken van achten. De andere Chriſten Slaven verkochten aende kinderen poppegoet, ghelijck men in Neerlandt inde Kermiſſen doet. Andere hadden haer kleyne tafel om te dobbelen, waer mede ſy oock Gelt van de kinderen wiſten te krijghen, ende alle daeghs warender worſtel ſpelen, waer in ick eenige Mooren ſeer eerdigh vondt, ende het meeſtendeel celebreerde het Paeſſchen met droncken drincken (hoewel directelijck teghens het bevel vanden Alcoran is, eenighe Wijn ende Brande-Wijn te drincken) maeckende goede cier met ſeer groote appetijt: Want ſy vaſten een maendt voor Paeſſchen, waer toe ſy alleen by dage ſubject ſijn.

Deſe vaſten tijdt wordt ſoo rigoureuſelijck gheobſerveert, dat ſoo yemandt bekent wordt by daegh een beet ghegeten te hebben, ſoudemen hem ghegoten loot in ſijn Mont gieten, volghens hare wetten: Maer by nacht is het haer toeghelaten te eten: Ende om haer te laten weeten datſe behoorde te eten, doenſe langhs alle de ſtraten een Trommel-Slagher de gantſche nacht door marcheren ende ſlaen. Dit [75]Paeſſchen is de Chriſtenen mede ſeer aenghenaem: Want ghelijckmen in Nederlant op nieuwe-jaers-dagh aen de dienſt-boden yetwes geeft, ſoo gheven de Turcken oock op den dagh van Ramedans Paeſſchen eenighe danckbaerheydt; ende de eerſte drye ofte vier daghen doetmen gheen Slaven wercken.

Na dat ick alle deſe ſolemniteyten gheſien hadde, bleef de windt noch contrarie tot den 14. Ianuary 1642. als wanneer wy ons voor de derde mael imbarqueerden. Wy hadden de Haven naeuwelijcks verlaten, ofte de windt wierde wederom contrarie. Maer om dat wy tweemael wederom ghekomen waren, ende eenighe Turcken onſen Schipper beſpot hadden, ſegghende dat hy ſijn Ambacht niet en kende, hem noemende onwetende ende bottert, onſe Schipper dat verwijten niet konnende verdraghen, ſwoer dat wanneer hy noch eenmael geimbarqueert ſoude ſijn, hy niet meer tot Argiers ſoude komen, ſonder dat hy ſijn reyſe volbracht ſoude hebben, al ſoude hy een Iaer op Zee blijven. De windt was ons ’t eenemael contrarie, ſoo dat wy gheſeyt ende gheoordeelt ſouden hebben dat Neptunus jalours ende nijdigh was over onſe ſchijnelijcke liberteyt: Evenwel laveerden [76]wy, hopende op een goede windt. Den achtſten dagh waren wy voor Oran, ’t welck is ontrent veertich mijlen van Argiers.

Deſen ſelfden nacht, ontdeckten de Turcken die de wacht op het Schip hielen, twee andere Schepen, die het onſe continuerlijck volghden. De Schipper van ons Schip ende ſijn volck vreeſden dat deſe twee Schepen Chriſtenen waren. Maer den dagh ghekomen ſijnde, vernamen ende wierde bekent dat het twee vrybuyters van Argiers waren: Het eene was de Admirael ghenaemt Amet Arrais gheboren van Duynkercke. Onſe Schipper vraeghde oftſe geen Chriſten Schepen gheſien hadden. Wanneer wy verſtonden van neen, vervorderden wy onſe wegh: Ende na vier dagen lieten wy het Ancker vallen voor Tremeſen, alwaer wy eenighe Coopmanſchappen ontladen: Eenighe Coopluyden bleven oock aen Landt: Te weten Joden ende Moren, die in ons Schip ghekomen waren. Tremeſen plagh in voorgaende tijden een machtigh Koninckrijck te ſijn, ende de Koningh van Argiers ſijn tributaris, ende de Baſſa van Argiers ſtelt tot Tremeſen ſijn Caja (dat is ſijn Lieutenant.) Dit Koninckrijck is vande laetſte palen vanden Grooten [77]Heere: Want alhier begint het Koninckrijck van Maroc ende Fez. Den Grooten Heere is gheconfedereert met deſe Koninghen: Maer niet teghenſtaende deſe confederatie doen de Koninghen van Fez ende Maroc menighmael den Oorlogh aen die van Argiers, ſonder nochtans de confederatie te violeren: Gelijck die van Argiers menighmael oock den Oorlogh doen aen die van Tunes, ſonder dat den Grooten Heere ſich moeyt met het gene dat de Baſſas doen: Ende deſe twee Koninckrijcken komen hem toe. Sy en achten niemendal den Oorlogh te doen wanneermen gheen plaets van importantie neemt.

Na dat wy drie daghen voor Tremeſen op Ancker gheleghen hadden, quam de windt uyt den Ooſten die wy van noode hadden: Wy begonnen onſe reyſe te vervorderen ſeylende in volle Zee met de windt van achteren, ſoo dat wy in weynigh uyren verre van Tremeſen raeckten: Ende alſooder vele Jootſe ende Moorſe Coopluyden tot Tremeſen ghebleven waren, waren wy by nae ſoo veel Chriſtenen als Mooren ende Turcken: Ende alſoo onder ons Slaven, voor dat wy de derde mael imbarkeerden, tot Argiers ghereſolveert was ons meeſter van het Schip te maecken, ende alle de [78]Turcken doot te ſlaen, indien de occaſie ſoude preſenteren, tot welcken eynde wy alle de circumſtantien beſpiet hadden, doen wy tweemael geimbarqueert waren gheweeſt: Siende deſe ſchoone occaſie, reſolveerden wy onſe entrepriſe te effectueren. Wy hadden oock daer toe eenighe preparatien. Den aennemer was een Spaingaert, die op den overloop ſliep met ſeven andere Chriſten Slaven, ende wy ſeſtien ſliepen in het kleyne Kamertje voor in ’t Schip, gelijck ick te vooren gheſeydt hebbe, maer hoewel dat wy gheſloten waren, koſten wy met hulpe van onſe Cameraets die op den overloop waren, het luyckje ſecretelijck opdoen, ſonder dat het de Turcken vernamen: Maer in de ſelve nacht dat wy meenden onſe entrepriſe in ’t werck te ſtellen, verſuymde ſich den Aen-nemer die het teken moſt gheven, ofte hy hadde gheen ſtoutigheydt ghenoegh: Ende de entrepriſe kreegh gheen effect, ghelijck ick breeder ſegghe in mijn 33. Relatie: Na dien nacht, hadden wy geen occaſie meer, want te nader wy aende kuſt van Spaignen quamen, te grooter vreeſe hadden de Turcken van het Schip te verlieſen, ende te meerder ſorge om de wacht te verſtercken.

Het was den 9. February 1642. ende wy [79]waren op de hooghte van Malaga, ’s anderen-daeghs ontrent ten 7. uyren ſaghen wy twee Schepen die met volle Zeylen op ons aen quamen, ende onſe Schipper ende de Turcken groote vreeſe gaven, want ons Schip konde niet excuſeren onder haer Geſchut te paſſeeren. Onſe Maſt was gheſpleten, ſoo dat wy met volle Zeylen niet koſten varen om de Zee te winnen, ſy quamen ſoo na datmen haer Hollantſe Vlaggen ſagh. De Schipper van ons Schip beval dat alle de Chriſtenen ſich ſouden nae beneden retireren, om ons op te ſluyten, daer na dede hy de boot ghereet maecken om ſijn Schip te abandonneren, ende met de voornaemſte Turcken na de kuſt van Barbarien te vluchten, ghelijck my daer na vertrocken heeft de Turck die over Monſieur Caloen, ende my ſorghe hadden, maer die twee Schepen alſooſe Coopvaerdy Schepen waren (ghelijck wy twee daghen daer na verſtonden) hadden gheen laſt te vechten ſonder daer toe ghedwonghen te worden. Onſe Patroon was ſeer blijde ſiende dat de twee ſchepen paſſeerden ſonder ons aen te taſten. Daeghs daer nae op de ſelfde uyre ſaghen wy een vrybuyter van Salé, die ons quam vraghen ofte wy gheen tydinghe hadden van eenighe Chriſten Schepen, ons informerende [80]dat de twee Hollantſche Schepen die wy daeghs te voren geſien hadden, Koopvaerdy Schepen waren, die na de Kuſt van Barbaryen toe-gewent waren.

Wy hadden de Wint noch goet, ſoo dat wy den 12. February 1642. tegens den Avont het Ancker lieten vallen in een Bay anderhalf Mijle van de Stadt van Tituan af gelegen. Aldaer is een Riviere die in de Zee loopt, de Mont van dewelcke plach te dienen tot een Haven voor de Schepen die daer quamen om de Koopmanſchappen van Tituan te laden ende loſſen. Maer de Groot-Vader van de tegenwoordige Marquis van Sancta Cruz ſijnde Generael van de Galeyen van Spaignen, maeckte deſe Riviere onvruchtbaer door eenige oude Indiſche Gallioenen geladen met Steenen ende Aerde, die hy op de gront dede worpen, ende dat wierde gedaen om te verhinderen de Vry-buyterſe Schepen die de Havens ende Kuſten van Spaignen t’eenemael incommodeerden. Sijnde hier ten Ancker meenden wy alle de perijckelen die de Fortune ons ſoude konnen bereyden, te boven te ſijn gekomen, ende hoopten den ſelven Nacht op het vaſte Lant te ſlapen, maer dat was ſoo men ſeyt ſonder ſijn Weert te rekenen, want de Zee ſijnde ſeer bewogen wegens den Ooſten Wint die [81]de Middellantſche Zee in de Oceaen drijft, wilde onſe Schipper niet toe-laten dat men de Boot in Zee ſoude ſtellen, vreſende voor eenigh ongeluck. Want ghy moet weten dat deſe plaets by na tuſſchen twee Zeen is, het welcke grooter alteratie in Zee veroorſaeckte.

Wy waren derhalven genootſaeckt noch twee Anckers in Zee te laten vallen, ende het grootſte quaet van allen was dat wy de Zee niet koſten bevaren, wegen de groote Wint, dat de ſelfde Bay is gelijck een halve Mane van Aerde, ende dat de Wint die uyt der Zee quam uyt der maten groot was: boven dat het Onweder ende de Tempeeſt alle uyren vermeerderde, ſoo dat het ’s anderendaeghs onmogelijck was aen Lant te gaen. De Schipper ende de Turcken waren in grooten angſt: Ende ſiende dat het Onweder grooter wierde, wiſten ſy geen remedie meer, vreeſende dat de Kabels mochten breken, ende het Schip tegens een Klippe raken, ende in duyſent ſtucken breken, ſonder eenige hope van yemant te ſalveren die in het Schip waren.

De Schipper deſpererende van remedie dede uyt de plaets daer wy ſeſthien Chriſtenen waren (verwachtende alle oogenblick de Schip-braeck) roepen een Chriſten Slaef [82]van Noorwegen geboren, genaemt Hans Maurus, een Man in de Navigatie ſeer ervaren. Hy vraeghde hem oft hy geen remedie wiſt om dit groot perijckel te ontgaen? De Slaef antwoorde, indien ghy mijnen raet wilt volgen, ſie ick met de hulpe Gods een middel om ons leven te ſalveren ſoo veel als wy ſijn, maer het Schip moet breecken. De Schipper vraeghde, wat moet men doen om ons leven te ſalveren? Men moet het Voor-zeyl gereet maken, op dat men die op een oogenblick aen de Wint mach ſtellen: Ende men moet het Schip wenden, om met volle Zeyl op het zant te varen, toonende het Lant ontrent een Muſquet-ſchoot van ons, anders ſal de Windt ons tegens de Klippen in ſtucken werpen. Dien raet wierde goet gevonden, ende men maeckte het zeyl gereet gelijck geordonneert was.

Het was tegens de Middagh dat ſulcx geſchiede, ende de Tempeeſt continueerde noch: ’t Welck de Turcken ſiende, alſooſe ſeer ſuperſtitieux ſijn, deden ſy haer Sala met de gewoonlijcke Ceremonien, doende beloften datſe Aelmoeſſen ſouden gheven wanneerſe aen Lant ſouden komen: maer alſooſe geen Miracul ſagen, reſolveerden ſy een Offerhande te doen aen haer Propheet [83]Mahomet, het welcke de laetſte toevlucht van de Turcken is wanneerſe op Zee in perijckel ſijn: Ende wort aldus gedaen: Sy nemen een levendigh Schaep (om welcke oorſaecke de Schepen altoos voorſien ſijn van levendige Schapen om haer daer van in ſoodanige occaſien te dienen) ende indien by geval yemant onder haer is die tot Meca geweeſt is om te ſien de plaets waer het Lichaem van haer Propheet leyt, die ſnijt met veel belachelijcke Gebeden ende ſolemniteyten het Beeſt in vier ſtucken, ende worpt die quartieren op de vier ſijden van het Schip in Zee. Onder ons Chriſtenen recommandeerden wy ons aen Gods barmhertigheyt.

Hans Maurus waer van ick te voren geſeyt hebbe, ſeyde ons, dat de Tempeeſt ſoude grooter worden tot de midder-nacht toe, ende dat de Kabels dan ſouden breken. Hy oordeelde dat door de groote ervarentheyt die hy van de Zee hadde. Den Nacht quam aen, ende de Turck die de ſorge hadde het Luyckje van het Kamertje daer wy waren te ſluyten, quam na gewoonte, ende wy baden hem, dat indien het Schip ſoude moeten door gaen op de genade van de Golven, hy het Luyckje ſoude willen open doen, op dat yder een ſich mochte ſalveren ende ſijn leven verlengen het beſte hem mogelijck [84]ſoude ſijn, ’t ſy met ſwemmen ofte anderſints, ’twelck de Turck ons beloofde te doen. Ter Midder-nacht ſijnde juyſt Volle Maen, brack de Kabel van ons Ancker, ende de twee andere Anckers, door dienſe maer 15. Vamen Kabels hadden, ende door het bewegen van het Schip, hielden niet langer, maer wierden voort geſleept: Doen meenden wy alle ſonder aſſiſtentie te ſterven in het Kamertje daer wy geſloten waren, maer de Turck hiel ons ſijn belofte. Hy dede het Luyckje open; ſeggende, Chriſtenen komt alle boven, wy moeten alle te gelijck ſterven: Men konde maer een teffens door het Luyckje paſſeren het welcke een groote confuſie veroorſaeckte, want yder wilde eerſt uyt-gaen.

Komende op den Overloop ſagh ick daer een ware af beeldinge van het laetſte Oordeel: want de Turcken waren alle achter op het Schip, roepende met open Kelen, om hulpe van haren Propheet Mahomet. Rontom de groote Maſt waren eenige Joden, die Abraham, Iſaac ende Moyſes aenriepen; ende wy Catholijcke Chriſtenen addreſſeerden onſe Gebeden aen Jeſus Chriſtus ende aen ſijn Heylige Moeder. De andere Gereformeerde ende Schiſmatijcke Chriſtenen baden Godt mede aen op haer [85]wijſe uyt een goet herte: ick verſekere u dat de arghſte van den hoop ſeer devoot was. Wy waren in deſe miſerie ende confuſie een goeden tijt: Ende ſiende dat de twee andere Anckers het Schip niet vaſt en hielden, maer langs de gront geduyrigh voort ſleepten, braken de Kabels. Terſtont ſtelde men het Voor-zeyl aen de Wint, ende het Schip wende met een ongelooflijcke raſſigheydt ende kracht met het voorſte na het Lant. Hans Maurus riep in’t Nederduyts, wacht u van de Maſt, ick vreeſe datſe vallen ſal. Maer daer en brack niemendal; maer thien ofte twaelf Turcken vielender van den Overloop in Zee: Ende alſoo de Wint de Zee met ſoo grooten kracht op het Lant wierp, wierdenſe terſtont met hulpe van de Zee op het Lant geworpen. Dat alles geſchiede in een oogenblick tijts, ende het Schip, rakende het Lant, borſte, ende by na alle dieder op waren, ſprongen in de Zee, vreſende dat het Schip ſoude ſplijten: Alſoo ick ſagh dat het Schip na het Lant toe helde aen de zijde daerſe alle in Zee ſprongen, vreeſde ick dat het door het geſtadigh bewegen om ſoude vallen, door de groote Wint, ſoo dat ick niet langer op den Overloop dorſte blijven, maer ſprongh mede in Zee, alwaer ick by geluck gront voelde, [86]ende over eynde bleef ſtaen, maer geen langen tijt, want de Zee bewogen ende gedreven ſijnde door de groote Wint ſmeet my elcke oogenblick ter neder; ſoo dat ick genootſaeckt was drie ofte vier Vamen lang te ſwemmen, ende daer mede wierde ick op ’t Lant geworpen.

Ick danckte Godt uyt goeder herte; ſoeckende terſtont mijn Cameraet Monſieur Caloen, want hoewel dat ick hem in Zee hadde ſien ſpringhen, wiſte ick nochtans niet oft hy het Landt gekreghen hadde ofte niet. Hy hadde oock die ſorghe over my: Na dat wy malkander ghevonden hadden, danckten wy Godt dat wy van dat perijckel ontkomen waren. Daer na ging ick ſoecken den Turck die met ons van Argiers gekomen was, om ſorghe voor ons te hebben. Ick vonde hem in een Troup van Chriſten Slaven, Turcken, ende Joden, die haer dicht by malkander hielden als Schapen, om haer te verwarmen: Want alſoo wy ’t eenemael nat waren, ſtierven wy by na van koude. Men telde het ghetal van die geſalveert waren, ende bevonden datter meer als twintigh ontbraken. Maer korts daer na quamenſe alle by de groote Troup, uyt-genomen twee, te weten een Joodſche Jonghe die verdroncken [87]was, ende een Turck die half ſot was. God danck wy waren uyt het pericul van de Zee, maer niet uyt het pericul van de Barbaren, die haer reſidentie houden langhs de Kuſt in groot getal: Ende indienſe ons ongeluck geweten hadden, ende dat het Schip tegens het Landt geſtrant was, ſy ſouden ſonder twijffel met groote menichte toe-gelopen hebben, om te nemen alles wat wy hadden, ende ons doodt te ſlaen ſonder eenige barmhertigheyt: maer onſe Schipper ſont terſtont twee Turcken, die de Wegh na Tituan wiſten, ſijnde anderhalf Mijl van daer, die de Gouverneur adverteerden van ons ongeluck, ende verſochten eenige aſſiſtentie tegens de Barbaren.

Dit alles geſchiede inde midnacht, ſijnde nat ende ſtervende van koude. Maer by gheluck waſſer een Turck die een Yſer Dooſje ende een Vier-Slagh hadde, waer mede wy terſtont Vier hadden, ende aenſtaken ’t gene wy by de handt vonden, ſtocken, Tonnen, ende andere dingen die de Zee aen Landt geworpen hadde. Wy paſſeerden den nacht ſoo wy beſt konden. Met het aenkomen vanden dagh quamen de Barbaren van verre ſien ofter niet te ſtelen was: Maer alſoo wy 70. Perſoonen waren, dorſten ſy niet nader komen: Buyten dat die [88]van de Stade terſtont met een goede parthye Peerden quamen om de Coopmanſchap die wy geſalveert hadden wegh te voeren. De Gouverneur van Tituan quam in Perſoon met een Compagnie van twintigh Gewapende Peerden op ſijn Africaens, met langhe Lancien.

De Turck die ſorghe over ons hadde, huerde een Peert voor hem ende voor ſijn bagagie, wel verſtaende de reſt die hy gheberght hadde. Want alſoo de Tempeeſt teghens het aenkomen vanden dagh begon op te houden, ontlade men de bagagie vande Paſſagiers: Ende her meeſte deel vande Coopmanſchap wierde geberght, maer nat ende bedorven. Wanneer men ’s Morgens in het Schip quam om de Coopmanſchappen te ſalveren, als gheſeydt is, vont men de Turck Alli, die wy meenden dat verdroncken was. Hy was in de Hutte boven de Kajuyt, alwaer hy een Vleſſche met Brande-wijn van de Capiteyn gevonden hadde, ende daer hadde hy ſich droncken gemaeckt gelijck een Beeſt, ſonder eenige kenniſſe te hebben van het pericul dat gepaſſeert was.

Monſieur Caloen ende ick huyrden onder ons tween een Peert, ende reden beyde daer op, d’eene achter, ende quamen ontrent de Middagh tot Tituan. De Jode die met ons [89]was, dede ons een Logement hebben voor ons Gelt in het Joden Quartier, alwaer alle de Joden woonen. Na dat wy twee dagen tot Tituan geweeſt vvaren, ginger een Cafila (dat is een troupe Volcks die te ſamen marcheren) met de vvelcke mede twee Moren vertrocken, ſijnde Perſoonen van conditie, die na Ceuta gingen om aldaer te blijven als Pand-Luyden, op dat de Paters verloſſers (die na Ceuta toe gingen) met meerder verſekertheyt na Tituan mocht komen, om met de Gouverneur te tracteren over het af koopen van de Chriſten Slaven. Wy waren ſeer blijde dat wy die occaſie hadden, om aen onſe Cameraet Saldens te ſchrijven, die ſoo wy dachten tot Ceuta moſte ſijn met de vijf Turcken: Want het gebeurt ſomwijlen, dat wanneerder eenigh verſchil is tuſſchen de twee Gouverneurs van deſe twee plaetſen, ſy met malkander geen communicatie hebben twee ofte drye maenden langh.

Wy ſchreven met deſe Cafila na Ceuta (gelovende dat onſe Cameraet Saldens daer was, want hy hadde uyt die plaets aen ons geſchreven) ende twee dagen daer na quam de Cafila wederom met twee Paters-verloſſers vande Heylige Drievuldicheydt. Haer komſte veroorſaeckte groote blijſchap, ſoo [90]onder de Chriſten Slaven, als onder de Borgers. Want de eenen hoopten haer vrydom te krijgen, ende de anderen Gelt. Wy ginghen terſtont de Paters verloſſers groeten die ons een Brief gaven, die uyt Ceuta geſchreven was van een Spaenſe Edelman genaemt Don Martin de Penaloſa: Den inhoudt van deſe Brief was dus, Uwen Cameraet Reynier Saldens, verdrietende hier tot Ceuta te ſijn, is na Gibralter ghegaen, om ſich wat te vermaken: Maer hy heeft my ordre gelaten u te voorſien van het ghene dat ghy van noode ſoudt mogen hebben: Ende alſoo ick ſie by u Brief dat ghy verſoeckt te hebben 200. ſtucken van achten, ſende ick u hier neffens ordre aen een Moorſe Coopman, genaemt Alli Tigarino, om u die Somme te tellen, ende de ſelfde Coopman ſal Borghe voor u ſijn, dat ghy inde Stadt ſult moghen blijven ſonder verobligeert te ſijn te gaen inde Mamore (welcke een Gevangeniſſe is onder de Aerde) ende ick ſal terſtont aen Reynier Saldens ſchrijven dat hy hier kome om de wiſſelinge vande vijf Turcken (die Godt Lof wel te paſſe ſijn) te effectueren voor u tvveen.

Deſe tijdinghe gaf ons groot contentement: Maer wy hadden alreede vergeten dat droefheyt na vreughde komt. De vijf [91]Turcken wandelden over de Straten van Ceuta, ende dat op Borge van twee Moorſe Koopluyden die ordinaris tot Ceuta reſideren. Ende alſoo onſe Cameraet Saldens tot Gibralter was, Moſtafa Iugles geloovende dat hy vvederom na Vlaenderen vvas ghegaen, ofte na een plaetſe in Spaignen verre van daer, ſchreef een Brief tot Tituan aen de Turck die ons bewaerde, dat Reynier Saldens doen hy in Vlaenderen was belooft hadde 700. Stucken van achten te contribueren tot de af-koopinge die ſijn Ouders betaelt hadden voor Monſieur Caloen, ende dat men ons in de Mamore ſoude ſtellen, tot dat wy de voorſz ſomme ſouden belooft hebben te betalen. Den inventeur hier van was Tubram Arrais een van de vijf Turcken die tot Ceuta uyt-gaf dat Monſieur Caloen ende ick voor ons vertreck tot Argiers belooft hadden 700. Stucken van achten te betalen. De Turck die ons bewaerde hebbende die Brief ontfangen, communiceerde die met de correſpondenten van de Ouders van Moſtafa Iugles, die goet-vonden ons in de Mamore te ſtellen, ſoo om te ſien oft ſy de 700. ſtucken van achten konden krijgen, als om te toonen acte van devoir aen de Ouders van Moſtafa. De Turck die ons bewaerde rapporteerde ’tgene ſy gereſolveert [92]hadden, ende ſeyde dat hy gheen ſchult daer in hadde, ende bracht ons in de Mamore.

Het is een Verwelfſel dertigh Voeten onder de Aerde, verdeelt in drie parthyen. Het grootſte ghedeelte mach ontrent 28. Voeten langh ende 24. Voeten breet ſijn, de twee andere ghedeelten ſijn kleynder: Ende daer vvierden ordinaris 170. Chriſten Slaven vaſt gehouden. Deſe Gevangeniſſe heeft geen ander licht als drie Tralien die om hoogh ſijn in’t midden van de Straet, ende aen yder Tralie is een Haecke met een Touvv, ende vvanneer eenige Chriſtenen by daegh daer voor by paſſeren, brengen ſy door barmhertigheydt Water aen de arme Slaven, ofte indienſe Gelt hebben, koopenſe vvat voor haer: ende dat Touvv met die Haeck dient om vveder te halen ’tgene men de armen geven vvil. De Cipier van deſe Gevangeniſſe laet niemant daer binnen komen, ſonder yets te geven. In deſe Gevangeniſſe iſſer geen Privaet, maer de Gevangens ende de Slaven die daer ſijn, moeten haer dienen van Potten op de Spaenſche maniere: Die Potten hanghen rontom de Muyren, ’twelck dient voor Tapiſſerie ende Wieroock te gelijck; want ick ſweer u voorwaer dat wy alle Morgens wel genoegh [93]geparfumeert waren. Daer en boven is het niet gheoorlooft die ledich te maecken als ’s Avonts, ende dan opent de Gevangens-Bewaerder een gantſche Tralie, ende men trecktſe met de Haeck om hoogh: Ende yder Pot moet aende Concerge betalen een Borbe (ſijnde ſoo veel als een Duyt in Nederlandt) het welcke my dunckt een groote wreetheyt te ſijn, ende alle die gene welcke in deſe miſerable Gevangeniſſe ſijn, moeten op de Vloer ſlapen, ten ware dat men haer toe-liet tegens de Muyren Touwen te ſcheeren, gelijck men in de Schepen doet. Maer daer is ſoo veel Volcx, ende de plaets is ſoo kleyn, als ick geſeyt hebbe, dat die arme Slaven ſlapen gepackt gelijck Haringen: Het welcke (voornamentlijck in de Somer door de Hette) ſoo veel Luyſen ende andere ellenden veroorſaeckt, dat men eſtimeert dat het ſoo moeyelijck is daer te ſijn als op de Galeye te roeyen. Wy waren daer in de Winter. Maer het gene dat ons meeſt incommodeerde, was by Nacht wanneer yeder een gerangeert was in ſijn plaets om te ſlapen: Want eenige ſchelmachtige Iongens Mooren, om de arme Chriſtenen te incommoderen, quamen by Nacht vuyligheyt, Steenen, Water ende andere dingen werpen door de Tralien; ende dat gebeurde [94]eenige Nachten drie ofte vier malen, welcke alarme obligeerde allen den genen die daer ontrent ſliepen, op te ſtaen: vvant alſooſe alle op de Aerde ſliepen, die terſtont niet op ſtont, vvas in pericul van ſijn Cameraets met Voeten getreden te vvorden, de Vloer ſijnde bedeckt van Lichamen.

Monſieur Caloen ende ick ſliepen in een Hol, alvvaer vvy niet ghenootſaeckt vvaren op te ſtaen om die allarme, ende dat door de faveur die ons dede een Ridder van S. Jacob genaemt Don Hieronimo de Figuroa, een Spaignaert geboren van Cordua, mede Slaef, die ons groot playſier dede. Hy ſeyde ons dat hy ſijn Tafel inde Mamore koft met vier andere Slaven voor 10. enckele Realen ter maendt. Monſieur Caloen ende ick verſochten vande Partye te ſijn. Wy vvierden daer ontfanghen, betalende gelijck de andere, ende vvy vvaren ſeer vvel getracteert in qualiteyt van Slaven, ende hadden ſoo veel te eten als de nature van noode hadde aen een gedeckte Tafel: Onſe Waert vvas een Spaignaert, die derthien Iaren aen malkander in deſe Gevangeniſſe gevveeſt vvas, vvinnende ſijn leven op die maniere, ende onder deſe 170. Slaven vvarender maer vijf, die de middel hadden ſoo vvel getracteert te vvorden. [95]

Sijnde in deſe miſerie, quam onſe Cameraet Reynier Saldens wederom tot Ceuta, alwaer hy mijn Brief ontfingh, daer in ick hem adviſeerde alles watter paſſeerde, ende dat wy in de Mamore waren, waer van de oorſake waren de vijf Turcken die tot Ceuta waren, om datſe aen de Turck die ons bewaerde ordre hadden gegeven ons in de Mamore te ſetten, tot dat vvy de 700. ſtucken van achten, die hy in Vlaenderen ſijnde, ſoo de ſelfde Turcken ſeyden, belooft ſoude hebben. Ende om te toonen dat Monſieur Caloen ende ick niemendal belooft hadden aengaende de voorſz ſomme, gelijckſe tot Ceuta voor-gaven, ſonde ick oock een Brief in Turcks geſchreven van de Turck die ons bewaerde, daer in hy ſeyde dat wy niet anders belooft hadden als 25 Stucken van Achten voor hem, ende de Vracht van onſe Perſonen op het Schip van Argiers op Tituan. Maer hoewel de Turck ſeyde dat hy geſchreven hadde als voorſz, ende hy my de Brief open ghegeven hadde, ſchreef ick nochtans aen Saldens aldus: Laetſe leſen ende uyt-leggen, ende indien ghy het goet vint, addreſſeertſe, maer laet niet de vijf Turcken aen Ketenen te leggen, ende doetſe in de Mamore van Ceuta gaen, die noch moeyelijcker is als die van Tituan: [96]vvant ſy is onder een Oven, de vvelcke een onverdragelijcke Hette veroorſaeckt.

De Paters-verloſſers, vande welcke ick gheſproken hebbe hier te vooren, quamen wederom tot Ceuta, ſonder datſe een Chriſten afgekocht hadden: Ende dat was om datſe met den Gouverneur van Tituan niet hadden konnen accorderen: Want ſy accorderen gemeenelijck op deſe maniere: Datſe een derden deel in Gelt ſullen betalen, ende de twee derde parten in ſoodanighe Coopmanſchappen naer advenant, ſoo veel het Pont, ofte Mate, ofte ghetal, tonende een monſter van alle de ſoorten. Ende het verſchil was dat de Gouverneur de Coopmanſchappen niet wilde ontfanghen tot ſoodanighen prijs als de Paters die eſtimeerden. Ende daer en boven wilde hy de Paters obligeren eerſt dertich Slaven die hem toe quamen af te koopen, voor de ſomme van twee hondert Ducaten yder. Waer toe de Paters gheenſints wilden verſtaen, ende de Paters ſeyden (niet ſonder reden) dat ſoo langh alſer Spaenſe Slaven ſijn, konnen wy geen Slaven van andere Natie af kopen, om dat de aelmoeſen die wy brengen, ghegheven ſijn in Spaingen om Spaignaerts af te koopen, ende dat is de reden waerom de Paters verloſſers haer retireerden ſonder yets uyt te rechten. [97]

Ick gaf mijn Brief aen een Chriſten die vry was, welcke ging in Compagnie van die Paters na Ceuta, hem recommanderende deſelfde te gheven in eyghen handen van Saldens, ’t welck hy dede, ſeggende dat hy ons daeghs te vooren ghelaten hadde inde Mamore van Tituan: Het welcke Saldens verſtaen hebbende, wierde ſeer verſtoort: Ende alſoo hy ſeer rou ende haeſtich was, hebbende de confirmatie daer van by mijn Brief verſtaen, dede hy terſtont de vijf Turcken inde Mamore van Ceuta komen: Ende ſijnde voor het inkomen der ſelfde, ſeyde hy aende Capiteyn, Hibraim Arrais (de welcke was een vande vijf) Pilla Baſſo, dat is te ſeggen in Franco, leght hem op de Aerde, ende laet de vier hem de Armen ende Beenen houden om met Stocken op fijn Rugge ende Billen geſlaghen te worden: Want Saldens hadde de Stock in ſijn Handt, hebbende die forme van Iuſtitie gheleert wanneer hy met ons tot Argiers was. Hibraim Arrais begon ſich te ontkleeden al ſchreyende met veele ſchoone woorden, ende de andere vier Turcken beefden ghelijck een Bladt op een Boom door vreeſe datſe de ſelfde wegh ſouden paſſeeren. Alle die voor by ginghen (want dat gheſchieden op de ſtraet) [98]bleven ſtaen om het eynde van deſe Tragedie te ſien. Onder andere kijckers paſſeerden daer mede twee Turckſe Coopluyden, die tot Ceuta om haer Negotie waren, die tot Saldens ſeyden, wat vvilt ghy doen met deſe Slaven, ſijnſe niet ongheluckigh ghenoech Slaven te ſijn ſonder geſlagen te ſijn? Saldens antvvoorde met een vvreet gelaet, ick vvil tvvee ofte drie van die ondanckbare Verraders met ſtocken Doodt ſlaen, ick hebſe hier vry door de Stadt laten vvandelen, ende niet tegenſtaende deſe courtoiſie, hebbenſe mijn Cameraet inde Mamore van Tituan doen ſetten, hoevvelſe goede borge gheſtelt hebben, alvvaerſe noch ſijn in duyſent meſerien, ende deſe Honden vvandelen hier door de Stadt op haer ghemack, ende hebben duyſent ende duyſent Logens tot Tituan geſchreven om ons Gelt door haer booſe practijcken tegens alle maniere van Iuſtitie af te perſſen.

Doen ſpraecken de tvvee Coopluyden met de vijf Turcken in haer ſpraecke. Daer na ſeyden ſy aen Saldens. Slaet deſe Slaven niet, vvy ſullen hier Borge ſtellen dat uvve Cameraets uyt de Mamore ſullen gaen, ende hier komen met de eerſte Cafila: Wy ſullen morghen ſchrijven dat men haer uyt de Mamore laet gaen. Saldens thoonde [99]daer mede niet te vreden te ſijn, maer dat hy ſe ſlaen vvilde: Nochtans door tuſſchen ſpreecken van eenighe Capiteynen van het Garniſoen liet hy ſich ſpreecken om met de tvvee Turckſe Coopluyden by de Gouverneur te gaen, de vvelcke doen vvas de Marquis de Miranda, ende Saldens ende de tvvee Turcken ſeyden haer redenen. Na dat hy de tvvee partyen gehoort hadden, hebbende haer ten laetſten doen accorderen, ſchreef hy een brief aen den Gouverneur van Tituan van deſen Inhout. Sendt my met de eerſten Cafila tvvee Chriſtenen ghenaemt Ian Baptiſta Caloen ende Emanuel de Aranda, u beloovende op de trouvve van een Chriſten ende Ridder, dat ſoo haeſt als de Chriſtenen hier ſullen ſijn, ick liberteyt ſal geven aen de vijf Turcken genaemt Moſtafa Iugles, Hibraim Arrais, Alli Tigarino, Rodes Moſtafa, ende Moſtafa Oiga.

Ende alſoo, ghelijck ick te vooren gheſeyt hebbe, de Paters verloſſers wederom na Ceuta gekeert waren, om datſe eenighe difficulteyt met de Gouverneur van Tituan hadden, ende tot Ceuta een Jode woonde van groote reputatie wegen ſijn rijckdom, die ſich moeyde met het verſchil tuſſchen de Paters verloſſers ende de Gouverneur te vergelijcken (ofte beyde zyden te bedriegen) [100]ende hy ’s anderendaeghs moſte vertrecken, gafmen hem de brief vande Marquis, met ordre die in eygen handen vanden Gouverneur van Tituan te leveren, het welck hy den volghenden dach als hy daer gekomen was, dede: Ende men liet ons dien ſelfden avondt uyt de Mamore gaen, met permiſſie door de Stad ende buyten te wandelen, wanneer het ons ſoude believen. Wy gingen terſtont in het Joden quartier na onſe Camer, die in onſe abſentie ingenomen was vande Turck die ſorge over ons hadde. Wat de reſt aengaet wat inde Mamore paſſeerde ſoo langh als wy daer in geſloten waren, ſult ghy konnen ſien in mijn 7. ende 13. Relatie.

Wy wandelden binnen ende buyten de Stadt met de Turck die ons bewaerde, verwachtende de Cafila om na Ceuta te gaen. Monſieur Caloen ende ick koſten yder een witte Mantel, ghenaemt inde Moorſe ſprake een Albornos, ende een roode Muts, ſijnde de dracht die de Chriſtenen draghen vvelcke haer vryheyt verkreghen hebben. Alle de Chriſten Slaven, die vvilden, gaven ons Brieven om aen hare Vrienden ende Ouders te addreſſeren. Ende ghelijcker niet inde Werelt is dat ſijn beginſel ende eynde niet en heeft, vvilde de goede Godt [101]een eynde van onſe ſlavernye maecken. De Jode die mediateur vvas tuſſchen de Paters Verloſſers ende de Gouverneur van Tituan, hebbende het verſchil vergeleecken (ofte om beter te ſegghen, beyde bedrogen) maeckte ſtaet den naeſten dag te vertrecken, vvelcke vvas den 23. Maert 1642. Yder uyre ſcheen ons een Iaer te ſijn, vvy namen tvvee huyr-Peerden van een Moor die met de ſelfde Cafila moſt na Ceuta vertrecken. Wy deden tvvee Jonghe hoenderen accommoderen met Sout ende Peper, om op den vvegh te eeten, ende een groote Kanne met goede Wijn.

Wy vertrocken uyt de Stadt van Tituan, vergheſelſchapt van de Ridder Philips de Cherf, ende eenige andre Chriſten Slaven onſe Vrienden, tot op ontrent een Vierendeel mijls uyt de Stadt, alvvaer vergaederden alle die met den voorſz Cafila moſten vertrecken. Wy gingen ſeer blijde te Peerde ſitten, ſeggende adieu aen die ons accompagneerden, de vvelcke droevig vvaren datſe noch moſten blijven in die miſerable ſtaet van ſlavernie. Sy keerden vveder na de Stadt, ende vvy vervorderden dien avont onſe reyſe ontrent tvvee mijlen op een Landt vvelckers Aerde tot Ceuta toe niet beboomt noch bevvoont vvordt; Maer [102]t’ eenemael vvoeſt, hoevvel dat het Landt ſeer goet ende Vruchtbaer is. Wy traden van ’t Peerdt af ende ontladende onſe Muylen, hieuvven drie ofte vier Turcken met haer Houvvers een goet deel Houts, ende maeckten Vier. Want in dat Landt ghelijck mede in Spaignen is het by Nacht ſeer kout. Yder een voegde ſich ronts om het Vier, ende al ’t gene hy mede ghebrocht hadde. Wy noodigden eenige voornaemſte Turcken vanden hoop om met ons te eten, vvaer van ſy haer excuſeerden, ſegghende, dat de Hoenderen van Chriſtenen gedoot vvaren, ende daerom moghten ſy daer van niet eten. Ick ſvvoer dat een Turck die ghedoot hadde, ghelijck vvaer vvas: Want vvy droegen die Hoenderen om haer op de Wegh te tracteren, ende ick kenne haer grimmagie, voornementlijck van de Turckſe Koopluyden: Indienſe Vrybuyters van Argiers gevveeſt vvaren, ſouden ſy ſoo ſcrupuleux niet gevveeſt ſijn: Na dat vvy vvel gegeten hadden, ſliepen vvy by het Vier.

Den volghende dagh een uyre voor het rijſen vande Sonne vertrocken vvy na Ceuta, ende van het Velt alvvaer vvy gheſlapen hadden tot Ceuta toe vonden vvy niet een Menſch, noch eenigh voet-ſtap dat eenighe [103]Menſchen oyt daer ghewoont hadden, als de Ruinen van een Huys: Op de Wegh ſchoot een Turck te Peerde ſittende met ſijn Roer een Wildt Vercken, maer alſoo de Turcken daer van niet mogen eten, beloofde Monſieur Caloen haer twee ſtucken van achten indienſe het voor ons wilden tot aen de Stadt brenghen; Het welcke ſy ſeer geerne deden, het ſelfde ſnydende in vier Quartieren, die men op de Muylen leyde. Wanneer de Cafila ontrent een Mijl af by de Stadt begon te naderen, moetmen ſeeckere Wegh nemen om van de ſchilt-wacht van Ceuta te moghen ontdeckt worden. Ende wanneermen door die Wegh komt, dat beteeckent Vrienden. Wanneer wy ontrent twee Muſquet ſchooten van de Stadt af approcheerden, ſeyde ſekere Moor aen Monſieur Caloen ende my: Chriſtenen blijft hier, ick hebbe ordre u alhier te houden tot dat de vijf Turcken alhier ſijn: Men hadde niet te repliceren; Ick gaf mijn gety-Boeck aen een Jode die inde Stadt ging, om aen Monſieur Saldens te dienen voor een teecken, wel wetende dat hy mijn Gety-Boeck wel kende, ende dat wy aldaer waren, op dat wy inde Stadt ſouden moghen komen. Deſe dingen geſchieden ontrent ten 9. uyren voor middagh, ende wy bleven [104]daer tot drie uyren na middag, ſonder een menſch te ſien als de Moor die ons bewaerde, verwachtende met goede devotie de vijf Turcken. Wy konden niet imagineren waerom datmen ons ſoo langhen tijt dede wachten. Maer tuſſchen drie ende vier uyren na-middagh ſagen wy de Poort openen ende de Val-brugghe neder vallen, met eenen komende een Compagnie van dertigh Peerden ligt gewapent op ſijn Moors, voor aen met lancien ende leere ſchilden, diemen in Spaens noemt Adarga, ende een van die troup wel ghemonteert liep een ſtuck Geſchuts ſchoot af om het Veldt te ontdecken. Doen ſtelde hy ſijn Muts op ſijn Lancie tot een teecken datter geen embuſcaden vvaren. Die vande troup dat teecken geſien hebbende ſepareerden haer, ſich ſtellende op eenige avenuen. De Capiteyn van deſe Troup vvenſte ons geluck met onſe vryheydt, ende ſeyde ons, uvve cameraet ſpreeckt met de Gouverneur vande Stadt om u te laten inkomen. Terwijl ick met de Capiteyn ſprack, ſag ick uyt de Stadt komen een troupe voet-volck van ontrent hondert ende vijftig mannen, vvelcke troupe formeerde een kleyn ſlach-orde tuſſchen de peerden ende de Stad. Daer na ſagh ick noch ontrendt honderdt Turckſe ende Moorſe ſlaven uyt komen, yder [105]geladen met tvvee ſvvare yſere ketenen, met een groote pot op haer rugge, ende ſy quamen tuſſchen de ſlagh-ordre van ’t Voet-Volck ende de Stadt Fonteyn-vvater in haer Potten ſoecken: ende dat vvierde ghedaen tvvee ofte driemael ter vveecke met de ſelfde neerſticheyt, ſoo door vreeſe datſe vande Barbaren mogten overvallen vvorden, als van haer ſlaven te verlieſen.

Hebbende geſien alles watter paſſeerde, vvaren vvy ſeer vervvondert hoe het quam dat Saldens ſoo langh vertoefde te komen. De reden vvas dat de Gouverneur van de Stadt van Ceuta door ſijn voornoemde brief aen de Gouverneur, van Tituan belooft hadde de vryheyt te geven aen de vijf Turcken ſoo haeſt als vvy tot Ceuta ſouden gearriveert ſijn: ’t vvelck hy op die tijdt niet konde doen, om datmen openbaer vviſt dat men aldaer een ſchip van Tanger vvas vervvachtende: Ende indien de voorſz vijf Turcken, doen na Tituan vertrocken hadden, ſoudenſe ſonder tvvijffel daer van advijs gegeven hebben aen de Vry-buyters van die Stadt, ende daerom ſoude het ſelfde Schip in groot perijckel ghevveeſt ſijn van genomen te vvorden. Daer en boven vvaren vvy in ſeer groot perijckel ende hazardt, om genootſaeckt te ſijn vvederom na Tituan te [106]gaen, van vvaer vvy gekomen vvaren, ofte buyten de Stadt in groot perijckel vande Barbaren te blijven, de vvelcke menighmael komen onder het Geſchut vande Stad: maer onſe Cameraet Saldens vviſte met hulpe van Don Martin Penaloſa ſijne ſaken ſoo vvel te doen, dat de Gouverneur de vijf Turcken riep ende haer ſeyde, het is vvaer dat ick mijn vvoordt aende Gouverneur van Tituan geingageert hebbe, dat ick vijf Turcken vry ſoude ſtellen, ſo haeſt als de tvvee Chriſtenen hier aende poort ſouden ſijn, ende nu ſy ghearriveert ſijn, en derve noch en mach ick u vryheyt niet geven volgens mijn belofte, om dat gy vveet dat men hier een Schip rijckelijck gheladen van Tanger verwacht: Maer om te toonen dat ick een Ridder van mijn woordt ben, ſullen de twee Chriſtenen wederom na Tituan gaen, ofte ſy ſullen daer buyten blijven tot dat het voorſz Schip ſal gearriveert ſijn: Maer indien ghy te vreden ſijt dat de twee Chriſtenen inde Stadt komen, belove ick u als een Ridder, dat ſoo haeſt als het ſelfde Schip hier gearriveert ſal ſijn, ick u vry ſal laten gaen, ende ondertuſſchen ſal ick u van deſe tijt voor vry verklaren.

De Turcken accepteerden deſe conditie, haer vertrouwende op de beloften van de [107]Gouverneur, makende nochtans een ſchrift daer van, ’t welck Saldens ons ’s avonts ontrent vier uyren liet weten, ende dat hy by ons ſoude komen, maer dat hy noch eerſt met de Gouverneur moſt ſpreecken. Ende hy quam een halve uyre daer na by ons vergheſelſchapt met Don Martin de Penaloſa, dewelcke door courtoſie hem in alle ſijne affairen aſſiſteerde. Het is onmoghelijck uyt te drucken het contentement ende blijſchap die wy ontfinghen, ſiende onſe Cameraet in goede geſontheyt, na wiens tegenwoordigheydt wy ſoo menighmael verſmacht waren. Hy was aende andere zijde niet minder verblijdt. Na dat wy malkander omhelſt hadden, wenſten ons alle de genen die daer teghenwoordigh waren gheluck voor onſe liberteyt. Ende wy ginghen alle te ghelijck inde Stadt van Ceuta, meer verheucht als de Keyſers van Romen wanneerſe triumpherende binnen de Stadt van Romen quamen: Wy ginghen den Gouverneur de Handen kuſſen, hem preſenterende het hooft van het Wilt Vercken, hier voren ghementioneert, ende wanneer wy uyt ſijn Paleys ginghen, quamen de vijf Turcken ons wellekom heten, ons gheluck wenſchende voor onſe vrydom. Sy quamen met ons in onſe Herberghe alwaer wy [108]haer deden drincken. Sy vraeghden ons nieuws van hare Vrienden tot Argiers, ende wy vertelden malkander onſe fortuynen die ghepaſſeert waren. Het was doen dat wy onder ons drien het meeſte contentement ende grootſte plaiſier hadden dat wy oyt gehadt hadden, ende ons leven langh ſullen hebben.

Maer gelijck ick menighmael gheſeydt hebbe, dat blijſchap ende contentement altoos voor ſchaduw van haer Lichamen hebben yets moeyelijcks ende verdrietigh, begon onſe Cameraet Saldens ons te vertrecken dat wanneer een van de Turcken tot Brugge in Gevangeniſſe was, Chriſten geworden was. Wy raet-ſlaeghden de ſake onder ons, wat wy daer in doen ſouden: Want indien wy ſeyden dat hy Chriſten geworden was, mochte de Gouverneur hem niet laten gaen; ende alſoo hy ſijn woordt aende Gouverneur van Tituan geingageert hadde, ſoude hy ons ſonder twijfel wederom gheſonden hebben. Want het was een Ridder die ſijn ſaecke wel verſtonde aengaende ’t ghene waer toe hy verobligeert was wanneer hy ſijn woordt aen een Mahometanſe Gouverneur ghegeven hadde, ende belachte den ghenen die leeren datmen niet ghehouden is ſijn Woordt te houden [109]aen een eenig Volck dat van een andere Religie ofte Secte is. Hem te laten gaen, wetende dat hy een Chriſten was, was teghens onſe couſcientie. Wy vraeghden raet, aen een oude Ridder, die het Naturel van de Turcken beter verſtonde, dan die ghene welcke met een goeden yver ſonder Wijſheydt, den Turck bekeert hadden. Sijn advijs was dat Saldens met den Turck alleen ſoude ſpreecken, op deſe wijſe, Alli (ſoo was hy genaemt) gy weet dat gy in Vlaenderen Chriſten gheworden ſijt, wat is nu uwe meeninge? Indien hy ſeydt, ick ben Chriſten, ende ick wil in de Chriſtelijcke Apoſtoliſe ende Roomſe Religie blijven, dan ſal Saldens ſegghen: Gaet by de Gouverneur, ende ſeght hem dat ghy Chriſten ſijt, ende dat ghy hier blijven wilt, ende gaet dat aen uwe vier Cameraets ſeggen: Dan ſal de Gouverneur in preſentie van ſijn Cameraets hem vragen ofte hy na ſijn Vaderlandt wil gaen: Indien hy ſeydt neen: Ende dat hy Chriſten is, ſal hy blijven, ende de Gouverneur ſal daer van ontlaſt ſijn. Saldens ſtelde dit advijs te werck; Maer Alli antwoorde dat hy wederom na ſijn Vaderlandt wilde gaen: Waeromme wy na dit ons devoor deſe ſaecke verlieten ſonder ons meer daer mede te moeyen. [110]

Den 24. Marty 1642. was den dagh van onſe volkomen vryheydt, waer op een ſeecker Vrind van my deſe twee Chronijck-ſchriften ghemaeckt heeft, het eene van de welcke thoont den dagh van mijne Gevangheniſſe, ende het andere van mijn Verloſſinghe.

Chronijck-ſchrift van mijn Gevangeniſſe.

MensIs aVgVstI DIe XXII CaptVs.

Chronijck-ſchrift van mijn verloſſinghe.

MartII XXIIII. reDVCtVs fVIt.

’s Anderendaeghs na ons arrivement ginghen wy alle drye inde groote Kerck van Ceuta onſe devotie doen: Deſelfde Kerck is genaemt de Kerck van onſe Lieve Vrouwe van Africa, ende is de Metropolitane Kerck. Wy kuſten de handen van den Biſſchop, die een oude Heylighe man was, ende alle ſijnen treyn beſtonde in een ſwarte Slaef. Hy vreeſde ons ofte wy Chriſtenen waren (hy wilde ſeggen, Catholijcken.) Wy antwoorden hem, dat wy Apoſtoliſche, [111]Roomſe Catholijcke waren, ende ghetrouwe onderdanen van ſijn Majeſteyt den Koningh. Op dit antwoordt gaf de goede Biſſchop ons de Zegeningh, blijvende tot Ceuta acht daghen om na Gibralter te gaen met een wel gewapende Brigantijn, want die paſſagie is ſeer periculeux. Deſe Brigantijn was van vier Bancken, ende op yder Banck waren twee ſoldaten om te roeyen, die haer Wapenen ghereet hadden. Wy paſſeerden in vier uyren van Africa in Europa, niet ſonder groote vreeſe van noch eens vande Turcken genomen te worden: Want ick kende deſe ſoldaten ſoo goede Zee-luyden te ſijn, als de Engelſche Schipper wanneer vvy genomen vvierden ſich een manhaftich ſoldaet thoonde.

Maer vvy quamen door Godts ghenade tot Gibralter. Wy bleven daer drye dagen onſe devotie doen in een Capelle, een quartier uyrs buyten de Stadt gelegen, ende juyſt vvaer de minſte diſtantie is tuſſchen Africa ende Europa, ghenaemt de Capelle van onſe Lieve Vrouvve van Europa, ſeer gefrequenteert van alle de ghenen die hare Ouders ende Vrienden in Slavernye hebben. Wy vertrocken van Gibralter te Peerde na Cadix, de vvelcke tvvee dagh reyſen ſijn, Monſieur Caloen ende Ick met onſe vvitte [112]Mantels ende roode Mutſen; Waer door alle de perſonen die eenige van haer Vrinden in ſlavernie hadden, op de Wegh ende inde Dorpen vvaer vvy een voet op ’t Landt ſetten, by ons quamen om te weten ofte wy geen Brieven ofte ten minſten eenige tijdinge hadden van hare Ouders ofte Vrienden. Tot Cadix ſijnde maeckten wy Chriſten klederen, ende vertrocken van daer na Madrid, alwaer wy alle drye twee Maenden te ſamen bleven.

Weynich daghen daer na vertrock Saldens met ſijn oude Meeſter de Marquis van Salero na het Legher in Catalogne, ende Monſieur Caloen ende ick quamen tot S. Sebaſtiaen in Biſcajen, ende paſſeerden ſonder paſpoort door gants Vranckrijck, ons vertrouwende op de atteſtatie vande Paters Verloſſers dat wy uyt de ſlavernye quamen. Maer wy noemden ons Hollanders, ſonder atteſtatie te thoonen. Wanneer wy tot Parijs waren, wierden wy gheinformeert, dat de Gouverneur tot Diepen ende Calis de Paſſagiers ſcherp examineerden, wanneerſe na Engelandt willen vertrecken: Ende om onſe examinatie niet onderworpen te ſijn, gingen wy tot Rouan in een Hamburger Schip dat na Schotlandt toe gingh. Wanneer wy in Zee waren, ſeyden wy de [113]Schipper dat wy wel in Engelandt wilden ſijn, doet ons by Douvre aen Landt ſetten, wy ſullen de Boots-Geſellen die roeyen ſullen yets tot Drinck-Gelt geven. De Boot wierde in Zee gheſet, ende men brocht ons na ons begeren aen Landt een half Mijl van Douvre, alwaer wy te voet gingen. Ende daeghs daer aen vertrocken wy van daer met het Packet Boot na Duynkercke.

Soo quam ick dan na verſcheyde Fortuynen ende avonturen tot Duynkercke, in mijn ghedachten overleggende de moeyelijckheden, perijckelen, ſchoone eſchaperinghen, ydele hopen, voorſpoeden, tegenſpoeden, ende duyſendt andere reſcontres die ick ghehadt hadde alle de tijdt van deſe mijn Reyſe, aengaende mijn Lichaem geworpen als een Bal, maer veel meer aengaende mijn Geeſt: Ende my repreſenterende de dinghen die ghepaſſeert waren, was ick ſoo ſeer niet gedreven als bewogen gelijck de Golven van de Zee na dat de Zee ſtil gheworden is, op een ooghenblick niet konnen ſtil worden. Soo was ick dan ſeer blijde de Klocken van mijn Lieve Vaderlandt te ſien, waer na ick duyſendt ende duyſendt mael mijn wenſchen ende ſuchten gheſonden hadde, my repreſenterende het ſoete gheſicht van mijne Lieve Vrienden, [114]ende van mijn beminde ende goede Moeder, aen wien tot die tijdt toe mijn Broeders ende Suſters om importante redenen mijn Gevangheniſſe ende andere ongelucken verborghen hadden ghehouden, haer ſomwijlen doende ghelooven dat ick ſieckelijck was, ſomwijlen andere dinghen die niet waer waren, maer ten minſten de waerheydt ghelijck: Ende my onderhoudende met ſoodanighe ende diergelijcke ghedachten, quam ick den 20. Auguſti 1642. inde Stadt van Brugge, ghevende duyſendt dancken aen de Goddelijcke goetheydt ende Bermhertigheydt, die in ſoo veel periculen ſoo ter Zee als te Lande my gheleydt hadde tot de Poort vande Stadt van mijn Geboorte, in goede gheſonde diſpoſitie, alwaer ick vonde mijn Moeder, Broeders ende Suſters. Ick ſoude wel groote moeyte moeten doen om uyt te drucken het playſier ende blijdtſchap die wy hadden als wy malkander in goede geſontheyt vonden: Niet wetende aen wat ſijde die meeſt ghevoelijck was: Maer ghelijck ghy verſtaen hebt by de loop van mijn Reyſe, dat droefheyt ende rouwe de ſchaduwen ſijn die blijtſchap ende contentement volghen, kont ghy het ſelfde noch hier ſien; want weynigh daghen na mijn weder-komſte ſtorven [115]mijn Lieve Moeder ende ſchoon-Broeder, die ick de eeuwighe ruſte toe vvenſche, latende oock mijn penne ruſten, u bedanckende lieve Leſer van uvve patientie.

Ornament

[117]

PARTICULIERE
VERHALINGEN
Van
Emanuel d’Aranda.
Van verſcheyde dingen die geſchiet ſijn terwijl hy in Slavernye is geweeſt.

[Inhoud]

I. VERHAEL.

Hiſtorie van een Spaenſe Geeſtelijcke Perſoon, die tot Argiert Slaef was.

Seker Spaingaert, die wy alhier Domingo ſullen noemen, hebbende tot Sivilien de Kleederen van een Religieus Perſoon, van een van de principaelſte ende eerlijckſte Orderen aengenomen: Na dat hy een Jaer langh ſijn proef daer van ghedaen hadde, verobligeerde ſich tot drie ghewoonelijcke beloften: ende eenighe jaren daer na wierde hy Prieſter geconſacreert inde ſelfde Ordre.

Maer dit leven behaegde Domingo gants [118]niet, ſoo dat hy het Klooſter verliet, ende retireerde ſich inde Prieſters Kleedinghe in het Koninckrijck van Portugael in een kleyn Dorp, alwaer hy eenige maenden geweeſt ſijnde, wierde hy door ſijn behendigheydt in ’t Landt Pater van een Kerck ghemaeckt, maer dit leven behaeghde hem niet beter als van een Religieus, daerom veranderde hy ſijn Prieſters Kleedinghe in een Wereltſche, ende gingh tot Liſbon woonen, ſijnde de Hooft-Stadt van Portugael, alwaer hy een Vrouw troude, ende kreegh op ’t eynde van een jaer een Soon. Een tijdt daer na wierde ſijn Vrouw wederom bevrucht, Domingo ſiende dat ſijn huys-gheſin groot wierde, ende hebbende weynich om van te leven, nam dienſt aen om voor Soldaet te gaen woonen in een Landt ’t welck de Portugijſen, onlanghs op de Riviere van de Amuzonen in Indien gheconqueſteert hadden, alwaer hy Gagien ſoude trecken voor ſijn Vrouw, voor ſijn Soon, ende voor de Kinderen die hy in dat Landt ſoude krijgen.

Op die conditie gingh Domingo Scheep in het jaer 1636. ende na dat hy eenighe uyren op Zee gheweeſt was, quamen de Vrouw de pijnen aen, ende ſy verloſte in het Schip van een Soon, alwaermen het [119]Kindt Doopte, ende de Capiteyn, die ick wel kenne, wierde Gevader. Eenige daghen daer na vernamen ſy eenighe Turckſe Zee-Roovers, ende na datſe haer een weynigh ghedefendeert hadden, vvierde het Schip ghenomen, ende tot Argiers ghebracht.

Men verkocht de Gevangens: Domingo om de Slavernye te ontgaen, gingh by de Joden, ende ſeyde dat hy een Jode vvas, ende badt haer, dat ſy hem, ſijn Vrouvv, ende Kinderen ſouden vvillen verloſſen. De Joden die gemeenelijck gierigher als liberael ſijn, begonnen hem te examineren. Hy antvvoorde haer flucks op haer vraghen inde Hebreeuſe ſpraecke, ſoo datſe ſijne vvoorden gheloofden: Eyndelijck ſeyden ſy, datſe hem ſouden af-loſſen, indien hy konde ſegghen ſijn Geſlachte, ende in vvat Regiſter de namen van ſijne Ouders geſchreven vvaren: Hy antvvoorde met een vvonderlijcke verſeeckertheydt, in het Regiſter van de Synagoge van Venetien, alvvaer ſodanigen Rabbi atteſtatie ſal gheven van alle het gene dat ick geſeydt hebbe. De Joden ſchreven terſtont na Venetien, alvvaer alle de Regiſters geexamineert ſijnde, vontmen gantſch niet van Domingo. De Joden van Argiers hebbende dat antvvoordt van Venetien [120]verſtaen, vvaren vvel verbaeſt, ende hielen hem voor een bedrieger.

Domingo ſiende dat hy ontbloot vvas van de hoope om door die middel ſijn vrydom te krijghen, nam een andere vvegh, ſich addreſſerende aen tvvee Paters Af-loſſers, die van Valence in Spaignen ghekomen waren, ende wiſte ſoo veel te doen datſe ſijn Vrouw ende ſijne twee Kinderen af-loſten, ende die neffens andere af-gheloſte Slaven in vryheydt wech ſonden, ende hy bleef ondertuſſchen Slaef in het Huys van een ſeer eerlijck Man, Ghereformeerde Meeſter van ’t Velt, diemen noemt Saban Gallan Aga.

Na dat ſijn Vrouw ende ſijne twee Kinderen vertrocken waren, wierde Domingo amoureux van een ſeer ſchoone Engelſe Slavinne, die in ’t huys van ſijn Meeſter was: Maer alſo ſijn Meeſterſe haer wel bewaerde, konde hy tot ſijn voornemen niet komen: Dies niet tegenſtaende heeft ſijne liefde hem inde ſin doen vallen een middel om ſijn Meeſterſe te abuſeren, ende de Engelſe Slavinne te bedriegen. Hy ſeyde aen deſe, dat ſijn Vrouw doot was, ende indienſe hem wilde Trouwen, dat hy haer ſoude af-loſſen, ende datter inde Stadt ordre ghekomen was van drie duyſendt Ducaten voor [121]hem, die ghenoegh ſijn om haer beyde te verloſſen. De Engelſe Slavinne apparentelijck daer over amoureux wordende van Domingo, neemt de conditie aen, ende Domingo om ſijn voornemen wel te doen ghelucken, gingh by een Oude Moorſe Vrouwe, die rijck ende gierigh was, ende ſeyde haer, Ioffrouw, de hoope van een goede recompenſe doet my hier komen, om u te kennen te gheven ſekere Coopmanſchap, waer by ghy ten minſten twee duyſent Ducaten ſult winnen. Deſe gierighe Vrouwe vraegde terſtont, wat voor Coopmanſchap dat het was, beloovende een goede recompenſe te geven. Hy ſeyde haer: Daer is in ’t Huys van mijn Meeſter een Engelſe Slavinne van goeden Huyſe, ’t welck mijn Meeſter niet en weet: Ende daerenboven iſſer inde Stadt ſecrete ordre om haer af te loſſen, alwaert dat het drie duyſendt Ducaten ſoude koſten.

Deſen raet behaechde de gierige Vrouwe ſoo wel, datſe ſonder uytſtel ende ſonder haer verder te informeren, gingh by de Vrouw van Saban Galan, ende vraeghde haer oftſe haer Engelſe Slavinne ſoude willen verkoopen. Maer de Vrouw van Saban Galan antwoorde, dat ſe geen Gelt van doen hadde. De Oude gierighe Vrouwe [122]repliceerde: Eſtimeertſe ſoo veel als ghy wilt, ick ſoudeſe wel willen hebben: Eyndelijck na een kleyne conteſtatie wierde de koop ghemaeckt op 500. Ducaten. Men leverde de Engelſche Slavinne aen de Oude Vrouwe, die haer met groote contentement ontfingh: Deſe ongeluckighe Slavinne ſiende datſe verkocht ende gelevert was, ende het Gelt betaelt, meende dat dit alles gheſchiede met het Gelt van Domingo, gheloovende vaſtelijck datſe haer liberteyt ſoude krijgen, ende hiel haer ſelven gheluckigh, datſe na het haer dochte, een ſoo goede Fortuyne ghereſcontreert hadde, maer ſy was wel verre buyten haer rekeninghe. Domingo hiel ondertuſſchen niet op van haer te importuneren; Tot beveſtinghe van ſijn ware ende oprechte liefde, nemende Godt ende den Hemel tot ghetuyghe, ende doende met Eede duyſent beloften: Waer mede hy haer wiſte ſoo blint te maecken, datſe haer ſelve hem tot ſijn wille over gaf, hopende met inpatientie van daer na het Chriſten Rijck te vertrecken, ende de Oude Vrouwe aen d’andre ſijde met geen minder inpatientie verwachtende de drie duyſent Ducaten.

Domingo hiel haer beyde op met ſijne bedriegerien, ſoo dat d’eene van d’andere [123]niet en wiſte, continuerende ondertuſſchen alle daeghs het ſpel. De Engelſche Slavinne bevonde eyndelijck haer ſelven bevrucht, ende verloſte op haer tijdt van twee Kinderen: Een ſchoone buyt voor de gierighe Vrouwe in plaets van haer drie duyſent Ducaten. Doen wierde de bedriegerie van Domingo ontdeckt, ende dat het arghſte is, ſijn Meeſter de ſaecke verſtaende, wilde hem op de Galeye ſetten, als een bedrieger, want hy hadde ſijn Meeſter goet rantſoen belooft. Domingo om het quaet te ontgaen daer ſijn Meeſter hem mede dreygde, vonde een andere practijck: Hy quam in een van de Bains, alwaer de Catholijcke Kercken ſijn, willende Miſſe ſeggen, om van de aelmoeſſen te leven ghelijck de Slaven Prieſters doen. De Spaignaerts ende Portugijſen die Domingo ende ſijn Vrouw kenden, ſtelden haer daer tegen, ſeggende dat hy een Schelm was, ende dat hy getrouwt was. Het is waer, ſeyde hy, dat ick ghetrout ben, maer ſoodanighen Huwelijck is nul, om dat ick ben ende geweeſt ſy een Religieus Perſoon ende Prieſter voor aleer ick troude: Suſtinerende dat niet teghenſtaende het ghepaſſeerde, hy noch een Prieſter bleef. De Meeſters van het Autaer van de Kerck vonden goet daer over te [124]ſchrijven aende Biſſchop van Ceuta, want Argiers is begrepen in ſijn Parochie. Den Biſſchop hebbende dit verſtaen, verbode Domingo Miſſe te ſeggen, op pene van geexcommuniceert te ſijn: Waer op Domingo antwoorde: Ick ben een Religieus Perſoon, ende onder mijn Provinciael, ende daerom heeft den Biſſchop gheen macht over my.

[Inhoud]

II. VERHAEL.

Vande Manhaftigheyt van een Hollantſe Capiteyn, die ſich defendeerde alleen tegens vijf Turckſe Galeyen, ende twee Brigantijns, ende haer verſtroyde.

In het Jaer 1641. inde Maent van September, quam tot Argiers, de Caja vande Baſſa van Tripoli (Caja ſijnde de Luytenant) met een Galeye verciert met zijne Standaerts, Vaendels ende Wimpels, Geborduyrt met Ottomanſe halve Manen, eenighe Trompetten, ende andre Scheeps-Muſijck, de Soldaten waren alle uyt gheleſen Turcken ofte Renegados, wel [125]ghekleedt, ende noch beter ghewapent op haer maniere. De Slaven die roeyden op deſe Galeye waren meeſt alle Ruſſen ende Moſcoviters, die door haer Gheboorte ſchijnen tot den arbeydt ghedeſteneert te ſijn.

Deſen Caja was tot Argiers gekomen om 250. Slaven te koopen, alle Spaignaers ofte Italianen, die de Vice Roy van Tripoli voor een preſent tot Conſtantinople aen den Grooten Heere wilde ſenden. Deſe Galeye hadde eenige dagen voor Argiers gheweeſt, wanneer Alli Pegelin Capiteyn Generael van de Galeyen vier Galeyen ghereet maeckte, om ſijn leſte tocht van dit jaer te doen. De Caja die commandeerde deſe Bruylofts Galeye (die ick alſoo noeme, om datſe bequamer was een nieuwe getroude te voeren als de Zee te ſchuymen) ſeyde tot Pegelin, dat hy begerigh was met hem te gaen, ende ſijn Fortuyn te volghen, hopende een goede buyt te krijghen. Hy vertrock met Pegelin van Argiers, ende na vier daghen reſcontreerden ſy een Enghels Schip, met 40. Stucken Geſchut. Pegelin als Generael ſtelde de andere Capiteynen van de Galeyen voor, om het ſelfde Schip aen te taſten: Maer de Capiteynen vonden het niet raetſaem, vreeſende datſe haer Slaven [126]die roeyden ſouden verlieſen, ende twijfelden van de Victorie: Ondertuſſchen terwijl ſy raet ſloegen kreegh het Engels Schip de nacht, ende ſpoede ſoo ſeer zijn Reyſe te vervorderen dat de Turcken het ſelfde verloren. De vijf Galeyen, met de twee Brigantijns die haer accompagneerden, begonnen de Zee te kruyſſen, ende reſcontreerden by Majorca een kleyne Fregat, die een Raedts-Heer met ſijn Familie van Barcelone haer retirerende in hadde. Pegelin ſiende dat deſe Buyt van weynigh importantie was, begon de andere Capiteynen te beſpotten, ſeggende: Men hadde behooren het Engels Schip te attacqueren. Deſe Capiteynen ghemoeydt ſijnde datſe beſpot wierden, reſolveerden aen te taſten het eerſte Schip dat ſy ſouden reſcontreren, hoe ſterck oock dat het ſoude moghen ſijn. Deſe reſolutie behaechde Pegelin wel, ende twee daghen daer na ſagen ſy een Hollandts Schip met 28. ſtucken Geſchut, ende met 40. Mannen. Het weder was heel ſtille, waer door den Hollander ſich niet konde van ſijn Zeylen dienen. Pegelin dede de Galeyen tot onder Canon ſchoot approcheren, ende ſiende dat de Vlagghe Hollants was, ſonde hy een vande Brigantijns met een Renegado Zeeuw na het Schip toe, met een [127]witte Vlagghe, dewelcke approcherende vraeghde de Hollantſche Schipper, wat hy begeerde. De Capiteyn Generael Alli Pegelin, antwoorde hy, laet u weten, dat indien ghy u wilt over gheven ſonder Vechten, hy u met al u Volck aen het eerſte Landt van de Chriſtenen ſal ſetten, ’t welck hy gheſworen heeft by het Hooft van den Grooten Heere: Daerom rade ick u dat ghy wilt accepteren de preſentatie die ick u doe, terwijl het tijdt is: Anderſints voorwaer vreeſe ick dat het u al te laet ſal berouwen. De Hollander ſoodanigen reden verdrietende, antwoorde ſeer moedig. Ick kenne Alli Pegelin ſeer wel (want hy hadde Slaef gheweeſt) het Schip komt de Ridders toe, ende de Coopmanſchappen de Coopluyden: daerom kan ick niet wegh gheven dat my niet toe en komt: Maer indien hy luſt heeft het Schip te hebben, gelijck hy thoont, laet hem aen Boort komen, ende wy ſullen ſien ofte wy hem ſullen konnen contenteren.

De Renegado keerde terſtont weder om dit antwoort te brenghen. Pegelin onpatientigh ende ten hooghſten vertoornt ſijnde van de bravaden vanden Hollander te verſtaen, gaf ſijne Galeyen ordre haer te rangeren op de forme van een halve Mane, ende [128]ſoo te roeyen na het achterſte van het Schip, en alles teffens af te ſchieten, haer Geſchut was van 48. Ponden Yſer, maer ſy ſchieten gemeenelijck maer ſteene kloten. Sijn bevel wierde geexcuteert, maer wanneerſe het vier aen het Geſchut ſouden ſteken, keerde de Hollantſe Schipper, ſijnde een ſeer gaeuw ende ervaren Man, met faveur van een kleyne Windt die Godt hem toeſonde, ſonder tijdt verlies ſijn Schip na d’ andere zijde: Ende brocht door die bewegeniſſe de Vyandt in confuſie, ende brack alſoo haer voornemen: Want de vijf Galeyen komende met kracht van Riemen na het Schip toe, in plaets van te gaen in ordre van een halve Mane na het achterſte van ’t Schip, ghelijck ſy gereſolveert waren, vondenſe haer ſelven in diſordre ſtootende d’ een teghens den anderen ende malkander breeckende: Evenwel quam de Galeye van Pegelin aen Boort, ende tſeventich Turcken ende Renegados klommen op het Schip, met coutelaſſen inde handt, beginnende de Touwen af te ſnijden, ende Vier-wercken te werpen om het Schip te verbranden: Maer de Hollantſe Schipper, die alle ſijn Volck van binnen hadde, begon met eenige ſtucken gheladen met Muſquet Koghels te ſchieten van vooren na achteren van het [129]Schip, waer van de Turcken groote ſchade leden: Ondertuſſchen dorſte de Galeye die geabordeert was, niet langher blijven, om dat het Schip gheladen was, ende de monden van het Geſchut waren daer door ſoo laeg, datſe even flancqueerden de boort van de Galeye. Het welcke Pegelin ſiende (want hy begon te vreeſen) beval dat de Galeyen terſtont ſouden retireren. De Turcken die in het begin van het ghevecht op het Schip gheklommen waren, waren wel verbaeſt wanneerſe ſagen dat de Galeyen haer verlieten op de genade van hare Vyanden: Ende verloren de courage. Die ſwemmen konden, wierpen haer in Zee, de gequetſten ende die niet ſwemmen konden bleven op den Overloop van het Schip als aenſchouwers van het ghevecht. De Hollantſe Schipper dede ſijn Geſchut geladen met ſpijckers, Muſquet-Kogels, ende Yſere ſtucken inde Galeye ſchieten, ende wierden in minder als een Quartier-uyrs meer als 200. Turcken, Renegados, ende ſlaven die roeyden, Chriſtenen ſijnde, ghedoodt, ſijnde een beklaechelijcke ſaecke. De Galeyen aldus ghetracteert ſijnde, ſonder Vyandt te ſien (want de Hollanders als geſeyt is, vochten van onder in’t Schip ſonder datmenſe ſagh) retireerden haer. [130]De Schipper ſiende de Galeyen buyten Geſchuts-ſchoot, beval dat men de Turcken die op het Schip overgebleven waren, ſoude doot ſlaen, die geduyrende het gevecht boven op de Touwen haer gheberght hadden: Want op den Overloop was het te heet. Doen quam de Hollantſe Schipper met ſijn Volck op den Overloop, die op de Turcken ſchooten, die haer aen de touwen ende de Maſt vaſt hielen, gelijckmen na de Papegaey ſchiet. Het was een vermaeck voor de Hollanders, maer een droevighe tragedie voor de vijf Galeyen, die twee Capiteynen doodt hadden, ende de Caja van Tripoli hadde een Arm verloren, ende was inde Buyck gequetſt. Deſe Galeyen die voor weynigh dagen uyt ghegaen waren, ende die de gantſche Middelandtſe Zee vreeſe aenghejaeght hadden, ſaghmen van verre datſe wederom inde Haven quamen.

Yder een was curieus wat nieuws te weten, ende de Zee-Kant was terſtondt vol Volcks, onder de welcke ick mede was. Wanneer de Galeyen de Haven naderden, ſaghmen datter twee waren die gheen Vlaggen hadden, ende men meende dat het twee Spaenſe Galeyen waren die ſy hadden genomen: Maer men kreeg wel haeſt een andere [131]opinie, wanneermen ſagh dat het Turckſe Galeyen waren, ende datſe geen Vlaggen op hadden, alſoo hare Capiteynen gedoodt waren.

Doen was alle het playſier ende blijſchap verandert in rouwe ende droefheyt, de Galeyen quamen langhſaem aen door gebreck van Roeyers, inde Haven. Men brocht terſtont alle de gequetſten aen Landt, onder andere de Caja van Tripoli, die tot Chirurgijn hadde een van ſijne Chriſten Slaven, ſijnde van Marſeillen van gheboorte, die inde konſt ſeer ervaren was. Maer de quetſure inden Buyck, was ongeneſelijck ende ſonder remedie. Hy beloofde ſijn Chirurgijn indien hy hem konde gheneſen, ſijn vryheyt ende hondert patacons: maer ſiende datter geen apparentie was, dede hy ſijn Teſtament beſchrijven. Aengaende het eerſte Artikel, ordonneerde hy datmen alle de Slaven die met hem over haer rantſoen veraccordeert waren, voor ſoodanigen ſomme ſoude laten gaen: Ten tweeden dat alle ſijne Slaven die Renegados waren, vry ende franck ſouden ſijn, ende aengaende het derde, dat ſijn Slaef de Chirurgijn ſijnde een Chriſten, na zijn doodt zijn vryheydt ſoude hebben.

Weynig uyren daer na ſterf de Caja, men [132]begroef hem op ſijn Turcks dragende het doode Lichaem bedeckt met een Zijde Kleet na de Kerck toe, ende men liet het daer geduyrende de Sala des middags (dat is haer Gebeden) daer na brochtmen het na het Graf. Voor aen gingen de ſlaven Renegados die vryheydt verkregen hadden. Daer na volgde de Chriſten Chirurgijn, hebbende in zijn Handt een geklooft Riet, met een Brief inde kloof, de welcke inhiel atteſtatie van zijn vryheyt verkregen door de goetwilligheydt van zijn overlede Patroon: Hy ſchreyde ſoo bitterlijck alſmen niet meer kan doen. Ende dat moſtmen ſoo doen, anderſints ſouden de Turcken hem geoordeelt hebben voor een Perſoon die ſijn vryheydt niet en meriteerde. Hy ſchreyde van blijtſchap, ende den braven Hollantſe Schipper lachte hertelijck, om dat hy met 40. Mannen ſoo ſchoonen Victorie hadde verkregen tegens vijf Galeyen ende twee Brigantijns.

[Inhoud]

III. VERHAEL.

De Volstandigheydt van een Chriſten Slavinne om in haer Geloof te blijven.

[133]

In het Iaer 1641. vervolgde een Zeerover van Argiers een Spaenſe Barck. Die daer in waren, geen remedie ſiende om het perijckel te ontgaen, ſogten met ſwemmen het Landt te krijgen. Inde Barck was gebleven een Oude Spaingnaert van tſeventig Iaren, met de byſit van de Patroon van de Barck: Deſe twee wierden voor de Baſſa gebracht volgens de gewoonte. De Vrouw van de Baſſa hadde door een Venſter deſe Vrouw geſien, ende ſont terſtont een van hare Eunuchen aen de Baſſa om hem te ſeggen, dat ſy ſeer begerich was deſe Vrouwe te hebben. Deſe Baſſa ſonde haer voor den ſelfde Eunuch tot een preſent voor ſijn Vrouwe, die daer over ſeer blijde was, gevende terſtont werck aen haer nieuwe Slavinne. Na vijf daghen vernam de Vrouw van de Baſſa dat deſe Chriſtinne ſeer fraey Naeyen, borduren, ende andere Handt-Wercken koſte, ſoo datſe de goede gratie van haer Meeſterſe won: de welcke haer Goude Berghen beloofde, indienſe haer Chriſten Geloof wilde verſaecken, ende Turcks worden maer te vergeefs: Want ſy ſeyde, Hoewel ick mijn ſelven vergeten hebbe als een ſwacke Vrouwe, vertrouwe Ick nochtans ſoo ſeer op de goetheyt Gods dat hy mijne ſonden ſal vergeven als ſijnde [134]goet ende barmhertigh: U verſeeckerende, dat alle mijn hope is op mijn Geloof, dat ick nimmermeer ſal verlaten. De Maiſtreſſe hoorende ſoodanighen antwoordt, was ſeer verbaeſt ende oock vertoornt: Daerom ordonneerde ſy datmen deſe arme Slavinne 300. ſlagen met ſtocken ſoude geven. Ende ſiende datſe ſtantvaſtigh ende beſtendig bleef gelijck een Rotſteen, trockmen alle hare Kleederen af, ende men gaf haer Turckſe Kleederen, dieſe aentrock, proteſterende voor Godt publijckelijck, datſe die alleen aentrock om haer Lichaem te bedecken, ende niet om de Religie te veranderen. Het welcke ick geremarqueert hebbe om te doen blijcken de ſtantvaſtigheyt ende het vierige Geloof van deſe tweede Magdalene.

[Inhoud]

IV. VERHAEL.

De onwetende Lieden imageneren haer ſelven in vreemde dingen.

Wanneer ick woonde by mijn Patroon Mahomet Celibi Oiga, op ſeeckere Avondt wanneer mijn Patroon ſlapen was gegaen en de Deure gheſloten; Soo als ick [135]woonde boven de ſtal die geſepareert was van het Huys af ghelijck ick in het diſcours van mijn Reyſe verhaelt hebbe, was ick gewoon te gaen ſpreecken ende praten met vier Chriſten Slaven inde buyrt: De drie waren Spaignaerts, ende de vierde een Hamburger, die niet een woordt Spaens konde. Het gebeurde dat wanneer wy een Pijp Toeback namen, de Spaignaerts begonnen onder haer volghens haer gewoonte te diſcoureren van de Regieringe vande Croon van Spaignen, ende haer diſcours duerde de tijdt van drie uyren, ofte daer ontrent. De Hamburger die niet een woordt ſprack, maer acht nam op de geſten ende bewegheniſſen vande Handen der Spaignaerts, liet ſich inbeelden dat wy ſpraecken van een entrepriſe om ontrent midden inde Nacht wegh te loopen: Ick ſeyde de Spaignaerts goeden Avont, haer wenſchende vryheyt, ghelijckmen onder Slaven ghewoon is te doen: Daer na rees ick op om my te retireren. Den Hamburger ſonder meer ſich te informeren, vatte mijn by de Beenen, ende begon in ’t Hooghduyts te ſweren, ende te ſegghen; Ghy ſult ſonder my niet gaen, ende alwaer gy u leven ſult hazarderen, ſal ick mijne mede avonturen. Ick hebbe menighmael mijn leven in meerder [136]perijckel gheſtelt. De Spaignaerts die dit uytroepen ſagen, ſonder een woordt te verſtaen dachten voor ſeecker dat den Hamburgher ſot ofte uytſinnigh was gheworden. Ick ſeyde hem dat vvy van die ſaecken niet geſproken hadden: Hy antvvoorde my: Ick hebbe u voornemen ghenoeg ontdeckt, blijvende vaſt ſtaen in ſijn opinie: ’t vvelck ſiende ſeyde ick het de Spaignaerts, haer verklarende de groote begeerte die den Hamburger hadde om ſijn vryheydt te hebben: Het vvelck vvy conſidererende, mitſgaders de jammerlijcke ſtaet vanden Hamburger, vvaren vvy voorvvaer daer over ſeer bedroeft, als ſieck ſijnde van de ſelfde ſieckte: Ick ſeyde hem dat de Spaignaerts blijde vvaren ſijn reſolutie te ſien, ende indien ſy yets ſouden moghen voornemen, datſe hem voor een compagnon ſouden aennemen. Hebbende met ſoodanige vvoorden ende beloften den Hamburgher vertrooſt, retireerde ick my na mijn logement, conſidererende de vreemde impreſſien van die ghenen vvelcke niet en verſtaen ’t gene ſy hooren. [137]

[Inhoud]

V. VERHAEL.

Van vijf Turckſe Slaven, die door een wonderlijcke practijck haer ſalveerden, ende van de reſcontre van een Schip van Duynkercke.

In het jaer 1640. hadden de Duynkerckſe Vrybuyters een Schip ghenomen, ſijnde mede een vrybuyter van Argiers met ontrent 100. Turcken. Mijn Ouders neffens de Ouders van Monſieur Caloen mijn Cameraet deden ſoo veel moeyten, dat de Prins Cardinael ſeven Turcken gaf om een wiſſelinghe te doen teghens ons drie Chriſtenen. Men ſondt de Turcken wanneerſe in Spaignen ſijn, om op de Galeyen te roeyen, ende yeder Reyſe als eenighe ſchepen na Spaignen vertrocken, ſondemen vijf ofte ſes Turcken daer mede: Ende alſoo dit kleyne getal niet bequaem is om haer Meeſter van een Oorlogh Schip te maecken, lietmenſe arbeyden met de Matroſen, ende daerom hier ende daer loopen ſonder achterdencken dat vijf Turcken haer ſouden konnen ſalveren, ſijnde bewaert in een [138]Oorlogh-Schip verſien van 150. Mannen. In het jaer 1641. wierden vijf van deſe Turcken gheſtelt op een Schip van Duynkercke, ende op ſeeckere Nacht als het ſchip paſſeerde de naeute van Gibralter, ſtiet het ſelfde Schip tegen een Turckſe Galeye. De Duynkerckers meenden dat de Galeye maer een Brigantijn vvas, ende de Turcken meenden dat het Oorlogh-ſchip een Coopvaerdy-ſchip was, daerom begon yeder vier op malkander te gheven met groot geluyt. Maer na datſe een tijdt lang gevochten hadden, die van de Galeye ende die van het voorſz ſchip conſidererende, datter geen buyt te hopen vvas, ſcheyden van malkander, ende yeder gingh ſijn weg. Ondertuſſchen geduyrende de confuſie van het gevecht, hebben de vijf Turcken die op het ſchip vvaren, haer inde Galeye gevvorpen, maer op vvat maniere, kan ick niet begrijpen, ende dat meer is, ick ſoude het noyt gelooven, indien ick geen Oog getuyge daer van vvare ghevveeſt. Wanneer de Galeye inde Haven quam, liep de geruchte door de gantſche Stadt van Argiers, dat vijf Turcken, die tot Duynkerke Slaven hadden gevveeſt, haer op de Galeye geſalveert hadden: Ende gelijck ick geſeyt hebbe in het diſcours van mijn Reyſe, [139]vvas mijn Cameraet Saldens van Argiers vertrocken om vijf Turcken tot Ceuta te brengen, om tegens ons gewiſſelt te worden, ick was ſeer bekommert dat die geſalveert waren de vijf niet en waren daer mijn Compagnon laſt toe hadde, ick liep terſtont na de Zee-kant toe, ende vonde by geluck een vande vijf geſalveerde Turcken; ick vraeghde hem ofte hy een van de vijf Turcken was die tegen drie Duynkerckers ſouden verloſt worden. Hy ſeyde my neen, maer dat die vijf Turcken in Engelandt waren in de bewaringe van mijn Cameraet Saldens, ende dat het Schip noch eenighe ladingh moſte in-nemen, ende dat hy gheloofde, datſe wel haeſt in Spaignen ſouden ſijn. Deſe vijf Turcken hadden haer wel gedient van de occaſie van het geveght van het ſchip ende vande Galeye.

[Inhoud]

VI. VERHAEL.

Een wonderlijck effect van een vervloeckte Liefde.

Wanneer ick inde Fonduke woonde met mijn Patroon Cataborne Moſtafa, ſag ick een Turck van Natie maer van Religie [140]een Cherubin, dat is te ſeggen een Ketter op haer maniere, in het Logement komen droncken ende dol ſijnde gelijck een Beeſt, om dat hy opinum gegeten hadde, Hy riep ſijn ſlaef die een Yerlander was, ende beval hem dat hy een Confoort met vier ſoude halen. De ſlaef was hem terſtont ghehoorſaem. Doen nam hy in ſijn rechter Handt ſijn Mes, ende Druckende ſijn ſlincker-Handt teghens een Pilaer den Arm bloot ſijnde, beval hy ſijn ſlaef op pene van terſtont doodt geſlagen te worden, een heete Koole op ſijn ſlincker-Arm te leggen. De Slaef leyde ſonder repliceren een brandende Koole daer op: Hy beval de ſlaef wederom de Koole te blaſen, ’t welck hy dede, ſoo dat de Koole in het Vleyſch gingh. Ende deſen Beeſt-achtigen Turck lede deſe ſoo groote pijne met een wonderlijcke ſtantvaſtigheydt. Ick ſagh dit ſpectakel niet ſonder verbaeſtheydt te ſien ſoodanighen vvreetheydt tegen ſijn ſelven te doen, ende vraeghde de andere Turcken ende Chriſten ſlaven die der tegenvvoordigh vvaren, waer om de Turck ſijn eygen beul vvas. Sy antvvoorden my, dat dien na middagh hy ghetracht hadde zijn vervloeckte Liefde te voldoen, ende zijnde dol ghevvorden om dat zijn voornemen niet geluckt vvas, brande [141]hy zijn ſelven. Het is waer dat hy zijn ſelven de ſtraffe aen dede die hy verdient hadde: Want de daedt die hy hadde willen doen, verdiende het vyer.

[Inhoud]

VII. VERHAEL.

Van twee ongheluckighe Slaven, die inde Mamore van Tituan geſtelt wierden.

Wanneer ick inde Mamore van Tituan ghevanghen was, brochtmen aldaer twee nieuwe Slaven: Eenige curieuſe perſoonen om te weten vvaerom, vraeghden haer van vvaer ſy quamen, ende op een oogenblick hoorde ick de examinateurs deſe tvvee ongheluckighe injurieren, haer noemende Honden, Lutherianen, &c. Ick vraegde een Slaef zijnde een Spaignaert van mijn kenniſſe, vvaerom de Spaignaerts deſe tvvee miſerable Perſoonen hare Landts-luyden injurieerden: Hy antvvoorde my, datmenſe met ſtocken behoorde doodt te ſlaen, vveghen de oneere dieſe haer Natie aen deden: Dat ſy Soldaten tot Perion de Veles vvaren, ’t vvelcke een Fort is eenige Mijlen [142]van Tituan op de Middellandtſe Zee gelegen, onder de gehoorſaemheydt vanden Koningh van Spaignen: Die in dit Fort ſijn, uytgenomen de Officiers, ſijn meeſt alle gecondemneerde Perſoonen over hare miſdaden: Ende dat het menighmael ghebeurt aende voornaemſte Perſoonen die eenige miſdaet begaen hebben, datſe op de voorſz plaetſen op hare koſten met ſoo veel Peerden te dienen gecondemneert worden. Deſe plaets moet alle haer vivres van Spaignen krijgen, ende alſoo het menighmael geſchiet door de onghelegentheydt van de Zee, ofte door verſuym van den ghenen die de ſorge daer over hebben, dat de Schepen op haer behoorlijcke tijdt niet en komen, is de oorſaecke datter altoos yets gebreeckt. Deſe twee Soldaten ſijnde deſperaet ſoo wegen armoede, als om datſe nimmermeer in haer Vaderlandt mochten komen (want ſy waren gecondemneert alle haer leven langh in dit miſerable banniſſement te blijven) hebben liever haer ſelven willen over geven op de genade van hare Vyanden de Mooren, haer Chriſtelijck Geloof te verſaecken, ende altoos Slaven te ſijn, als langer in dit Fort te lijden. Uyt het welcke ſy met een practijcke vertrocken ſijn, ende haer ſelven hare Vyanden over gegeven, ſeggende [143]datſe van de Mahometanſe Religie wilden ſijn, ende Slaven weſen: Maer ſy hebben tot haer voornemen niet konnen komen: Want de Mooren haer in haer ghewelt hebbende, hebben haer niet willen toelaten de Religie te veranderen, want een Chriſten Slaef wordt hoger geeſtimeert als een gerenegeerde. De reden daer van is, om datmen de Chriſtenen op de Galeyen ſet om in Barbarien te roeyen. Men heeft deſe twee Guyten inde Mamore gebracht, om de Somer te verwachten, ende de ſelfde te verkoopen op de Galeyen van Argiers. Ick hadde groot medelijden met deſe twee arme Menſchen, want het meeſtendeel van de ſlaven die inde Mamore waren, waren Spaignaerts, die haer gedurigh verweten datſe uyt haer eygen vrye wille inde ſlavernye gekomen waren. Ende gelijck ick in ’t breet beſchreven hebbe in het diſcours van mijn Reyſe, men ſliep op de vloer, d’ een dicht aen den anderen, om dat de plaets ſeer naeu was, ende niemandt woude die twee Guyten aen ſijn zijde hebben, ende het voorſz Gevangen-Huys hadde geen ſecreet, twee ofte drie hadden een Pot op de Spaenſe maniere, ende wanneer deſe twee miſerable Perſoonen ghenootſaeckt waren haer ghevoeg te doen, waren ſy inde meeſte becommerniſſe [144]vande Werelt, want haer dingen op de vloer te doen, was niet toegelaten, om dat de vloer diende voor het Bedde, ende niemant wilde haer ſijn Pot leenen, ſoo datſe daerom moſten bedelen, ende genootſaeckt duyſent ongelijcken te verdragen ſoo menighmael als ſy die Pot van doen hadden. Haer Meeſter wierp haer ſomwijlen by dagh door de Tralien om hoog een weynig Broot ſonder yets anders: Want deſe Gevangeniſſe was onder de Aerde. Zy moſten oock voor aelmoes vande andere Slaven water eyſſchen dat ſy droncken.

Ick kan niet ghelooven dat de miſerie der Menſchen yemant ter Werelt in meerder armoede ende ongeluckiger ſtaet kan brengen, als deſe maniere van leven, ende de menſchen ſouden het niet konnen verdraghen, indien de barmhertigheyt Gods hare krachten niet vermeerderde, haer doende bedencken dat yeder een met ghedult moet lijden de rechtveerdige ſtraffe die ſijne rechtveerdigheyt haer toeſent.

Op de ſelfde propoos, wanneer ick tot Argiert was, waſſer een Venetiaenſe Slaef, die my eens vertelde, dat hy in ſijnen tijdt geweeſt ſijnde Notaris Publijck, een valſche Atteſtatie hadde ghegheven, om een ſtuck Gelts te winnen, ende dat die valſheydt [145]ontdeckt wierde, ende hy eenighe jaren gecondemneert op de Galeyen, alwaer hy gebracht wierde, maer dat na eenighe Maenden daer na voor een Goude Keten diemen de Capiteyn van de Galeye vereerde, hy in vryheydt geſtelt wierde. De geruchte liep dat hy ſich ſelven gheſalveert hadde. Zijnde op deſe wijſe ge-echapeert, mochte hy tot Venetien niet wederom komen, alwaer hy al te wel bekent was. Hy reſolveerde voor een tijdt langh in het Eylandt van Corſega te gaen woonen. Zijnde op de Wegh, wierde hy vande Turcken ghenomen, ende tot Argiers verkoſt aen Alli Pegelin Generael van de Galeyen: De voorſz Slaef ſeyde my, ick hebbe gemeent de Galeyen van Venetien te echaperen, op de welcke ick voor weynigh jaren gecondemneert was door een rechtveerdige Sententie: Ende ben nu in een arger quaet gevallen, te weten op ſoodanigen plaetſe, van waer ick miſſchien nimmermeer ſal vry komen. De Oordelen Godts zijn rechtveerdigh. Ick gheloove dat de twee voor verhaelde Soldaten haer op deſe wijſe vertrooſten. Deſe twee Verhalingen ſullen dienen tot exempel om met gedult te lijden de ſwarigheden ende tribulatien die ons van de Handt Godts over komen, ſonder murmureren, [146]het vvelcke doet dat vvanneer vvy een ongheluck vvillen vermijden, vvy ons ſelven ingageren in grooter onghelucken.

[Inhoud]

VIII. VERHAEL.

Van een Portugijſe Edelman, die ghevanghen wierde ende tot Argiers gebracht.

Don Franciſco de Maſcarenas, een Portugijſe Edelman hadde in het Iaer 1638. ghevochten met een Rappier inde Stadt van Liſbon, ende alſoo hy zijn partije doot geſteecken hadde, vreeſde hy de Iuſtitie, hopende dat de tijt deſe ſaecke ſoude verſoenen: Door raedt van zijn Ouders gingh hy Scheep inde eerſte Schepen die na Braſilien vertrocken: Hy nam dienſt in qualiteyt van Soldaet inde troupen van de Vice-roy inde Baey van Todos los Sanctos. Hy bleef daer tot het jaer 1641. Wanneer hy tijdinge ontfingh dat zijne ſaecken tot Liſbon geaccommodeert waren: ’t Selfde verſtaen hebbende, ging hy Scheep met d’ eerſte ghelegentheydt in compagnie van andere Capiteynen ende Officiers om wederom [147]na Portugael te gaen. Maer de Fortuyn liep hem tegen, want het ongeluck ghebeurde dat het Schip vande Zee-Roovers van Argiers genomen wierde. Men bracht volgens de gewoonte de nieuwe ſlaven voor de Baſſa, om ſijn ghedeelte te nemen, te weten van acht eenen. De Baſſa nam voor ſijn deel Don Franciſco, ende drie andere, die hy na hare mijnen dochte Capiteynen te ſijn.

Men ſondt deſe vier nieuwe ſlaven in een vertreck in het Logement van de Baſſa, alwaer Monſieur Caloen ende ick doen vaſt gehouden wierden, gelijck ick op een andere plaets gheſeyt hebbe; Ick hete Don Franciſco wellekom, hem vragende van waer hy quam, ende wat nieus hy van het Chriſten-Rijck brocht. Terwijl ick dat dede ende voor aleer hy ons konde antwoorden, dede de Baſſa Don Franciſco roepen, de welcke gingh inde Zael van audientie, maeckende een ſeer groote reverentie. De Baſſa vraeghde hem, wie zijt Ghy? Don Franciſco antwoorde hem: Ick ben Don Franciſco de Maſcarenas, Neef van een Don Bernardo de Meſcarenas, die Generael in Braſilien geweeſt is: Het vvelcke de Baſſa hoorende, die een gereſigneerde Vos vvas, antvvoorde hem, den Edeldom [148]ende de Slavernye accorderen niet vvel te ſamen: Wat vvilt ghy voor u vryheydt geven te betalen over acht ofte thien Maenden? ende ghy ſult ondertuſſchen u tijdt-verdrijf nemen, ende inde Stadt gaen vvandelen als het u belieft, ſonder dat gy eenigen arbeydt ſult doen.

Deſe propoſitie behaeghde Don Franciſco ſeer vvel, die aen de Baſſa ſeyde: Wat eyſcht uvve Signorie voor mijn rantſoen? De Baſſa antvvoorde, Vier duyſendt Ducaten. Don Franciſco kuſte op dat vvoord de Rock van de Baſſa (ſijnde een Turckſe compliment) ende ſeyde hem, ick ſalſe geven, ende neme de Turcken die hier tegenvvoordigh ſijn tot getuygen.

Dat gedaen ſijnde, quam Don Franciſco vvederom daer vvy vvaren, ende ſeyde ons: Godt danck, ick ben gheen ſlaef meer; Want ick hebbe mijn accoort met de Baſſa gemaeckt voor vier duyſendt Ducaten. Ick antvvoorde hem daer op: Monſieur, ick hebbe de eere niet om u te kennen, maer indien gy vier ofte vijf dagen patientie gehadt hadde, gy ſoudt u vryheyt gekregen hebben voor 1500. ofte ten quaetſten voor tvvee duyſent Ducaten. Hy repliceerde my: Waerom heeft een Menſche Gelt? Om te arbeyden ghelijck een Hondt, ofte [149]om ſijn vryheydt te koopen? ’t Is vvaer, ſeyde ick hem, gy meught vvel Rijck ſijn, maer de Baſſa ſal oock ſoo veel van yeder van uvve Cameraets begeren: Want gy hebt geſeyt, dat gy alle Soldaten van Fortuyne vvaert.

De voorſz Don Franciſco bleef twee dagen by ons, na de welcke ſeeckere Portugijſe Coopman tot Argiers reſiderende hem na ſijn Huys leyde, tot borge latende noch in het Huys vande Baſſa een van ſijn Dienaers ontrent 13. jaren oudt, die aen de Baſſa preſenteerde 300. Ducaten. Maer de Baſſa wilde meer hebben: De Cameraets van Don Franciſco wierden inde Bain gebracht, ſijnde de ordinaris plaets vvaer de Slaven van de Galeyen haer onthouden. De jonge verſaeckte eyndelijck het Chriſtelijcke Geloof, ſijnde Gedebaucheert geweeſt van een Portugijſe Renegado voor de ſomme van veertigh Aſperen; Hoewel dat Don Franciſco hem belooft hadde af te loſſen.

De Portugijſe Renegado, die de voorſz Jonge gedebaucheert hadde, brocht hem inde Zael van audientie voor de Baſſa, ende na dat hy de reverentie gedaen hadde, ſeyde hy: Deſen Chriſten wil ſijn Geloof verſaken. De Baſſa was niet ſeer wel te vreden [150]met deſe tijdinge: Want hy eſtimeerde de 300. Ducaten meer, als dit goede Werck aen ſijn Propheet Mahomet te doen. Oock was hy ſo ſeer niet genegen hem dienſt te doen, dat hy ſijn beurs niet liever en hadde: Maer alſooder eenighe Turcken van qualiteyt teghenwoordig waren, diſſimuleerde hy ’t gene hy dachte. Ende de jonge wierde Turcks gemaeckt met de gewoonelijcke ceremonien. Eenige dagen daer na wierden de dingen daerom wy vaſt gehouden wierden, geaccommodeert: daerom lietmen ons uyt gaen, ende ſoo menigmael als ick Don Franciſco op de ſtraten reſcontreerde, ſprack ick met hem, hem groetende wegen de oude kenniſſe.

Eenige maenden daer na vertrock ick na Tituan: Alwaer ſijnde ging ick terſtont een Pater-Verloſſer ſalueren, die uyt Spaignen daer verſch gekomen was, gelogeert by een Conſul van de Francoyſen. Wanneer ick op de plaets van het Logement quam, ſagh ick Don Franciſco daer uyt komen, ende hietende hem wellekom, vraegde ick, wat Fortuyne hem daer gebracht hadde: Hy ſeyde my, dat ’t ſedert ick van Argiers vertrocken was, hy de vier duyſendt ducaten ontfanghen hadde, ende de Baſſa betaelt: Maer dat hy geen remedie [151]ſiende na Portugael te gaen ſonder Spaignen te paſſeren: (’t welck hy niet wilde doen door oorſaecke van den Oorlogh, ende oock om geen Spaignaerts te ſien) ofte ſonder een groote keer te doen met perijckel van noch eens van de Turcken genomen te worden, hy geaccordeert was met een Vrybuyter Capiteyn, die hem op de Kuſt van Portugael aen het vaſte Landt ſoude ſetten.

Don Franciſco gingh Scheep, ende de Vrybuyter lichte met een goede Windt ſijn Ancker, ende haelde in volle Zee, ſich vindende binnen twee dagen op de hooghte van Peron de Veles, alwaer doen eenige Françoyſe Schepen waren. Die den Turckſen Vrybuyter begonnen te doen de vlucht nemen: De welcke ſiende dat de Zeylen hem moſten ſalveren ende niet ſijn Geſchut, dede al wat hy koſte om het perijckel te ontgaen, ende eyndelijck geen andere middel vindende, wende ’t Schip na de Kuſt toe, ende ſette het Schip met volle Zeylen op ’t Landt niet verre af vande plaets alvvaer vvy onlangs een gelijcke Schip-breking hadden geleden, gelijck ick op een ander plaets geſeydt hebbe. Wanneer hy doende vvas my ſijn Fortuyn te vertellen, paſſeerde voor by ons een Edelman, na mijn giſſinge [152]oudt ſijnde ontrent 20. Iaren, modeſt gekleedt op ſijn Hollants ofte Vlaems. Don Franciſco ſagh hem ſteyl aen, ende hy Don Franciſco: d’ Een den anderen dus een langhen tijt ghenoegh aenſiende, ſeyde Don Franciſco ten laetſten, ſijt ghy niet ſodanig een? de Ionghman antwoorde hem, Ia. Doe ſeyde Don Franciſco hem, wat maect ghy hier, ende op deſe maniere gekleedt? hy repliceerde, ick ben hier om mijn trafijck ende Religie te oeffenen. Daer op ſeyde Don Franciſco hem, met verlof, van wat Religie ſijt ghy? Hy antwoorde, ick ben een Jode. Don Franciſco ſeyde, hebt ghy niet voor een Iaer inde Baey van Todos los Santos gewoont, ende dagelijcks aldaer de Miſſe gehoort, ende de Heylige Sacramenten gefrequenteert? Hy antwoorde, ja, maer dat hy een Jode was, ende ghediſſimuleert hadde dat hy een Chriſten was.

Ick hebbe dit diſcours verhaelt, om te doen blijcken de verſcheyde uytkomſten der dingen, ende verſcheyde reſcontren die in de Werelt geſchieden. [153]

[Inhoud]

IX. VERHAEL.

Een nieuwe Slaef moet ſich van yder een miſvertrouwen.

Niet dat ick ſeggen wil daer door, dat een nieuwe Slaef alle de perſoonen die haer ſpreecken voor Verraders moet houden: Godt verhoede my van ſoodanighe dwalingen dat ſouden al te groote miſvertrouwen ſijn: Maer hy behoort te dencken datſe bedriegers konnen ſijn. Daerom is het noodig dat hy voor eenige tijdt diſſimuleere, tot dat hy ten vollen geinformeert ſy welcke bedriegers, ende welcke oprechte Luyden ſijn.

Terwijl ick Slaef tot Argiers was, waſſer een ſeer Rijcken Jode, genaemt Ciſcas, de welcke om geinformeert te ſijn vvat voor Chriſten Slaven een goet rantſoen ſouden konnen betalen, deſe practijcke gebruyckte: Hy hadde door een Turck doen koopen voor ſijn Rekeninge een Chriſten Slaef, vvant de Joden mogen geen Chriſten Slaven hebben; De Turck ſeyde dat de voorſz Slaef hem toe quam, ende dat hy hem aende Jode maer en leende om hem in ſijn Huys [154]te dienen. Maer den grooten dienſt die hy hem dede, was, dat wanneerder eenige Brieven quamen voor Chriſten Slaven, van welcke het opſchrift in Nederduyts was, de Slaef den inhout der ſelfde ſijn Meeſter voor las ende uytleyde: Ende alſoo meeſt alle de commercie in Barbarie door de Joden gedaen wordt, komen alle de Brieven van de Coopluyden in haer Handen. Door deſe middel wiſten deſe Joden door het tuſſchen gaen van eenige Turcken ſijne Vrienden de Chriſtenen te dwingen om de laetſte Stuyver van haer rantſoen te betalen.

Deſe Verrader Slaef ging alle daegs na de Zee-Kant, wanneermen eenige Hamburgſe ofte Hollantſe Prijſen inbracht, ende wanneer de nieuwe Slaven aen Landt quamen, begon hy met haer te kouten, ſeggende: Vrienden ende Landts-Luyden van waer komt gy? Voorwaer ick ben ſeer bedroeft over u ongeluck. Ick bidde u neemt couragie, ende komt u wat ververſchen met een dronck Wijn met my: Gy ſult my vrindtſchap doen. Deſe nieuw gekomen Luyden antwoorde, wy hebben geen Gelt, ende wy konnen ſonder permiſſie van hier niet gaen. Doe ſeyde hy, wat de permiſſie aengaet, ick ben genoegh bekent, ick ſal wel permiſſie verſoecken, ick meene datſe [155]my niet geweygert ſal worden, ende aengaende Gelt, Godt danck, ick hebbe noch om een Vrindt te tracteren. Hy verſocht de permiſſie: de Turcken die met ſijn Meeſter accoort waren, ſtonden die toe.

Ende dien dobbelen Verrader brachte deſe onnoſele Perſoonen na de Herberge, haer doende wel drincken, ende haer toe-wenſchende een goede Patroon: Wanneer hy merckte datſe begonnen droncken te worden, begoſt hy de netten te ſcheren om ſijne ſaecken in’t werck te ſtellen: Haer doende ghelooven dat hy veel Slaven geholpen hadde om haer vryheydt te krijgen, ende dat hy noch de ſelfde macht hadde.

De arme onnoſele menſchen, die het herte vol droefheydt hadden, de buyck vol Wijns, ende het Hoofdt daer door verſet, geloofden lichtelijck de vvoorde van dien Verrader, ende hy ſeyde haer, ſout ghy vier ofte vijf hondert ſtucken van achten konnen geven om u vryheydt te krijgen? Somvvijlen ſeyde ſy ja, ende al ſoude het duyſent ſijn, ſouden vvy daer over niet bekommert ſijn, want wy hebben onſe Reeders, die ſoodanige Luyden ſijn, ſoo wel gedient, datſe ons niet ſullen laten gebreck lijden, voornamentlijck alhier: De andere ſeyden, Ick hebbe noch een Huys dat [156]my toe komt, ende ſoo voorts.

Wanneer dien geveynſde Verrader wiſte alles dat hy begeerde, betaelde hy ’t gene verteert was, ende brocht de nieuwe Slaven wederom in het Huys van de Reeders, alwaer ſy moſten blijven tot datſe verkocht waren.

Van daer gingh hy aende Jode rapport doen van alles dat de Chriſtenen gheſeydt hadden, ende wanneer deſe Slaven op de Marct quamen, kocht haer d’ een of d’ ander Turck die met de Jode gheaccordeert was, ende dan gingh dien Verrader aen de nieuw verkochte geluck bieden, ſeggende, Godt danck, gy hebt een goede Patroon, hy is een Vrindt van de Jode daer ick by woone, indien ghy begerigh zijt te accorderen over u rantſoen, ick kan u een goeden dienſt doen. Deſe nieuwe Slaven waren ſeer blijde ſoodanighe woorden te hooren, ende alſoo deſen Verrader het ſecreet wiſte, ghebeurde het menighmael dat de Jode met twee ofte drie duyſendt ſtucken van achten, duyſendt ende meer won: Hy was wel hondert duyſendt ſtucken van achten Rijck, ende alle de Meubelen van ſijn Huys, waren geen thien Kroonen waerdigh. Wanneer deſen Chriſten Verrader yets met goet ſucces gedaen hadde, ontfing hy goede ſalaris: [157]Maer Godt wilde dat hy van alle de Slaven ſoo uyt geroepen wierde, datter niemant met hem wilde te doen hebben: Ende de nieuwe Slaven wierden gewaerſchout, datſe haer van dien Verrader ſouden wachten.

Wanneer wy daer gekomen waren, quam hy oock by ons: Zijn gewoonelijcke complimenten maecken: Maer wy waren van andere gheadverteert als ick op een ander plaets gheſeydt hebbe. Wanneer yemant door ongeluck in Slavernye geraeckt is, ende al te vroegh ſijn liberteyt is wenſchende, heeft hy een gelijcke ſucces als de onervaren Swemmers doen, de welcke in het Water gevallen ſijnde doen door vreeſe van te verdrincken, ſoo veel kracht met haer Armen, datſe terſtont moede worden, ende haer al te groote neerſtigheydt, is de oorſake van haer ondergang.

[Inhoud]

X. VERHAEL.

Van twee nieuwe ghetrouden, die vande Turcken ghenomen, ende tot Argiers tot Slaven gebracht wierden.

[158]

In de Stadt van Nantes in Bretaignen was in het Jaer 1641. een Capiteyn van een Schip, die maer na de Windt wachte om na Canada te varen, ende terwijl hy na de Wint wachte, was hy verlieft op een Dochter van een Rijck Coopman, dewelcke vernam dat ſijn Dochter op hem verlieft was, ende wilde in geenderley maniere conſenteren tot dit Huwelijck, conſidererende dat deſe Capiteyn moſte vertrecken, ende dat de eerſte goede Windt hem ſoude wech voeren met zijn Schip, ende de Liefde van de Dochter met de Windt. Maer de Capiteyn ſiende aen d’ andere zijde, dat hy meer konde winnen met het trouwen van deſe Dochter, als alle ſijn leven te varen, wiſte ſijn ſaecke ſoo fraeykens te verrichten, ende de goede gratie van ſijn Maiſtreſſe te winnen, datſe ſecreetlijck ſonder weten van de Ouders trouden, ende voor al eer ſy de tijdinge daer van hadden, hy met de nieuwe Bruydt geimbarqueert was, zeylende na Canada toe, hopende dat voor ſijne wederkomſte ſijne ſaecke ſoude geaccommodeert ſijn door interceſſie van ſijne Vrienden: Maer de Fortuyne diſponeerde daer van anders. Hy hadde naeuwelijcks 24 uyren in Zee geweeſt, wanneer een Zee-roover van Argiers hem aen Boort quam. Deſen [159]amoreuſen Man meer gewoon ſijnde tot de careſſe van ſijn Maiſtreſſe, als tot de oeffeninge van Mars, gaf ſijn Schip over ſonder eenige reſiſtentie.

Weynigh daghen daer na ſaghmen deſe Franſe Iuffrouw met haer Man ende andere Slaven op de Marckt van Argiers, alwaer de Chriſtenen verkocht worden. De Turcken, Mooren, Griecken, ende Spaignaerts, die niet ghewoon waren de kleedinghe van Franſe Iuffrouwen te ſien, het Hayr gepoudreert, ende het Hooft in goede ordre, ſagen haer met groote verwonderinghe aen: Sy ſeyde aen eenige Chriſtenen die haer onderhielden ende vertrooſten, ick vreeſe alleen datmen mijn Religie ſal doen verſaecken: Het ſcheen dat de vreeſe van deſe Vrouwe Gode aengenaem was: Want de Conſul van Vranckrijck wiſte de ſaecke met de Baſſa ſo wel te doen, datmen de verkoopinge ophiel, onder pretext van eenighe conſideratie met de Franſen.

Maer de oorſaecke procedeerde uyt de giericheydt vande Baſſa (gelijck ghy ſult verſtaen) de welcke ſpottende met de vrede: maer alſoo den Franſen Capiteyn ſich niet gedefendeert hadde, allegeerde de Conſul dat het Schip van gheen goede prijs was. [160]

Het was na mijn oordeel een vondt vande Baſſa, die met de Conſul overeen quam, om dit Schip vry te verklaren, ende alſoo de Reeders ende de Soldaten te bedriegen: Ende dat de Capiteyn om ſijn ende ſijns Vrouwen liberteyt te hebben, het Schip met de gantſche laſt tot proffijt vande Baſſa ſoude laten. Terwijl men daer mede doende was, brochtmen de Iuffrouw in het Huys van een voornaemſte Turckſe Vrouwe, alwaer ſy heel wel was, alleen datſe met haer man alleen niet mochte ſpreecken. Ick en wete het eynde van deſe ſaecke niet, alſoo ick korts daer na van Argiers vertrock.

[Inhoud]

XI. VERHAEL.

Vande ondanckbaerheydt van een Portugijſſe Slaef.

Ick hebbe binnen Argiers gekent een Capiteyn ſijnde een vermaerde Zee-Roover, genaemt den grooten Moor, van Natie een Moſabi, ſijnde een Natie van arme Arabes, ſeer veracht, ende gants niet geeſtimeert: Om datſe haer tot de Wapenen niet begeven, ende de Keucke liever hebben als den Oorlogh. Sy gaen ordinaris met Darmen om, [161]onaenghenaem van weſen, want ſy ſijn noch ſwart noch wit, ende noch minder mulatten: Maer het ſchijnt dat haer aenſicht van Olye is.

Den Grooten Moor, ſijnde een Ionge van ontrent twaelf Jaren quam tot Argiers: ende alſoo de Coopmanſchap van darmen hem miſhaechde, ging hy met de Zee-roovers Scheep voor Ionge vande Capiteyn: ende door de gedurige navigatien ende verſcheyde gevechten, wierde hy een ervaren Zee-man ende een goet Soldaet, verkrijgende ſoo veel reputatie, dat de Reeders hem Capiteyn van een kleyn Schip maeckten: ende daer na van een groot Schip met 30. ſtucken Geſchut. Eyndelijck wierde hy Capiteyn van een Galeye gemaeckt.

Deſen grooten Moor was de vreeſe van alle de Chriſtenen Schepen, die inde Middelandtſe Zee voeren, ende van alle de Turcken geeſtimeert voor een Godt Mars. Ick ghelove dat indien den Grooten Heer hem abſoluyt commandement op de Zee gegeven hadde, ghelijck Sultan Soliman het gaf aen den Eerts-Zee-roover Barberoſſe inde voorgaende eeuwe, de Victorien van den grooten Moor grooter ſouden zijn geweeſt als die van alle de Ottomanſe Generaels, [162]want hy was een Leeuw in het vechten, ende een Lam in ſijne Victorien, tracterende ſijne overwonnen Vyanden met ſoeticheydt ende groote courtoiſie.

Deſen grooten Moor hadde onder andere een Portugijſe Slaef die hem aen Landt diende voor Camerlingh, ende op Zee als Schrijver. Deſen Portugijs hadde ſijn Patroon eenige jaren langh getrouwelijck gedient ſoo ter Zee als te Lande. Op ſeeckeren dagh kruyſte den grooten Turck met ſijn Schip de Kuſt van Portugael: Hy riep zijn Slaef, ende ſeyde hem: Gy hebt ſoo veel jaren my getrouwelijck ghedient, ick geve u vryheydt, ende gaf terſtont ordre de Kuſt te approcheren, om deſen libertijn te lichter met de Chaloup aen Landt te ſetten, die zijn Meeſter bedanckte met een dobbelſinnigh ende ondanckbaer Herte. Terwijlmen dicht by het Landt quam, ging hy ſecretelijck inde Kejuyt, ende opende een Coffer van ſijn Patroon, daer hy de Sleutelen van hadde, ende nam eenige Hembden, ende om zijn voornemen te volbrengen ſonder ontdeckt te worden, dede hy die onder zijne Kleederen. Men ſette de Chaloup in Zee, ende de Portugijs overleverende de Sleutelen vande Coffer, nam zijn laetſte adieu van zijn Patroon. Men ſette [163]hem aen Landt, de Chaloup quam wederom, ende het Schip continueerde met kruyſen. Eenige dagen daer na wilde de groote Turck ſchoon Lywaet aendoen: Maer hy was bedroghen, want zijn lywaet was van dien ondanckbaren geſtolen. Hy wierde ſoo ſeer vertoornt, dat hy ſeyde, ick ſwere by het leven van den Grooten Heere, dat indien ick dien ondanckbaren Chriſten wederom in mijn Handen krijge, hy de Slavernye om op de Galeyen te roeyen niet ſal eſchapperen.

Op de ſelfde tijdt geſchiede een andere ſeer remarquable ſake, te weten, dat de Generael Alli Pegelin, verloren hebbende een Diamant van groote prijs, de ſelfde van alle ſijne Slaven aen alle kanten dede ſoecken: onder andere vonde de ſelfde een van ſijne Slaven ſijnde een Spaengiaert. Hy preſenteerde de Diamant aen Pegelin, die de ſelfde ontfing, blijde zijnde dat hy die hadde, ghevende aende Slaef tot recompenſie een half ſtuck van achten, ende hem ſeggende, Neemt dat gy beeſt ſonder verſtandt, ende koopt een Touw om u te hanghen: Ghy hadt u vryheydt gewonnen, ende gy hebtſe niet konnen nemen. Alli Pegelin was immers ſoo ondanckbaer tegens ſijn Spaenſe Slaef, als de Portugijſe Slaef was tegens den grooten Moor. [164]

[Inhoud]

XII. VERHAEL.

De maniere vande dooden tot Argiers te begraven.

In een van mijn voorgaende Verhalingen, hebbe ick mentie gemaeckt van den Oorlogh van een Barbariſen Koningh Benali tegen de Baſſa van Argiers. In deſen Oorlogh wierden vele Turcken ende Renegados doodt geſlagen. Onder andere een Bulcebas, dat is Capiteyn van infanterie. Deſen Bulcebas was een Renegado, ende hadde Slaef van mijn Patroon Mahomet Celibi Oiga gheweeſt: Ende hy woonde inde ſelfde ſtraet van de voorſz Mahomet Celibi.

Soo haeſt als de tydinghe gekomen was vande doodt van deſen Bulcebas, ging mijn Patroneſſe vergeſelſchapt met twee ſwartinnen hare Slavinnen, ende met alle de Vrouwen vande buyrt, in het huys vande Weduwe, ende ſoo haeſt als ſy daer binnen waren gekomen, begonnenſe te ſchreyen, weenen, roepen, ende haer deſperatelijck aen te ſtellen; ende een van deſe Vrouwen klopte geſtadig met een ſtuck Yſers op een Tafel, het welcke ſoo grooten geluyt ende ſoo ſchrickelijcken [165]geraes maeckte, als ofte de ſtraet vol dolle Menſchen ware. Ick vviſte vvel dat het de maniere van ſich te beklagen inden rouvv op zijn Africaens vvas. Wanneer mijn Patroneſſe vvederom thuys quam, thoonde ick als ofte ick de reden van alle dat gekrijt niet en vviſte, vragende de oorſaecke vvaerom ſy geſchreyt hadde, ende vvaerom ſy haer aenſicht gekrabbelt ende bebloet hadde. Sy antvvoorde my, dat het de maniere van het Landt vvas, ende datmen op deſe vvijſe de doodt van de Ouders ende goede Vrienden bevveende. Ick repliceerde: Dat is goet voor u, die den overleden kent: Maer vvederom is uvve Slavinne bekrabbelt ende bebloet gelijck als gy, devvijl ſy den overleden niet en kent, vvant ſy is onlangs eerſt by u gekomen, ende is vvildt? Mijn Patroneſſe antvvoorde my. Zy heeft ghedaen gelijck ſy ghezien heeft datmen dede, ſonder andere reden.

Op dit vvoort van wildt, ſult gy vveten dat het Koninckrijck van Argiers vele kleyne tributariſe Koningen heeft ende ſommige van haer betalen door ghebreck van Gelt haer jaerlijckſe tribuyt met menſchen. Deſe menſchen zijn ofte gevangen Arabiers, genaemt dvvalende Arabiers: Ofte by gebreck van gevangens, betalenſe met haer [166]eygen onderſaten: Men noemt ſoodanigh Volck tot Argiers, Wilde, om datſe de ghemeene ſpraecke van het Landt, te vveten, Arabiſch ofte Moors, niet en kennen.

[Inhoud]

XIII. VERHAEL.

Van de onbedachte yver, ende vanden voorſichtighen yver.

Wanneer ick inde Mamore van Tituan was, quam een Moorſe Vrybuyter inde Mamore met een beelt van onſe Lieve Vrouwe in Houdt gheſneden, het welcke hy op een Chriſten Schip ghenomen hadde, preſenterende het ſelfde te verkopen. Alle de Spaenſe Slaven vergaderde haer daer rontſom, preſenterende een Goude Kroon, op dat aen het beelt geen verachtinge ofte ongelijck ſoude gheſchieden. De Moor ſiende den goeden yver van de Chriſtenen, ſeyde haer datter vier mael ſoo veel moſte ſijn, ende indien gy het niet geven wilt, ſal ick het verbranden.

De goede Spaignaerts waren in groote bekommerniſſe over de dreygementen van [167]den Barbaer, ende delibereerden oftſe den Moor ſouden gheven ’t gene hy eyſchte: Ende om deſe ſomme te vinden, wilde het meeſtendeel vande Spaignaerts contribueren alles wat ſy hadden: Want die inde Mamore een ſtuck van achten kan verteeren, en heeft van armoede niet te klagen.

Ick ſagh aen ’t gene aldaer paſſeerde ſonder een woordt te ſpreecken; Op het laetſte moeyde ick my daer mede, ende ſeyde tot de Spaignaerts. Dit beelt is ſoo veel niet waert: Zy antwoorden my terſtont: Wy koopen het beelt niet om ſijn waerde, Maer op dat het geen ongelijck ſoude lijden. Ick ſeyde haer. Uwen yver is ſeer goet, maer conſidereert ghy niet dat deſen Moor met de vier Goude Kroonen uyt de Mamore ſal gaen voor een beelt dat geen vier Realen weerdigh is: Hy ſal door de gantſche Stadt gaen publiceren dat de Chriſtenen Afgoden-Dienaers ſijn: Ter naeuwer noot wilden de yverighe Spaignaerts mijn reden verſtaen, ende ick liep groot perijckel van voor een Lutheriaen ghehouden te worden. Maer ick kreegh een groot ſecours van een Pater Dominicaen, die mede Slaef inde Mamore was, ſijnde een Man van een goet leven ende ſeer geleert. Ick vertelde hem [168]’t ghene paſſeerde tuſſchen de Spaignaerts ende de Moor. Deſen goeden Pater gaet terſtont met een yver ghefondeert op voorſichtigheydt, na de Moor toe, ende ſeyde hem. Wilt gy een ſtuck van achten voor het beelt hebben, men ſal het u geven, ſoo niet, gaet ende doet met het beelt wat ghy wilt, ende vertreckt van hier, ofte anderſints ſullen de Chriſten Slaven u duyſendt ſlagen met Vuyſten geven. De Moor ſiende den Religieus ſoo reſoluyt, en ſprack geen rodomontaden meer, noch dat hy het beelt ſoude verbranden, maer was wel blijde het ſtuck van achten te hebben, gevende het beelt: Indien de Spaignaerts vier goude Kroonen gegeven hadden, ſouden ſy haer Geldt verloren gehadt hebben, de Moor ſoude haer beſpot hebben, ende de Catholijcke Religie veracht: maer den goeden yver van deſen Religieux vergeſelſchapt met voorſichtigheyt, conſerveerde het gelt van de arme Slaven, gaf vreeſe aen den Barbariſchen Moor, ende dede de Mahometanen ſien, dat de eere die de Catholijcken aen de beelden geven, niet beſtaet in de materie, gelijck de onwetende geloven. [169]

[Inhoud]

XIV. VERHAEL.

Twee Exempelen van mildadigheyt ende erkenteniſſe

Saban Gallan Aga, menighmael gementioneert in het diſcours van mijn Reyſe, als mede in mijne Verhalinghen, was van Geboorte een Spaignaert vande Frontieren van Portugael, ende Zoon van een Boots-Geſel. Hy was van zijn jonckheydt af gevallen in Slavernye vande Turcken, die hem geperſuadeert ende gheinduceert hadden het Chriſtelijcke Geloof te verſaecken, het welcke aen een jongh Kindt licht te doen is.

Deſen Saban ontfingh door zijne noble maniere van yder een te tracteren, de naem van Galan. Hy was ſeer Rijck: Zijn oeffeninge was den Oorlogh ſoo ter Zee als te Lande. Hy was een Aga geweeſt, dat is, Maiſtre de Camp. Deſen Saban gingh op ſeeckere dagh by geval over de Marckt, alwaer men de Chriſtenen verkoopt, hy begon met de Slaven te diſcoureren, ende vonde by gheval een van ſijne Landts-Luyden, die hy om een kleyn Gelt koſte, want [170]hy was een Viſſcher, ſonder apparentie van groot Rantſoen voor te krijghen. Hy brocht de Slaef t’ ſijnen Huyſe, ende ſeyde hem: Ick hebbe hondert ende vijftigh ſtucken van achten voor u betaelt, indien gy my wilt belooven ghelijcke ſomme in u Landt te betalen aen een die mijn Bloed-Vrindt is ende arm, ſal ick u aen Landt ſetten in u Vaderlandt met de eerſte Vrybuyter die vertrecken ſal. De Viſſcher de Slaef was ſeer blijde over deſe propoſitie, ende accepteerde ſonder uytſtel ’t ghene ſijn Patroon voor-geſtelt hadde. Saban dede volgens ſijn belofte hem inbarqueren op het eerſte Vrybuyters Schip, het welcke na de Ocean toe voer, ende gaf ordre datmen deſen Chriſten op de Kuſt van Portugael aen Landt ſoude ſetten. De ordre van Saban wierde volbracht. De Portugijſen van ſijn Dorp waren verwondert een Man ſoo haeſt van de Slavernye wederom te ſien. Hy begon ſijn Fortuyn te vertellen, ende de reſcontre die hy gehadt hadde, ende voorts alles wat met Saban Gallan gepaſſeert was.

Hy verkocht alles wat hy hadde, ende betaelde volghens zijn belofte aen wien hy de 150. ſtucken van achten betalen moſte, de welcke het Gelt ontfangen hebbende, [171]ſchreef een brief van danck aen zijn bloedt-verwant Saban Gallan. Ondertuſſchen keerde deſen goeden Man ſich wederom na de Viſſcherye om zijn Koſt te winnen, ende het ongeluck wilde dat hy noch eens vande Zee-Roovers genomen wierde, ende tot Argiers gebracht, alwaer hy gekomen zijnde, liet hy aen Saban Gallan zijn ongheluck weten, die hem wederom kocht, hem eenighe daghen langh in zijn Huys tracterende, ende verſagh hem met Wolle ende Linnen na zijn behoef, ende ſeyde. Om dat gy een eerlijck Man zijt, ende dat gy u belofte voldaen hebt, keert noch een mael na u Huys, ende ’t gene gy gekoſt hebt, betaelt dat aen de ſelfde Perſoon op ſoodanighen tijdt. De Viſſcher ſeyde, Ick kan het niet doen, want ick hebbe alles wat ick hadde verkocht, om mijn eerſte rantſoen te betalen: Daerom ſal ick liever Slaef blijven, als mijn woordt niet te houden. Saban hoorende deſe eerlijcke reden, ſeyde hem, betaelt na u gelegentheydt (de tijdt was van ſes Maenden) binnen twee Iaren. De Viſſcher nam deſe conditie aen ende men ſette hem aen Landt als d’ eerſte mael in zijn Vaderlandt.

Hy gingh terſtont by de Bloet-Vrindt [172]van Saban, ende ſeyde hem zijne recommandatien, hem belovende de geaccordeerde ſomme te betalen binnen twee Iaren, ende keerde wederom na zijn neringe. Maer alſoo zijn Barck met zijn toebehooren, ofte verkocht was, om zijn eerſte rantſoen te betalen, ofte verloren, wanneer hy de tweede mael genomen wierde, was hy genootſaeckt voor Knecht van andere Viſſchers te varen, ſoo dat hy ſoo veel profijt niet konde doen, als wanneer hy voor ſijn ſelven was: Maer niet teghenſtaende zijn kleyn profijt hebbende een kleyn ſomme gheſpaert, gaf hy de ſelve terſtont tot afkortinge van zijn rantſoen.

De twee Iaren waren gepaſſeert, ende hy hadde noch boven een derdedeel niet betaelt van ’t ghene hy ſchuldigh was: Om ſijn belofte te voldoen, dachte hy op een middel, de welcke was een quintael Toback te koopen, ende imbarqueerde ſich in een Portugijſe Schip dat na Argiers vertrock, (alwaer de Toback doenmael ſeer dier was) met paſpoort vande Baſſa, om eenighe Slaven af te loſſen. Hy quam in weynig dagen tot Argiers, ende ging recht na het Huys van Saban Gallan, de welcke ſeer verbaeſt was hem te zien: De Viſſcher ſeyde hem: Patroon, ick hebbe [173]maer een derdendeel van ’t gene ick u ſchuldig ben, betaelt, als blijckt by deſe Quitantie, ende alſoo ick geen middel hebbe om de reſt te betalen, ben ick gekomen met een Quintael Toback, ende indien ick die kan verkoopen met het profijt alſmen my verſeeckert heeft dat ick ſoude doen, ſal ick u betalen, ſoo niet, ſal ick liever wederom u Slaef willen zijn, als dat uwe Signorie, vande welcke ick ſoo veel weldaden ontfanghen hebbe, my ſoude beſchuldigen van eenighe ondanckbaerheydt. Saban hoorde deſe redenen met groote verwonderinge vande ghetrouwigheydt ende erkenteniſſe van deſen Viſſcher: Antwoorde hem, gy zijt een eerlijck, getrouw ende danckbaer Man, Maer ſeer onnoſel: Gaet u Toback verkoopen, ende keert wederom na u Landt, ende behoudt het Gelt te ſamen met uwe vryheydt, ende gaf hem in ſijn Huys Eten, ende Drincken, tot dat hy met het ſelfde Schip wederom keerde: latende binnen Argiers een eeuwige naem van getrouwigheydt ende danckbaerheydt, ende brenghende in Portugael een eeuwige lof vande liberaliteyt van Saban Gallan. [174]

[Inhoud]

XV. VERHAEL.

Van de maniere van Trouwen tot Argiers.

Myn Cameraet Ian Baptiſta Caloen woonde by een oude Vrouwe, de Groot-Moeder van Moſtafa Iugles, die een vande vijf Turcken was die tegens ons ſouden verwiſſelt worden. Deſen Moſtafa hadde een Broeder ghenaemt Amet Iugles, out 22. Iaren, maer ſeer ghedebaucheert, een Hoer-Jager, ende grooten Dronckaert, ſoo dat het leven dat deſen armen Turck voerde niet veel langher konde duyren ſonder hem ſelven te ruineren.

De Groot-Moeder ende de Moeder van Amet wiſten hem ſoo wel te perſuaderen, dat hy haer beloofde de Wijn ende Hoeren, te verlaten, ende dat hy voortaen ſoude leven als een eerlijcke Mahometaen: Ende om te toonen dat hy op die maniere wilde leven, ſeyde hy haer, ick ben te vreden een Wijf te nemen. Dit begeeren na hy toonde, behaeghde de Groot-Moeder ende de Moeder ſeer wel, die aen Amet preſenteerden verſcheyde Dochters van qualiteyt, [175]ende onder andere eene die hem ſeer behaegde, om haer groote Rijckdom. Om dit Huwelijck te effectueren dede de Groot-Moeder van Amet de Ouders van de Dochter ſpreecken, ende Amet imployeerde tot Spion ende Afgeſante een oude Vrouwe, die inde principaelſte Huyſen zijde ſtoffen te verkoopen bracht.

Deſe oude Vrouwe wiſte zijne ſaecken alſoo te wege te brenghen, dat de Dochter binnen weynigh daghen haer woort ingageerde: Sy wiſte oock de ſchoonheydt vande Dochter, ende hare deughden, manieren ende Rijckdom ſoo te beſchrijven, dat Amet van Liefde betoovert wierde door het diſcoureren van deſe oude Vrouwe: De Ouders van beyde zijden approbeerden het Huwelijck. Men ordonneerde een dagh voor de Bruyloft: De toekomende Bruydegom ſondt aen ſijn Maiſtreſſe een preſent van zijde Linten ende andere dierghelijcke dingen: Ende om het preſent met behoorlijcke ſolemniteyten te doen, riep Amet 20. Slaven van ſijne Ouders ende Vrienden, onder de welcke ick oock was.

Wy marcheerden d’ een na den anderen, yder met ſijn Schotel bedeckt, waer inde preſenten waren. Amet leyde de Slaven tot aende Deure van het Huys van zijn [176]Maiſtreſſe, alwaer ſy ghekomen ſijnde, bleef hy op de ſtraet, ende de Slaven gingen in het Huys, het welcke ghebout was op ſijn Italiaens met een vierkante plaets tuſſchen vier Galeryen. De toekomende Bruyt was geſeten op een Kuſſen van Root Fluweel, rijckelijck met Silver bewrocht, in ’t in komen van een kleyne Zael: Yder Slaef ſtelde zijn Schotel op de plaets die bereyt was om die te ontfangen, maeckende een groote reverentie aende toekomende Bruyt.

De andere Slaven hadden Monſieur Caloen ende my geleert deſe woorden, eylaa, eylaa, eylaa, die wy over luyts moſten uyt roepen, na dat vvy alle de Schotels op de Aerde geſet hadden, het vvelcke ghedaen vvierde. Ende de Slaven van het Huys ſo Mans als Vrouvven antwoorden met de ſelfde Muſijck. Dat gedaen ſijnde dede vvy een groote reverentie, ende ginghen uyt het Huys.

Amet vervvachte ons aende Deure, ende vvanneer ick voor by hem paſſeerde, ſeyde hy my in Spaens, Duynkercker is ſy ſchoon? Ick antwoorde, ſeer ſchoon, nemende de ſchoonheydt na de opinie van de Africanen, want ſy houden de Vrouwen ſchoon die vet zijn: Deſe tijdinghe behaegde [177]Amet ſeer wel, want hy hadde het aenſicht van zijn Maiſtreſſe noyt geſien, de maniere van het Landt is dat wanneer de Vrouwen langs de ſtraten gaen, hebben het aenſicht bedeckt met twee Doecken, de een die het voor-Hooft tot de Ooghen toe bedeckt, de ander die de gantſche Neus bedeckt. Wanneerſe thuys ſijn, ſijnſe ſoo ſcrupuleus voor de Chriſten Slaven niet: Want ſy ſegghen, dat de Chriſtenen blindt zijn: Maer indien een Mahometaen haer aenſicht bloot ſoude ſien, dat ſoude een groote ſonde ſijn, ende dat een jongh-Man een eerlijcke Dochter in het Huys van haer Ouders ſoude ſpreken, is geenſints toegelaten.

Deſe maniere van leven dunckt my ſeer vreemt: Maer ſy is ſeer nootſakelijck in dat Landt wegen de quade inclinatien van de Vrouwen: Want hoewel haer Mans met alle vlijt trachten haer Vrouwen ende Dochters in Huys te houden, vindenſe nochtans duyſent practijcken om in het badt te gaen, ofte om viſiten te doen, ofte onder pretext van devotie (welcke inventie oock in Europa genoeg bekent is) te viſiteren ſoodanigen Marabout ofte Santon; Ende onder dit pretext abandonneren ſy haer ſelven, wanneerſe occaſie vinden, aen allen den genen [178]dieſe reſcontreren, al waren het maer Guyten, Bedelaers, ende Sodomiten.

[Inhoud]

XVI. VERHAEL.

De nootſakelijckheydt is de Moeder vande neerſtigheyt ende vande vernuftigheydt.

Wanneer ick woonde in de Bain van Alli Pegelin, waren wy 550. Chriſten Slaven, de welcke dagelijcks door vernuftigheyt haer leven ſochten.

Het is een ſaecke verwonderinghs weerdigh, op wat maniere yder een in ſoodanigen nootſakelijckheydt ſich diende van ſijn vernuftigheyt. De dieverye is de gemeenſte oeffeninge van deſe School. Daer was inde Bain een Italiaenſe Slaef, wiens Oorloghs naem was Fontimama: Hy vertroude ſich ſelfs ſoo ſeer op de konſt van ſtelen, dat hy niet bekommert was ſijne Cameraets ’s middaghs ten eten te noodighen, want voor die tijdt ſtal hy ’t gene hy ’s middaghs ſijne Vrienden te eten ſoude geven.

Op een ſeeckeren dagh hadde hy mijn Cameraet Reynier Saldens ten thien uren genoodight, met conditie dat hy met hem [179]voor den eten een keer inde Stad ſoude doen. Fontimama brocht Saldens by eenige Joden die wiſſelaers van Gelt waren, van de welcke vele binnen Argiers waren, ſijnde op de ſtraten met een kleyne Tafel, op de welcke Aſpren ſijn dieſe wiſſelen teghens ſtucken van achten, maeckende van deſe wiſſelinge haer profijt. Fontimama eyſchte Aſpren voor een half ſtuck van achten, toonende dat het ſtuck goet was: Hy hielp de Jode tellen, ende rekeningh gemaeckt ſijnde, gaf hy de Jode een valſch ſtuck. De Jode, die het Gelt ſeer wel kende, joegh Fontimama wech: Maer daer waren eenige Aſpren ghebleven inde Handen vanden ſubtilen dief: Ende van daer gingenſe by een andere Jode, ende wiſte eyndelijck ſijn dingen ſo wel te doen, dat Fontimama ’s middaghs wederom inde Bain quam met twee Hoenderen, ende noch Gelt ghenoegh om haer Buyck vol Wijn te drincken.

Op een andere tijdt was hy met de Galeye van onſe Meeſter Pegelin op de Kuſte van Barbarien, voor een plaets genaemt Terrevechia, ende Fontimama was met eenighe andere Slaven aen Landt, om dat deſe Slaven de wacht over de Galeye moſten houden. Terſtont daer na vergaderden alle de Alarben ronts om deſe Slaven, haer vragende [180]oftſe geen Yſer te verkoopen hadden (want het Yſer is op die plaetſe dier) ende de Slaven verkochten Spijckers, ende andere ſoodanige kleyne dinghen. De Cameraets van Fontimama hebbende haer Coopmanſchap verkocht, brochten de Koopers tijdinge van hare nabuyren, datſe Yſer ghekocht hadden vande Slaven vande Galeyen.

Twee Alarben verſtaende datmen aldaer Yſer goet koop verkocht, quamen na de Zee-Kant om daer van te koopen, ende quamen by Fontimama, die haer ſeyde, dat hy Yſer aen haer verkoopen ſoude, ende verkocht haer het Ancker vande Galeye voor vijf ſtucken van achten. Hy ontfingh het Gelt, ende ſeyde: Vrienden het is onmogelijck dat ghy ſoo veel Gewicht onder u beyden kont dragen, roept yemandt van u nabuyren, ende ick ſal u mede helpen. Deſe onnoſele Alarben liepen om hare nabuyren om aſſiſtentie te hebben. Fontimama gingh ondertuſſchen inde Galeye, ende leyde terſtont een Pleyſter op een van ſijne Ooge. Deſe twee Coopluyden quamen wederom met twintig Alarben om het Ancker wech te dragen, ſy gingen inde Galeye, ende begonnen de Kabels los te maken. De Generael Alli Pegelin, de welcke [181]inde Kejuyt lagh op een Fluweele Matalas, ſagh deſe Alarben voor inde Galeye twiſten met de Turckſe Soldaten, want de Soldaten wouden het Ancker niet laten wegh dragen. Hy vraeghde waerom de Alarbes ſoo veel gheruchte maeckten. Men vertelde Pegelin de Hiſtorie dat Fontimama het Ancker verkocht hadde, hy gaf terſtont ordre aen de Commijs datmen deſe Canaille de Alarben ſoude verdrijven uyt de Galeyen. De ordre wierde terſtont geexecuteert met eenige ſlagen van ſtocken, die de Alarben ontfingen in plaets van het Ancker. Wanneer de Alarben verdreven waren, vraeghde Pegelin aen Fontimama, waerom hy het Ancker van de Galeye verkocht hadde, nadien het hem niet toe en quam. Fontimama antwoorde hem: Dat hy meende dat de Galeye beter ſoude voortgaen, wanneerſe van dat Gewicht ſoude ontlaſt zijn. Alle die vande Galeye begonnen te lachen over dit antwoort, ende de vijf ſtucken van achten bleven by Fontimama.

Daer was oock inde Bain een Brabander genaemt Frans de Vos, maer ſijn Oorloghs naem was Frans de Student: Deſen quam Pegelin niet toe, maer vvoonde inde Bain door ordre van zijn Patroon ende toelaten [182]van Pegelin, hebbende een Yſere Keten van hondert ponden Gevvicht aen ſijne Beenen, ſonder daer te mogen uyt gaen: Alleen om de betalinghe van zijn rantſoen aen te dringen. Hy vvas als Secretaris van de Duynkerckſe, Hollandtſe ende Hamburger Slaven, ſchrijvende alle tijdt Brieven ſonder recompenſie, maer liet toe datmen hem te drincken gaf. Ende alſoo hy vveghen deſe brieven altoos omcingelt vvas van Vlamingen ende Hollanders, die by hem quamen, ende voor ſijn moeyte te drincken gaven, wanneer hy gheſchreven hadde, dede dit ambacht deſen Schrijver leven: Want de Weerdt alwaer hy ging ſchrijven, gaf hem dien gantſchen dagh te eten, ter oorſaecke van het profijt ’twelck hy maeckte by het verkoopen van de Wijn aende Perſonen die hem deden ſchrijven.

Daer was oock een Franſe Ridder, die inde Slavernye ſes Iaren langh geweeſt hadde, ſonder dat hy een Stuyver uyt zijn Land ontfangen hadde. Hy was altoos wel gekleedt in qualiteyt van een Slaef: Hy at ende dronck leckerlijck, ende noodighde menighmael eenighe Cameraets te eten met hem: Hy hadde groote kenniſſe met Gerenegeerde Franſen die hem Gelt op Intereſt leenden, het ſelfde wederom ghevende op [183]de geſtelde tijdt; Maer om te betalen nam hy Gelt op Intereſt van andere Gerenegeerden: Ende alſoo alle Gerenegeerden Soldaten ſijn, ende in gheduyrighe Oorlogh, ſoo ter Zee als te Lande, woonde daer altoos yemant van ſijne Crediteuren. Ende alſoo deſe Crediteuren geen Bloet-Vrinden, noch Vrouw, noch Kinderen hadden, wierde de ſchult met de Doodt betaelt: Ende hoewelder eenighe Obligatie in gheſchrift was, alſoo deſen Ridder een Slaef was, was de ſelfde ſonder eenighe kracht.

Ick hebbe een Spaignaert gekent, die alhier Rodrigo ſal genoemt worden: Hy was ghelijck een van de Guyten van Parijs, die haer leven ſoecken door de reputatie van haer Rappier, ſonder datter eenige couragie in is. Men noemt ſoodanige Luyden in Spaens Vidas. Deſen Rodrigo ſocht zijn leven met het accorderen der tweedrachten tuſſchen de Slaven, haer doende te ſamen drincken als de vrede gemaeckt was, ende maeckende goede ciere met de verſoenden. Maer men moet remarqueren, dat hy by na altoos de krackeelen tuſſchen de Spaignaerts ſocht, ende dat dede hy om haer daer na te accorderen, ende teghenwoordigh te zijn als het accoort ghemaeckt wierde. [184]

Rodrigo liet ſich vinden inde Bain ontrent de Tap-Huyſen, alwaer hy meende dat de grootſte dronckaerts waren, want ghemenelijck alſmen de Rekeninge maect, waſſer twiſt tuſſchen de droncke Turcken ende de Chriſten Waert. Rodrigo accordeerde deſe twiſten met een Spaenſe graviteyt, ſeggende, Vrienden, het is genoeg dat een Man als ick ben het ſegghe, ende wanneer de Turcken de Waert van het Tap-Huys niet wilden betalen, adverteerde Rodrigo de Gardiaen daer van, die terſtont de Poort van de Bain toe-ſloot, ende wanneer de droncke Turcken hare Meſſen uyt-trocken, quam Rodrigo van achteren met een Ladder, ende dede het Hooft vande Turck tuſſchen de ſporten, ende wierp hem ſoo op de Aerde (’t welck hy mochte doen om haer te ſepareren, want de Chriſten ſoude een Turck niet derven ſlaen op de boete van zijn leven:) Dan quam de Gardiaen, die den Turck dede betalen, alwaer hy gagie van hem nam. Om ſodanige ende diergelijcke dienſten was Rodrigo onder de Tappers vande Bains geeſtimeert, ontfangende ſijn avontmael voor zijn loon.

Daer was een Moſcoviter tachtigh Iaren oudt, die gheen arbeyt ter Werelt konde doen weghen ſijne Ouderdom: Deſe reynighde [185]de Secreten vande Bain, ende ging alle weecken aelmoes eyſſchen vande Slaven vande Bain voor zijn moeyte, ende eenighe gaven hem wat, ende met dat weynigh hiel hy zijn leven op.

Ick hebbe mede op de ſelfde plaets een Hamburger Iongen gekent, de welcke wanneer hy in ’t gevecht genomen wierde, een arm verloren hadde, wat remedie waſſer om ſijn leven te winnen? De Patroon gaf hem niemendal: Een van ſijne Lants-Luyden gaf hem een half ſtuck van achten. Met dit Gelt kocht hy eenighe Keghelen. Hy gingh buyten de Stadt ende verhuyrde zijne Kegelen aen de Kinderen die daer ſpeelden, ende won zijn leven ſeer wel. De Spaignaerts die Tap-Huys mochten houden, leefden als Princen onder de Slaven: Ende wonnen in korten tijdt haer rantſoen: Want die een Pijp Wijns inde Maendt van September maecken, die haer ſeſtien ſtucken van achten koſt, wanneerſe die by kleyne Maet verkoopen, maeckenſe veertigh ofte vijftigh ſtucken van achten van.

Daer waren oock ſes Chirurgijns die veel Gelts wonnen, want ſy gingen de Borgers verbinden. Maer gelijckmen ghemeenelijck ſiet dat de goede tijdt ende het Gelt de Menſchen bederven, ſoo bedorven deſe [186]haer oock met Vrouwen ende de Wijn.

Daer waren oock andere die Kouſſen breyden, ende andere dinghen deden, maer de dieverye was het meeſt ghepractiſeerde Ambacht. Alle avonts verkochtmen ’t geen by daegh geſtolen was, gelijck ick breeder verhaelt hebbe in het diſcours van mijn Reyſe. De Prieſters leefden vande Aelmoeſſen vande Chriſten Slaven.

Eyndelijck vondt yeder een van wat Natie dat hy was middel om te leven, uyt genomen de Engelſchen, de welcke een Natie is die geen armoede en kan verdraghen als andere, ende het ſchijnt datſe geen medelijden hebben, ſelfs niet van hare Lants-Luyden. Ick hebbe geſien wanneer ick inde Winter inde Bain was, datter meer als twintigh van armoede ſtierven: Oock en zijnſe vande Turcken niet geeſtimeert. Men verkoopt een Engels Man voor 60. ofte 70. ſtucken van achten, ende een Spaignaert ofte Italiaen voor 150. ofte 200. ſtucken van achten. Ick ſegghe wanneer men de waerde eſtimeert na het Lichaem ende niet na het rantſoen.

Daer waren andere Slaven die haer Huyſen kenden alwaer ſy water daghelijcks brochten, ende de vuyligheden wegh droegen, ende leefden by haer loon. Maer gy [187]moet weten, dat alle deſe middelen om het leven te winnen alleen gedaen wierden wanneer het werck vande Patroon ghedaen was. Ick hadde ſoodanighen vermaeck wanneer ick conſidereerde ’t ghene paſſeerde onder de Slaven inde Bain, dat wanneer ick woonde by mijn Patroon Mahomet Celibi Oiga, ging ick tot mijn vermaeck inde Bain, om met Frans de Student te kouten, by den welcken nimmermeer eenige Duynkerckſe Slaven ontbraken, de welcke hare avonturen ende reſcontres op Zee vertelden: De Hollanders, ’t ghene in Ooſt-Indien, Iapon, ende China paſſeerde; De Deenen ende Hamburgers van de Viſſcherye der Walviſſchen in Groen-Landt, in welcke tijde des Iaers de Son in Yſlandt verſchijnt, ende wanneer de nacht van ſes Maenden begint: Ofte indien ſoodanige converſatie my niet behaeghde, gingh ick by de Spaignaerts, de welcke ofte gouverneerden op haer maniere de Staten van haren Koningh, ofte verhaelden de vermaeckelijckheden van Mexico, ofte de Rijckdommen van Peru: Ofte gingh ick by de Franſen, hoorde ick haer ſpreecken van Terreneuf, van Canada, vande Virginie: Want meeſt alle de Slaven ſijn Zee-Luyden.

Beminde Leſer, ick hebbe u vertoont [188]’t gene onder de Slaven paſſeerde, ende de middel waer door veele Perſonen haer leven wonnen, om te doen blijcken, wat voor een Meeſterſe ſy de nootſaeckelijckheydt, ende datter gheen beter Univerſiteyt is als de Bain van Argiers, om de Menſchen te leeren leven.

[Inhoud]

XVII. VERHAEL.

Van een Pater Carmelijt die Slaef was, ende van Alli Pegelin.

In het Iaer 1641. was in Argiers Slaef een Pater Carmelijt, in wien men klaerlijck ſagh dat de goede opvoedinghe ende wijſheydt zijne leere gouverneerden. Deſen Eerwaerdigen Pater was genaemt Pater Angeli, van Genua Gebooren, ende hadde door ordre van zijn Overſte eenige Iaren in Perſia gereſideert, gelijck hy menigmael vertelt heeft. In ’t wederkeeren na Italien door Turckien met paſpoort van den Grooten Heere, wierde hy vande Zee-Roovers genomen, met zijn compagnon, die een Portugijs was. Men brocht deſe twee Religieuſe Perſonen voor de Baſſa; Sy thoonden haer paſpoort, maer te vergeefs: [189]Want de Baſſa ſeyde haer, ſchrijft na Conſtantinopelen, ende klaecht over my, indien het u goet dunckt: Men moet de onrechtveerdigheydt met patientie verdraghen. Men verkochtſe, Pegelin kochtſe, ende ſondtſe inde Bain by de andere Slaven.

Deſen Religieus ſeyde dagelijcks Miſſe inde Kerck van de Bain, doende de Kerckelijcke bedieninghen: Ende in weynigh tijdts, ick en wete niet door wat ſecrete inclinatie behaeghde hy yder een, niet alleen de Catholijcken, maer oock de Lutherianen, Calviniſten, Puriteynen, Schiſmatijcken, ende Nicolaiten: Want de Bain vvas van alle deſe ſoorten verſien.

Wanneer deſen goeden Pater paſſeerde ter plaetſe daer de Slaven aten, badenſe hem alle by haer te eten, ſelfs oock de Moſcoviters ende Ruſſen, de welcke door een naturelijcke tegenſtrijdinge ſchijnen uyt hare Herte allerley courtoiſie ende civiliteyt gebannen te hebben. Indiender inde Bain eenigh verſchil tuſſchen de Slaven was, van wat Natie die waren, dede hy haer accorderen: Sijnde ſoo ſeltſame dinghen, dat de Seghen Godts ſcheen haer woonplaetſe ende reſidentie in het Herte vanden Religieus genomen te hebben. Indiender eenige [190]Slaef ſieck was, hadde Pater Angeli ſorge dat de ſiecke eenige leckere Koſt mochte te eten hebben. Indien eenighe Slaef hem quam bekennen dat hy in noodt was, gaf Pater Angeli hem een Aelmoes, ende hem ghebrack nimmermeer Gelt door de gunſte van eenighe Godtvruchtighe Slaven die hem met Aelmoeſſen voorſaghen om die te diſtribueren: Soo dat de deughden van deſen Religieus hem deden eſtimeren voor een Heylig Man onder de Turcken ſelfs.

Pegelin hebbende verſtaen de gheruchte van deſen goeden Man, dede hem op een ſeeckeren dag by hem komen: Als ſijnde zijn Slaef, was hy hem gehoorſaem, vragende met een goede gratie, ofter yets was daer in hy hem ſoude konnen dienen: Pegelin antwoorde hem, Papas (ſoo noemen de Turcken de Prieſters) ick verſta dat gy een deugtſaem ende geleert Man ſijt, ende dat ghy goede ſatisfactie kondt geven van ’t ghene datmen u vraeght, ghy moet my ſatisfactie gheven van een dingh dat ick begerig ben u te vragen. Den goeden Angeli antwoorde, ick ben Slaef van uwe Signorie, mijn ſchuldige plicht is u gehoorſaem te zijn. Doen vraeghde hem Pegelin, wat ſal van my bekomen? Seght doch wat u daer van dunckt. Hy antwoorde: [191]Uwe Signorie is Capiteyn Generael van de Galeyen, ende ick ben een arme Religieus: Uwe Signorie is mijn Patroon, ende ick zijn Slaef: My dunckt dat ſulcks ſoude zijn te buyten gaen het reſpect die ick uwe Signorie ſchuldigh ben. Dit compliment behaegde Pegelin ſeer wel, want de Turcken begeeren dat men haer reſpectere: Pegelin ſeyde: Ick ſal het niet qualijck af nemen, hem bevelende dat hy ſoude ſegghen ’t gene hy van hem docht. Den goeden Pater Angeli ſiende dat hy aengedrongen wierde, ſeyde vry uyt: My vertrouwende op uwe Signorie, ſal ick u ſeggen ’t gene ick dencke. Ick geloove vaſtelijck, dat de Duyvel u ſal wegh halen. Pegelin antwoorde, waerom? Den goeden Religieus antwoorde; Ten eerſten hebt gy geen Religie, ende gy denckt nergens anders op, als de Chriſtenen te berooven ende te beſtelen; Gy doet geen wercken van Godtſaligheydt, ende veel minder van barmhertigheydt: Gy leeft als ofter geen Rechtveerdige Godt en ware, ja gy ſpot ſelfs met den Alcoran, ende met het ghene ’t welck de ſelfde de Mahometanen beveelt: Gy komt nimmermeer inde Meſquite: Gy leeſt nimmermeer uwe Aſſala: Want hy en las niet alleen de Aſſala, maer dat meer is, wanneer [192]hy in het Huys vande Baſſa inde Zael van audientie was, vvierde my geſeyt, dat vvanneer de Moor uyt riep (het vvelcke een teecken is om te bidden, gelijck in het Chriſtenrijck de Klocke) deckte hy zijn Aenſicht met ſijn Neuſdoeck: Ende ick gheloove dat hy dat dede om ſich te vvachten van lacchen over hare ceremonien. Ten laetſten verklaerde de Pater zijn leven van punt tot punt, toonende klaerlijck dat Pegelin voor zijn eenige Religie hadde een onverſadelijcke gierigheydt, ſonder oyt te dencken op de ſaligheyt van zijn Ziele.

Dit diſcours gedaen ſijnde, ſeyde Pegelin tot hem al lacchende; Papas, vvanneer ſal dit zijn dat de Duyvel my ſal vvech halen: Pater Angeli antvvoorde; Soo drae als gy ſult ſterven, ende dat u Ziele dit miſerabel Lichaem ſal verlaten. Pegelin repliceerde: Soo veel als mijn doodt aengaet, dat is noch een langh proces, ende ſoo langh als ick ſal leven, vvil ick mijn dienen vanden goeden tijdt die ick hebbe, ende na mijn doodt, laet de Duyvel met my doen dat hy vvil: Ende daer mede ſont hy den Religieus vvederom inde Bain.

Ghy ſiet by ’t ghene ick gheſeydt hebbe datmen aen de Grooten ende de Godtlooſen vvel de vvaerheydt mach ſegghen ſonder [193]eenig perijckel, wanneer wijſheydt bequame tijdt ende ſtont daer toe ſal verkoren hebben.

[Inhoud]

XVIII. VERHAEL.

Het ghebruyck van Vergift is ſeer gemeen in Africa.

Yemant met vergift om te brengen is een ſeer gemeene miſdaedt in Africa. Wanneer ick tot Argiers was, hadden de Zee-Roovers een Fregat ghenomen die tot Duynkercke gemaect was. Dit gebouſel behaeghde alle de Vrybuyterſe Capiteynen ſeer wel, ende yeder van haer wilde die hebben. Maer alſoo de Baſſa voor zijn recht van acht Chriſtenen eenen heeft, ende van yder Schip de helft, hadde de broeder vande Baſſa, die een Vrybuyterſe Capiteyn was, de Fregat. Waer over den vermaerden Capiteyn den grooten Moor (vanden welcken ick hier voren geſproken hebbe) nijdigh ende qualijck te vrede was: Seggende in volle compagnie, datmen hem ongelijck ghedaen hadde, dat men hem die Fregatte niet ghelaten hadde, mits daer [194]voor betalende als hy gheboden hadde. Dat de Broeder van de Baſſa nergens goe voor en was, als om de Buyt te deelen, en de hy om de ſelfde te nemen met een Rappier inde Handt.

Dit diſcours wierde gerapporteert aen de Broeder van de Baſſa, die daer over ſeer vertoornt was, ende middel ſocht ſich daer over te wreecken. Om hem in Duel te roepen, vermochte hy niet, door dien het de maniere niet en is, de partye vanden grooten Moor ende hem was niet gelijck, want hy was te ſwack voor ſoo grooten Vyandt. Hy veynſde zijn gramſchap, ende eenighe daghen daer na noodighde hy den Grooten Moor met noch eenige andere Capiteynen ’s middaghs ten eten, haer gevende de grootſte cier alſmen konde bedencken om te beter het quaet van ſijn Herte te bedecken.

Het middaghmael gedaen ſijnde, retireerde ſich yeder een, den Grooten Moor thuys gekomen ſijnde, voelde ſijn Maegh uyt der maten ghealtereert: Hy riep een van zijn Slaven die een Chirurgijn was, ende ſeyde hem; Ghy moet my terſtont wat remedie geven, want ick gevoele dat ick vergeven ben. Den Chirurgijn ſeer ervaren in ſijn Konſt, gaf hem terſtont een goede [195]quantiteyt Melck te drincken, ende ſiende dat de Melck in ’t Lijf bleef, dede hy zijn Hooft om laegh houden, ende ten laetſten quam de Melck uyt met het vergift, ende ſoo wierde den Grooten Moor geneſen, ende de Broeder van de Baſſa beſpot om dat hy het Vergift op de maniere van Africa niet hadde konnen toebereyden: De welcke ſoodanigh is dat het zijn effect niet en doe als eenigen tijdt daer na. Dit langhſaem Vergift is de oorſaecke waerom veele Spaignaerts ende Italianen het Chriſtelijcke Geloof verſaecken. De reden is, dat veele Turcken haer begeven tot de vervloeckelijcke Sonde, ende de Vrouwen debaucheren haer met de Slaven. Eyndelijck ſeggen ſy haer: Indien gy u Geloof wilt verſaecken, ſal ick u Trouwen, ende in plaetſe van een arme Slaef u maecken een Rijck Meeſter van dit Huys: Deſe beloften ſijn ſchoon, ende alſoo het meeſtendeel van de Slaven van gheboorte Zee-Luyden zijn, die in haer Landt arm ſijn, ende die haer leven met arbeyden moeten winnen, laten ſy haer-luyden op deſe ſchoone apparentie van vryheydt, ende van Rijckdommen, ende op de ſollicitatien van een ſchoone Vrouwe, ende voor het tijdelijcke goet laten ſy het eeuwige. De Vrouwen geven [196]dan aen haer Mans een langhſaem Vergift, ende Trouwen met de Gerenegeerde Slaef. De Juſtitie en doet geen ſcherpe onderſoeckinge van deſe ſlagh van miſdaden: Daer zijnder veel die haer roemen datſe in deſe Konſt excelleren.

Het gedenckt my dat ick twee Gerenegeerde Franſen te ſamen hoorde diſcoureren, d’ een ſeggende tot de andere. Gaet ghy noch uwe Hoere ſoecken: d’ Andere ſeyde, ja: Maer het ſal niet langh duyren, ick bender moede van, ick hebbe de remedie in mijn Koffer om my daer van te ontlaſten. Ick hebbe mede gheſien wanneer ick Slaef van Pegelin was, dat onſe Meeſter een groote Feeſt maeckte in zijn Plaiſier-Huys buyten de Stadt, ende tot een grooter pracht dedemen de Koſt draghen door 250. Slaven (onder de welcke ick die ghene was die een Schotel met Noten droegh:) Deſe Slaven marcheerden in ordre twintigh te gelijck: Daer waſſer een die een Mande droegh bedeckt met een Zijden doeck, ende in die Mande was Broot ofte eenige Paſteyen. De genoodighde waren de vermaertſte Capiteynen, ende de Rijckſte Reeders van Schepen. De Baſſa was daer oock met eenige van zijne voornaemſte Favoryten: Maer 20. van zijne [197]Slaven brochten zijn eyghen Koſt ende dranck, want hy vertrouwde Pegelin niet: Nochtans wierde dat niet qualijck ghenomen. Het ſoude ſomwijlen beter zijn by een Alarbe in Africa te eten, als ghenoodigt te zijn op het Feeſt van ſo Groote Heeren.

[Inhoud]

XIX. VERHAEL.

De Turcken houden haer woort.

Ick hebbe in een van mijn voorgaende verhalinghen doen ſien dat de Generael Alli Pegelin geen andere Godt noch geen andere Religie hadde, als zijn Intreſt: Het welck ick wijders remarquere, om u ſoo veel te meer te doen verwonderen, dat nadien hy geen Religie hadde, hy zijn woort ſoo wel hiel.

Na dat ick vijf Maenden Slaef van Pegelin geweeſt was, gingh ick by hem om te accorderen over mijn rantſoen, ende om hem te bewegen, kuſte ick de Mouwen van zijn kleedt die tot de Aerde toe hingh, zijnde een Compliment van Africa, ende ick ſeyde hem: Mijn Heere, het ſijn vijf [198]Maenden dat ick u Slaef ben, ick twijfele niet ofte uwe Signorie is nu wel geinformeert wie ick ben, dat is, een arme Soldaet, ende niet een Rijcke Ridder, gelijck uwe Signorie ſeyde wel te weten wanneer gy my kocht (want de Turcken ſijn ſeer liberael eenige titels te geven aende nieuwe Slaven, den eenen noemende Ridder, den anderen Soon van een Graef, ende ſeggende dat de andere ſeer Rijck zijn, om door die middel grooter rantſoen Gelt te krijghen). Pegelin antwoorde my: Ick wete noch niet wie gy ſijt, maer alſoo ick over u rantſoen accordere, alwaert dat ick daer na verſtonde dat gy Rijck zijt, ſal ick mijn woordt houden, gelijck ick met verſcheyde Perſoonen ghedaen hebbe, my noemende onder andere een Coopman van Genua, genoemt Marco Anthonio Follopi. Maer gelijck ick breeder verhaeldt hebbe in het diſcours van mijn Reyſe, het tractaet van mijn rantſoen wierde uytgeſtelt voor eenige daghen, ende ick gingh wederom na de Bain. Dienſelfden avont informeerde ick my van eenige Slaven mijne Vrienden, om te weten ofte onſe ghemeene Patroon zijn woordt gehouden hadde met zijn Slaven, wanneerſe geaccordeert vvaren, gelijck hy ſich roemde, ende vvat vande vvaerheydt [199]vvas van die Coopman van Genua genoemt Marco Anthonio Falconi, van vvien hy my voornementlijck geſproken hadde: Sy verſeeckerden my datſe Oogh-Getuygen daer van ghevveeſt vvaren, teghens haer vville: Want ſy roeyden doen op de Galeye, ende ſy verhaelden my de Hiſtorie in’t langhe aldus. Een Coopman van Genua die langen tijdt in Spaignen inde Stadt van Cadix gevvoont hadde, alvvaer hy een groote commercie dede, ſich bevindende ſeer Rijck te zijn, ende maer een Dochter te hebben, docht goedt de commercie ’t eenemael te verlaten, ende na zijn Vaderlandt te gaen: Hy maeckte alle zijn ſaken effen ende gingh met ſijn Dochter negen Iaren oudt in een Brigantijn. Hy dede de Reyſe ſonder het Landt te verlieſen met het gheſicht, ende ſonder diep in Zee te gaen, vreeſende de Turckſe Zee-Roovers: Zijnde ghekomen op de Kuſt van Valencia, ontdeckte Pegelin die met zijne Galeyen de Zee ſchuymde, van verre de Brigantijn, ende dede de ſelfde de vlucht nemen. Die vande Brigantijn deden met Zeylen ende roeyen haer beſte om het Landt te krijgen: Maer de Galeyen door de menichte van Roeyers zijnde gekomen tot een Muſquet-ſchoot vande Brigantijn af, wierpen de Coopman van Genua [200]ende de Zee-Luyden haer ſelven in Zee ende ſalveerden haer met ſwemmen aen Landt, ende het Dochterken van negen jaren bleef alleen inde Brigantijn. Eenige Turcken quamen door ordere van Pegelin inde Brigantijn om de ſelfde met haer te nemen.

Den goeden Coopman van Genua die aen Landt was, ſagh zijn Dochter in Handen vande Turcken. De Galeyen wenden Zee-waerts in: De Coopman avanceerde oock ſoo verre hy konde inde Zee, ende maeckte met zijn Neuſdoeck aende Galeye een teken datſe hem ſouden komen nemen. De Turcken waren verwondert ſoodanigen ding te ſien, ghelijck mede Pegelin ſelfs dede, die ordre gaf datmen hem met de Boot ſoude gaen halen. Men preſenteerde deſen Volontariſen gevangen aen de Generael Pegelin, de welcke hem beſpottende ſeyde hem, waerom hy ſoo geluckig geeſcapeert ſijnde, hemſelven vrywilligh in Slavernye hadde begeven, die de verſekertſte Luyden doet beven van ſchricke.

Deſen Coopman vernemende dat die met hem ſprack de Generael was, begon in het Italiaens (welcke ſpraeck Pegelin verſtonde) aldus te ſpreecken: Ick ben een Coopman van Genua, ick hebbe langhen [201]tijdt in Spaignen Coopmanſchap gedaen, ende ick meende met deſe Dochter mijn eenigh Kindt dien u gevangen is na mijn Vaderlandt te gaen, ende gy hebt my gevangen genomen met haer: Want hoe wel het ſcheen dat ick geechapeert was, was ick door mijn Vaderlijcke liefde meer gevangen als ſy. Waerom ick my oock over gegeven hebbe, ende indien uwe Signorie my wil rantſoeneren, ſal het ſelfde my licht doen dragen de difficulteyten ende moeyelijckheden vande Slavernye.

Pegelin hem hebbende neerſtigh toegehoort, ſeyde hem, ghy ſult voor u ende voor u Dochters rantſoen betalen ſes duyſent ſtucken van achten: De Genueeſch antwoorde terſtondt, ick ſalſe betalen. Daer was op deſe Galeye een Slaef van Genua die roeyde, dewelcke met de Generael ſocht te ſpreecken: ’t Welck men Pegelin aenſeyde, die het hem toeliet, ende de Slaef ſeyde hem: Ick kenne deſen Gevangen ſeer wel, hy is mijn Lants-man, hy is machtigh om viermael meer te betalen als uwe Signorie van hem geeyſcht hebt, Pegelin antwoorde hem: Parola de mi e parola de mi, dat is te ſeggen, mijn woordt is mijn woordt. Het welcke ick beſchreven hebbe, om te doen blijken dat de Turcken [202]ende de ongeloovigen haer woordt houden, tot ſchaemte vande Chriſtenen, die het niet doen.

[Inhoud]

XX. VERHAEL

De Vrouwen ende de Wijn, bedrieghen de looste dieder zijn.

Een Ridder van een vande voonaemſte Familien van Portugael, dien wy alhier ſullen noemen Don Oenofilo, hadde menichmael ſijne verſchillen met het Rappier inde Handt gedecideert. Maer alſoo yder een blindt is in zijn eygen paſſie, moſte hy eenighe merckelijcke fauten begaen hebben: Want niet teghenſtaende zijne groote qualiteyt, was hy tweemael ter doot verweſen, ende door interceſſie vanden wel ſpreeckenden Avocaer Argent, die de Wetten doet uytleggen, ende de rigeur van het recht verſoeten ſoo als het hem belieft, ende door aſſiſtentie van zijne Vrienden, hadde Don Oenofilo tot twee mael toe pardon verkreghen. In het Iaer 1637. wierde hy noch eenmael beſchuldight van een Doodt-ſlagh begaen te hebben, [203]ende om de rigeur van Juſtitie te ontgaen, gingh hy op ſeeckere nacht Scheep met zijn Vrouw, om na Indien te gaen, zijnde een toevlucht van alle quaet-doenders van Portugael. Na dat hy eenige dagen in Zee geweeſt was, wierde het Schip genomen vande Turckſe Zee-Roovers. Don Oenofilo met zijn Vrouw wierden verkocht aen een Moor Parino ghenaemt om Slaven te zijn. Deſen nieuwen Slaef maeckte zijn accoort van rantſoen voor zijn Vrouwe, met conditie dat hy aldaer ſoude blijven tot borge, ende dat ſijn Vrouw in vryheydt ſoude wederom keeren om het rantſoen te ſenden. Sijn Vrouw wierde wegh geſonden ende vervvachte het Gelt van zijn rantſoen met goede devotie, ende alſoo hy niet en moſte vvercken gelijck andere ſlaven, liet de ledigheydt niet af hem vverck te gheven: Want hy vvierde verlieft op zijn Patroneſſe, ende alſoo hy het terſtont niet dorſte openbaren, vervvachte hy de tijdt ende uyre daer toe. Het ghebeurde dat hy kenniſſe maeckte met tvvee Ridders van Maltha, ſijnde Franſen, ende oock ſlaven, de vvelcke Don Oenofilo hielen voor een Man van goede verſtandt, vvel opghebrocht, ende naturelijck vvelſprekende. Deſe goede qualiteyt vermeerderden haer Vrientſchap, [204]ſoo dat de tvvee Franſe Ridders Don Oenofilo noodighden, ende na de maniere vande ſlaven obligeerden ſy hem beſcheyt te doen vvanneerſe hem toe droncken, het vvelcke Don Oenofilo in Portugael niet ghevvoon vvas. Met de Wijn in ’t Hooft, ende de liefde in ſijn Herte, gingh hy na Huys, ende begon zijne Patroneſſe te careſſeren. De Patroon quam op ’t ſlagh, die het ſelfde ſiende, viel terſtont op hem, ende gaf hem tvvee ofte drie luſtighe Vuyſt-ſlagen: Don Oenofilo die niet vvijſer vvas in zijn ſlavernye als hy in zijn vryheydt gevveeſt vvas, ende verſet zijnde vande liefde ende de Wijn, betaelde de vuyſt-ſlagen met de ſelfde Munt, ſonder den intereſt te vergeten. Zijn Patroon vergramt ſijnde ſoo vveghen de ſlagen die hy ontfangen hadde, als vvegen het gene met zijn Vrouvv ghepaſſeert vvas, dol zijnde om die tvvee affronten te regeneren, liep recht na het Paleys vande Baſſa, ende dede zijne klachten, verſoeckende datmen hem volghens de Turckſe Wetten ſoude levendigh verbranden. Men commandeerde de Sauſen (zynde Officiers vande Juſtitie) den miſdadigen voor de Vierſchare te brengen om zijn ſaecke te verantvvoorden. De ordre vvierde gheexecuteert, ende Oenofilo voor de Baſſa ghebracht, die hem [205]ſeyde: Gy wordt beſchuldigt dat ghy een Turck geſlagen hebt, ende dat arger is, uwen Patroon, ende volgens de wetten van dit Landt, moet ghy ofte het Chriſten Geloof verſaecken, ofte levendigh verbrandt worden. Don Oenofilo ontkende de feyt, ſeggende, dat hy ſich alleen ghedefendeert hadde tegens de ſlaghen, ende brocht een Turck tot ghetuyghe, die in zijn faveur ſprack: Maer de Baſſa wilde deſe excuſen niet aennemen, achtende de beſchuldinghe vande Patroon voor ghenoeghſaem bewijs. Hy gaf vonniſſe ſonder andere ſolemniteyt, dat Oenofilo ſoude kieſen ofte ſijn Geloof te verſaecken, ofte verbrandt te worden. Deſen ongeluckighen vindende ſijn ſelven dus aengeperſt, antwoorde als een goede Chriſten, ende een wel gereſolveerde Ridder, dat hy ſijn Geloof niet wilde verſaecken: Waer op ſententie uyt-geſproocken wierde, dat Don Oenofilo levendigh verbrandt ſoude worden: Men maeckte preparatien, ende de Sauſen brachten den miſdadigen tot de ſtraffe: Maer de Baſſa commandeerde datmen de executie ſoude uytſtellen tot nader ordre. De Baſſa gierigh zijnde, ende ten hooghſten gaeuw, vondt middel om met deſe miſdaet ſijn profijt te doen, ende proponeerde deſe reden aen die [206]vanden Raet welcke haer ſtemme tot de ſententie ghegheven hadden. Indien deſen miſdadighen, ſeyde hy, een andere Slaef gedoot hadde, zijn Patroon ſoude verobligeert zijn geweeſt voor den dooden Slaef te betalen of den miſdadigen over te geven tot profijt vande Patroon vande doode Slaef. Deſen miſdadigen heeft een Turck geſlagen, ’t welck een grooter miſdaedt is als een Chriſten gedoodt te hebben. Ende op het verſoeck van de Patroon ſelfs, hebben wy hem ter doode verweſen, door welcke verwijſinge heeft ſijn Patroon verloren de eygenſchap die hy over hem hadde, ende ick hebſe verkregen, als repreſenterende de perſoon van den Grooten Heere. Daerom hebbende de macht om pardon te gheven aende gecondemneerden, geve ick het leven aan deſe Slaef, waer door volght dat hy my toe-komt. Deſe reden wierde geapprobeert van alle de Agas de welcke het Officie van Raets-Heeren doen. Men verklaerde Don Oenofilo Slaef vande Baſſa door den raedt vande Agas: Ende de Patroon hebbende verloren de eygenſchap van zijn Slaef ende Vuyſt-ſlaghen ontfangen, wierde daerenboven verklaert een Hoorendrager van zijn Slaef. Men ſonde Don Oenofilo by de Slaven vande Baſſa, maer men [207]dede hem een Yſere Keten van 80. Ponden aen ſijne Beenen. Wanneer ick tot Argiers quam, woonde hy inde Stal van de Baſſa, alwaer ick particuliere kenniſſe met hem ghehadt hadde; Ende hem gevonden te zijn een Man vol van morale deughden: Ende in deſe miſerable Gevangeniſſe wiſte hy yeder een door zijne Wijſheyt ende opvoedinge ſoo te obligeeren, dat hy geſtadigh viſiten kreegh, ende zijne Lants-Luyden hem verſagen van alles dat hy van doen hadde. Wanneer ick van Argiers vertrock in ’t Iaer 1642. liet ick hem inde ſelfde ſtaet, geladen met Yſer ſonder te weten wat van hem ’t ſedert bekomen is.

[Inhoud]

XXI. VERHAEL.

De middel om de Pocken tot Argiers ſonder Chirurgijn te gheneſen.

Myn Patroon Alli Pegelin hadde onder ſijne Slaven eenen ghenaemt Ian Motoſa, de welcke ſchandelijck geraeckt was van het Napelſe quaet, ſoo datmen oordeelde dat hy niet bequaem was in qualiteyt [208]van een Slaef eenighen arbeyt te doen. Het voor-Iaer quam aen, ende de Galeyen ſouden in Zee gaen. Men commandeerde Ian Motoſa ſich te inbarqueren om te roeyen. Deſe ordre behaeghde hem gants niet, want hy dachte dat een ſtoove bequamer voor hem ſoude zijn als den arbeyt vande Galeye. Hy gaet na ſijn Patroon, ende ſeyde hem, uwe Signorie heeft gecommandeert dat ick my ſoude imbarqueren inde Galeyen, tot welcken arbeydt ick gants onbequaem ben, ende ick ben altoos geexcuſeert gheweeſt, door dien ick niet geſont ben. Pegelin vraeghde hem wat gebreck hy hadde. Hy antwoorde ront uyt, de Pocken. De Pocken ſeyde Pegelin al lachende, imbarqueert u inde Galeyen, dat ſal u gheſonder zijn als in Spaignen te ſweeten. Het welcke Pegelin ſeyde, waren Arreſten in ’t Parlement gearreſteert ſonder appel. Ian Motoſa imbarqueerde ſich, men doet een Keten aen zijn Voeten ghelijck aen d’ andere Slaven die roeyden, ende men dede hem arbeyden gelijck de andere. Sijn daghelijckſe koſt was out ende droogh Biſcuyt, zijn drincken klaer Water. ’t Eynde van 40. daghen (ick hebbe het met mijn Oogen gheſien) was Ian Motoſa ’t eenemael gheneſen, de reden daer van is, [209]om dat hy door den grooten arbeydt uyt der maten ſeer geſweet hadde, ende daerenboven drooge Koſt gegeten.

Die ghenen welcken de Pocken hebben, mogen deſe remedie gebruycken ſo het haer belieft, om geneſen te worden.

[Inhoud]

XXII. VERHAEL.

Van een Franſman die Turcks wilde worden ende een Chriſten moeſt blijven tegen ſijn danck.

Sekere Slaef van Alli Pegelin, ſijnde een Franſman, hadde eenighe reyſen op de Galeyen geroeyt. Deſen arbeydt hem niet behagende vraeghde hy permiſſie aen Pegelin, om ſijn Chriſten Geloof te verſaecken, ende worden Turcks: Het welcke Pegelin hem gants af-ſloegh, om dat de Gerenegeerde Slaven veel minder weerdig ſijn als wanneerſe Chriſtenen ſijn: De reden daer van is, omdat de Turcken haer niet en dienen van Gerenegeerde Roeyers, maer van Chriſtenen. Deſen Franſman wierde beſpot van ſijn Cameraets die Chriſtenen waren, [210]ende om ſich te bevryden van niet beſpot te worden, als mede om ſijn Patroon te forceren ſijn Geloof te doen verſaecken, addreſſeerde hy ſich aen eenige Gerenegeerde Franſen, ende eyſchte van haer een Turcks kleedt. Hy kleede ſich op ſijn Turcks, hy liet ſich op ſijn Turcks ſcheren, ende noemde ſich ſelven Moſtafa. Aldus toegeſtelt ſijnde gaet hy buyten de Stadt op een playſier-Huys van mijn Patroon, die genen welcke het Huys bewaerden, kenden hem ſeer wel, ende meenden dat hy ſijn Gheloof verſaeckt hadde met conſent van ſijn Patroon. Wanneer den looſen Pegelin verſtont dat den Franſman in ſijn Hof was, reede hy te peerde na die plaets toe, alwaer hy gekomen ſijnde, begon te roepen, Ian, ’t welck de Naem vande Fransman was: Ian preſenteerde ſich voor Pegelin, reſolutelijck antwoordende mijn Naem is Moſtafa, ende niet Ian. Alli Pegelin hem in die equipagie ſiende, riep vier Slaven, die den Franſman op de Aerde leyden, de Handen ende voeten kruys gewijs, ende gaven hem ſoo veel ſlagen met ſtocken, dat hy hem dede uyt-roepen, mijn naem is Ian, ende niet Moſtafa: Ick ben een Chriſten ende gheen Turck, ende ick ſal mijne Chriſten klederen wederom aen doen: Het [211]welcke hy ſoo wel dede dat Pegelin mochte ſeggen dat hy een Chriſten met Stock-ſlaghen wederom in het Chriſtendom gheſtelt hadde.

[Inhoud]

XXIII. VERHAEL.

Vande oprechtigheydt van een Ioodſe Dochter.

Wanneer ick was inde Stadt van Tituan, in het Koninckrijck van Fez (gelijck ick in het diſcours van mijn Reyſe vertelt hebbe) na dat ick uyt de Mamore gegaen was, ’t welck een Gevangeniſſe onder de Aerde is, Monſieur Caloen en een Turck die ons bewaerde, ende ick, namen een Kamer inde Ioden ſtraet. Onſe Camer was ſonder Meubelen, want na onſe maniere van leven hadden wy geen Meubelen van doen: Ende wanneer wy begeerigh waren yets te koopen; diende de Ioden ons voor een kleyn ſtuck Gelts. Het gebeurde dat ſekere Iodinne ons yets gebracht hadde, ende ſy koute met my in ’t Portugijs, ende ick antwoorde haer in ’t Frans, ’t welck ſy heel wel verſtonde, ende ick verſtonde de [212]Portugijſe ſpraecke. Het was een Dochter van 16. ofte 18. Iaren, ende ſeer openhertigh, ick vraeghde haer ofſe getrouwt was, ſy antwoorde my neen: Ick repliceerde: My dunckt dat het een moeyelijcker dingh voor u moet zijn ſonder Man te leven als u te onthouden van Verken-Vleeſch te eten, ’t welck door de Wet Moyſis ſoo ſcherpelijck verboden is. Waer op ſy my ſeyde, nadien gy van Huwelijcken ſpreeckt, ſeght my, trouwtmen in u Landt in het Koninckrijck van Duynkerken ghelijckmen hier doet? Ick ſeyde ja. Ick vraghe ſeyde ſy, ofte een Man ſoo veel Vrouwen mach hebben als hyder hebben wil. Ick antwoorde haer; Het trouwen wordt aldaer heel anders ghedaen, als hier, want een Vrouw mach aldaer ſeven Mannen hebben, ende de Vrouw heeft het commandement over alle haer Mans. Sy vraegde my, wie van die ſeven Mannen by de Vrouw ſliep: Ick antwoorde haer, dat ſulcx by dagen ende Maenden geſchiede, maer dat die gene welcke ſijn Vrouw beſt diende, aldermeeſt by haer ſliep.

Dit diſcours behaeghde de Iodinne ſoo ſeer datſe my ſeyde: Godt ſegene een ſoodanigh Landt. [213]

[Inhoud]

XXIV. VERHAEL.

Van het wijs retireren van een Zee-Roover.

In het Iaer 1638. waſſer tot Argiers een Turckſe Soldaet, die verſcheyde Reyſen op Zee ghedaen hadde, als ſimpel Soldaet, ende hebbende met grootelijcx te menageren de ſomme van twee hondert ſtucken van achten verkregen, preſumeerde hy by zijn ſelven dat hy Rijck ghenoegh was om een Capiteyn ende Reeder te zyn. Hy kochte een kleyn Scheepje ’t vvelck koſte Zeylen ende geroeyt vvorden als het ſtil vvas. Hy ſtelde een Vlagge op ſijn Schip tot een teecken, dat die de Zee met hem vvilden varen, aen Boort ſouden komen: Hy kreegh 16. Turckſe Soldaten ende Gerenegeerden: Sy begoſten de Zee te kruyſſen op de Spaenſe Kuſt tuſſchen S. Lucar ende Cadix. Eenige Coopluyden van Cadix hadden voorghenomen in een Enghels Schip ’t welck inde Haven van S. Lucar lagh 60. Balen Silver te brenghen. Om dit voornemen te doen ghelucken ſonder ondeckt te worden (want men magh ſonder permiſſie [214]vande Coningh geen Gelt op Lijf-ſtraffe uyt het Landt ſenden) hadden deſe Coop-Luyden geaccordeert met ſeeckere perſoon: die onder goede conditien ſich verobligeerde de voorſz 60. Baren Silver aen Boort van het Engels Schip te brengen. Volgens het Contract komt hy ’s nachts waer het Silver was, vergeſelſchapt met 18. avonturiers, gewapent met Rappieren, kleyne Rondaſſen, ende vier Muſquetten, zijnde Wapenen genoegh om haer te beſchermen tegens de Officiers vande Iuſtitie. Sy deden het Gelt in een kleyne Barck, om het ſelfde in het Engels Schip te brengen. De voorſz kleyne Turckſe Zee-Roover, vernam haer ende approcheerde. ’t Welck de Spaignaerts ſiende, verwachten haer met reſolutie, indienſe aen Boort quamen, met het Rappier inde Handt in het Turckſe Schip te ſpringen, ende haer alle te dooden. De Turcken begoſten te ſchieten, ende alſoo de Spaignaerts met hare Muſquetten kouwelijck antwoorden, oordeelde terſtont de Turckſe Capiteyn die den Oorlogh verſtont, dat de Chriſtenen geen Vier-Gheweeren hadden, en beval datmen niet meer ſoude approcheren, maer gedurigh van verre af te ſchieten: ’t welck ſy deden, ende na een uyrs gevecht, vier avonturiers ghedoodt [215]ſijnde, ende andere gequetſt, heeft de reſt haer overgegeven op de genade vande Turcken, die ſonder vertoeven het Silver ende de Gevangens in haer Schepen namen, latende de Spaenſe Barck neffens vier doode Lichamen op de ghenade van de golven. Deſe Barck met de vier doode Lichamen wierde drie daghen daer na dight by S. Lucar aen Landt geworpen, alwaer ick doen ter tijdt was. De Turckſe Capiteyn keerde wederom na Argiers, alwaer hy gekomen zijnde, den Buyt na de ghewoonte loſte, ofte om beter te ſegghen na de ordinantie vande Baſſa, te weten de helft voor hem ſelven, om dat hy alleen Reeder daer van was, ende d’ andere half voor de Soldaten. Wanneer het achtſte part voor de Baſſa afgetrocken was neffens andere onkoſten, was het gedeelte vande voorſz Capiteyn, van dertigh Baren Silver, weerdigh ſijnde dertigh duyſendt ſtucken van achten. Deſen Capiteyn verkreegh neffens dit Gelt veele Vrienden. Eenighe voorneme Zee-Roovers wilden hem het commandement gheven vande voornaemſte Schepen van Argiers, maer hy als wijs ſijnde, dede haer dit antwoordt: Ick hebbe mijn leven menighmael in perijckel gheſtelt, om 200. ſtucken van achten te winnen, welcke ſomme [216]niet ſuffiſant was om mijn leven mede te eyndigen, ſonder wederom in het perijckel te gaen: Nu ick genoeg hebbe om aen Land op mijn gemack te leven tot het eynde van mijn daghen, houde ick de ſpot met het perijckel van de Zee. Hy trouwde met de Dochter van een Tagarijn die ſeer Rijck was, ende leefde na zijne qualiteyt ſeer gheluckigh ſonder ſich met yets te moeyen.

[Inhoud]

XXV. VERHAEL.

Godt gheleydt door ſijn voorſienigheydt den ghenen die een goede intentie hebben.

Wanneer ick in ’t Iaer 1641. inde Bain van Alli Pegelin was, hadden wy onder andere Gardianen (welcke ſijn die genen die de ſorge hebben dat de Slaven arbeyden) een Gerenegeerde Spaignaert, geboren van Caſtilla la vieja, genoemt Amet: Het ghebeurde in mijn tijt, dat wy in het Veldt moſten arbeyden, ende Amet hadde het commandement over 30. ofte 40. Chriſtenen: [217]Ende wanneer de Chriſtenen die hy commandeerde, wat verre af waren, datſe vande andere Gardianen niet koſten gheſien werden, liet hy haer arbeyden na haer eyghen diſcretie: Ende ſoo haeſt als hy vernam dat eenige Turck haer konde ſien, riep hy als een uytſinnigh Menſche, arbeydt ghy Honden, arbeydt, ofte ick ſal u het Hooft aen ſtucken ſlaen, ſonder nochtans yemant te raecken: Seggende al ſoetjes: Al roep ick ſoo, verwondert u niet, ende daerom overwerct u ſelven niet, ick doe dat om dat de andere Gardianen ſouden ghelooven dat ick mijn devoir doe. Het gebeurde inde ſelfde Somer, dat onſen Patroon Pegelin commandeerde dat Amet ſich in ſijn Galeye ſoude imbarqueren, om ſorge over de Chriſtenen te hebben, ende tweemael daeghs te ſien na de Yſers aende Beenen van de Chriſtenen, oftſe in goede ordre waren: Als mede om het biſcuyt te diſtribueren onder de Slaven, ende andre dienſten van de Galeye te doen. Het ghebeurde datſe quamen op de Kuſt van het Koninckrijck van Valence in Spaignen, ’twelck een Landt is ghelijck de andere Kuſten van Spaignen by na ſonder Volck. Men liet het Ancker vallen, ende terſtont ginghender vele Turcken aen Landt om buyt te [218]ſoecken, ende vvanneerſe aen de Zee-Kant niemendal vonden, maecktenſe Vier, ende op ’t Landt de Keucken na de maniere vvanneer de Soldaten van de Galeyen haer ververſſchen. Ondertuſſchen gaf Pegelin ordre dat 50. Chriſten Slaven vijf en vijf aen malkander ghebonden met haer Tonnekens Water ſouden gaen halen uyt een Fonteyne die een vierendeel uyrs van haer was, ende om de ſelfde te bewaren voeghde hy 25. Muſquettiers, ende Amet met een Stock daer by, ende om de Slaven te doen marcheren. Wanneerſe begonnen te marcheren, riep Pegelin uyt zijn Galeye aende Commandeur van de 25. Turcken, neemt acht op de Chriſtenen, ende mede op Amet, dat hy niet wegh loope, want ick my gants niet van hem vertrouwe. Met deſe laetſte ordre, marcheerden ſy recht na de Fonteyne, ende wanneer de Tonnekens gevolt waren, keerdenſe wederom na de Galeye. De Muſquettiers volghden haer met Amet, de welcke in ’t kouten met de Soldaten gheraeckte inde arriere Garde, ende ſpreeckende aen den ghenen die de laetſte marcheerde, ſeyde hy, toeft een weynigh ſoo het u belieft, ick moet mijn gevoegh eens doen. Den andere antwoorde hem, ghy onbeleefden, doet u dinghen [219]alleen, moet ick om ſoodanigen ſaecke vertoeven? Ende hy marcheerde voorts met de Troupe. Amet toonde als ofte hy zijn Broeck los maeckte, ende ſiende dat de Troup een Muſquet ſchoot ofte daer ontrent van hem af was, keerde ſich om ende liep met ſoodanighen raſheydt wech, dat hy niet verre van daer by een kleyn Caſteel quam. De Turcken ſchooten eenighe Muſquetten na hem, maer hy was te verre af, ende de andere quamen met het Water wederom inde Galeye. Pegelin ſeyde, waer is Amet? Verſtaen hebbende dat hy geeſcappeert was, bekeef hy de Soldaten ſeer, die haer ſelven excuſeerden, ſeggende, dat het Caſteel ſoo dicht daer by was, dat hy ſich daer binnen gheſalveert heeft. Een kleyne Ionghe van 14. Iaren Gerenegeert, van Marſeillen gheboren, genaemt Noſtafa (dien ick wel ghekent hebbe,) diende Pegelin op de Galeye in qualiteyt van Pagie, dewelcke deſe diſcourſen verſtaende, gaet ſonder een woordt te ſpreecken met de Soldaten aen Landt, de welcke doende waren met de Keucken te maecken, ende met haer koutende remarqueerde hy de wegh na het Caſteel, hy keerde wederom na de Galeye, gingh om leegh waer ſijn Goetje was, ende dede een ſchoon Hembde [220]aen, ende ſijn beſte Hembt-Rock, ende gingh uyt de Galeye: Daer was niemant die acht ſloegh op deſe Ionge: Ende hy ſiende een favorable occaſie volghde Amet op het Caſteel met ghelijck gheluck. Ghy ſiet door dit diſcours hoe dat Godt de perſoonen die een goede intentie hebben gheleyt door zijne wonderlijcke voorſienigheydt.

[Inhoud]

XXVI. VERHAEL.

De oprechtigheydt van een Duynkerckſe Slaef.

Wanneer ick in ’t Iaer 1641. in de Maendt van September in Barbarien Slaef was, waſſer oock Slaef ſeeckeren Duynkercker genaemt Ian Bellinck, Broeder van eenen Cornelis Bellinck, Schipper van een Coopvaerdy-Schip, het welcke vande Turckſe Zee-Roovers ghenomen wierde ende inde Stadt van Argiers ghebracht. De Schipper Cornelis Bellinck verloor zijn leven in ’t defenderen van zijn Schip, ende ſijn Broeder Ian Bellinck wierde Slaef ghemaeckt ende tot Argiers verkocht. [221]Het geviel dat hy in Handen vande Baſſa gheraeckte, die deſe Slaef imployeerde voor Boots-Geſel op de Schepen, want dat was zijn Ambacht: Hy hadde verſcheyde tochten op de Galeyen als Roeyer ghedaen, ende op de Scheepen voor Boots-Geſel. Het ghebeurde dat wanneer ick eenige dingen te doen hadde met een Iode, ghenaemt Pharette, aengaende een wiſſel-Brief, als ick mijne dingen ghedaen hadde, ſeyde my de Iode, kent ghy niet een Duynkerckſe Slaef ghenaemt Ian Bellinck? Ick antwoorde, ja. De Iode ſeyde my, brenght my waer hy is, ick wilde wel met hem ſpreecken, want ick hebbe ordre om hem te verloſſen, ende hem in vryheydt wech te ſenden. Ick was ſeer blijde deſe goede tijdinghe aen Bellinck te brenghen, ende om deſen kleynen dienſt aen de Iode te doen, want ick hadde hem van doen. Ick brocht de Iode inde Bain van de Baſſa, alwaer ick onſen Bellinck vondt, aen wien ick in ’t Nederduyts ſeyde: Bellinck ick brenghe u goede tijdinghe, deſen Iode heeft ordre om u rantſoen te betalen, ende u in u Vaderlandt te ſenden. Deſe woorden ginghen hem ſoo ſeer ter herte dat hy ſich wierp voor de Voeten van de Iode, hem ſegghende in ’t Nederduyts: [222]Mijn Heere Iode, verloſt my om de Paſſie van Ieſus Chriſtus wille. Ick lachte om dit compliment. ’t Welck de Iode ſiende, vraeghde my de oorſaecke daer van: Ick ſeyde hem in Spaens de woorden die Bellinck ghebruyckt hadde om ſijn goede gratie te verkrijgen. De Iode begon mede te lacchen, ende ſeyde my, ſegt hem in u ſpraecke dat ick het doen ſal ſonder eenighe andere conſideratie als zijn eygen.

[Inhoud]

XXVII. VERHAEL.

Kluchtighe reſcontre van de Fortuyne der Slaven.

Ick hebbe verhaelt in het diſcours van mijn ongheluckighe Reyſe, dat wanneer ick van Sebaſtiaen in Biſcayen na Engelandt ſoude varen, ons Schip met ſijn laſt ende 16. Paſſagiers ghenomen wierde van de Turckſe Zee-Roovers. Onder de 16. Perſoonen, waren twee jonghe Biſcainers, de eene ghenaemt Parinio, ende de andere Ian: Sy waren Scheep ghegaen met een voornemen om tot Duynkercken by haer [223]Oom te komen, de welcke was Don Parino de Fuſtamente, Pagadoor vande Scheep-Vloot van Vlaenderen. Deſe twee Ionghe Luyden wierden neffens ons als Slaven binnen de Stadt van Argiers ghebracht. Sy hadden nimmermeer uyt haer Vaderlandt gheweeſt, ende deſe nieuwe maniere van leven met ſoo veel incommoditeyten ende miſerien was haer uyt der maten teghens de borſt: Maer alſoo de Biſcainers (het welcke ick geremarqueert hebbe onder alle Natien van Europa) de aldergrootſte affectie hebben om haer Landts-Luyden te aſſiſteren, warender inde Bain van onſe gemeene Meeſter, den vermaerden Zee-Roover Alli Pegelin, onder 150. Slaven, by geval vele Biſcainers, ende Ian ende Parinio kreghen terſtont kenniſſe ende aſſiſtentie, ende ick remarqueerde dat na eenige dagen een Gerenegeerde Biſcain, onder pretext dat hy was van het ſelfde Landt, dagelijcks inde Bain quam kouten met Ian ende Perinio. Ende alſoo dat Landt ſeer periculeus is voor Ionghens dewelcke gheboren ſijn in een Landt alwaer de vervloeckelijcke Sonde onbekent is: Vreeſde ick dat de Vrientſchap die deſen Gerenegeerde haer toonde, was om de Ionge Luyden te debaucheren, daerom ick haer waerſchoude datſe [224]haer ſelven ſouden wachten van dien Renegeerde, weghen de groote periculen, van haer Geloof te verſaecken, als om ghedebaucheert te worden. Hy bedanckte my van de ſorge die ick over haer eere ende ſaligheydt hadde: My ſeggende dat die Renegado haer Hembden, Schoenen, ende wat Gelt gaf, ende dat tot geen andere eynde, als om een werck van barmhertigheyt te doen aen ſijne Landts-Luyden, ende dat hy nimmermeer prate van haer Geloof te verſaecken, ofte van geen andere debauchen, ende datſe hoopten met de aſſiſtentie dieſe ontfingen van deſe Renegado, eenigh traffijck te doen ghelijck de andere Slaven ’t welck ſy deden, vvant met het Gelt vande Renegado, kochten ſy een Vleſſche met Brandewijn dieſe by kleyne Mate verkochten, ende ſy hadden binnen de tijdt van drie Maenden ſoo vvel gheproſpereert, dat ſy Meeſters vvaren vande helft van een Tap-Huys inde Bain: Waerover ſy ſeer vvel ende op haer gemack leefden, voor ſoo veel als ſy Slaven vvaren: Ick liete haer in die traffijck in Ianuario 1642. vvanneer ick vertrock na het Koninckrijck van Maroc, om in Chriſten-Rijck te komen: Ende na verſcheyde reſcontres vande Fortuyne, gelijck ick gheſeydt hebbe in het diſcours van [225]mijn Reyſe, arriveerde ick in Vlaenderen in de Maendt van Auguſtus des ſelfde Iaer. Ick addreſſeerde een Brief die Ian ende Parinio my hadden gerecommandeert te leveren aen haer Oom Don Perinio de Fuſtamente, aen wien ick in ’t langhe verhaelde de ſtaet waer in zijne Neven haer bevonden, ende mede de bequaemſte middel om haer te rantſoneren.

Ontrent een Iaer daer na dede Don Parinio my aenſegghen als ick tot Brugghe mijn reſidentie plaets hadde, door een van zijne Officiers genaemt Ian Baptiſta Perris, dat ick zijn Meeſter groot plaiſier ſoude doen, indien ick my tot Duynkercke wilde tranſporteren, ende my te informeren van eenighe Turcken die de Vrybuyters hadden ghenomen, ofte onder haer niemant was die teghens zijne Neven ſoude moghen verwiſſelt worden. Ick dede die Reyſe uyt goeder Herte, hopende dat ick de vryheydt van mijne twee Vrienden licht ſoude konnen te wege brengen. Tot Duynkercke zijnde, na dat ick Don Parinio hadde weſen begroeten, gingh ick volghens ſijn begeeren in het Gevangen-Huys, alwaer ick vonde ontrent 100. Turckſe Slaven in een miſerable Kelder, niet beter ghetracteert als de Chriſtenen in Barbarien: Ick [226]verſochten in een ſprake ghenaemt Franco (zijnde in Barbarien ſeer gemeen, ghelijck in Nederlandt de Franſe ende Latijnſe ſprake) te ſpreecken met den Arrais, dat is de Capiteyn, die ſich preſenteerde. Ick vraeghde hem ofte onder zijn Volck niemant was die ſoude willen aennemen voor haer vryheydt twee Chriſten Slaven tot Argiers ſijnde herwaerts te laten komen: Ende na dat ick de voorſz Capiteyn ende andere Turcken die ick kende, geexamineert hadde, onder anderen een Gerenegeerde Engels-Man dewelcke Conſtapel gheweeſt was op de Zee-Roovers die ons genomen hadden, ende ſiende datter geen apparentie was om eenighe wiſſelingh te doen, (want ſy waren alle arm) meende ick my te retireren, ende wanneer ick aende Deure was, ſeyde een tot my: Kent ghy my niet meer? Ick antwoorde hem, neen ick mijn Vrindt. Doen ſeyde hy my, wanneer ick u laetſtmael ſagh waert ghy een Slaef qualijck in ordre, ende nu ben ick Slaef ghelijck gy ſiet. Wie ſijt gy dan, ſeyde ick hem? Hy antwoorde my, ick ben een Gerenegeerde Biſcain, dewelcke aen uwe Cameraets Ian ende Parinio aſſiſtentie gaf, ick was ſeer blijde hem te ſien, ende vraeghde terſtont tijdinge van haer. Ick gingh Don [227]Parinio de Fuſtamente rapporteren ’t ghene aldaer gepaſſeert was: Maer alſoo het tijdt des Middagh-Maels was, ſeyde Don Antonio my: Laet ons eerſt aen Tafel gaen ſitten, ende in ’t eten ſult ghy ons vertellen ’t ghene ghy met de Turcken ghenegotieert hebt. Ick verhaelde hem alles in ’t korte, niet vergetende te vertellen de Hiſtorie vande Gerenegeerde Biſcain, die in het Gevangen-Huys was. Don Anthonio, de welcke tot Duynkercke van groote authoriteyt was, gaf ordre datmen den Renegado ſoude brengen inde Kamer daer wy aten. De ordre wierde geexecuteert, ende den Gerenegeerde Biſcain quam binnen. Voor dat hy ſprack viel hy op ſijn Knyen, ende trock uyt ſijn Sack een Paternoſter, ende doen ſeyde hy in Spaens. Soo haeſt als ick genomen ben gheworden, hebbe ick groote neerſtigheydt ghedaen een Paternoſter te krijghen om onſe Lieve Vrouwe te bidden, datſe aen de Chriſtenen ſoude willen bekent maecken, dat al-hoe-wel ick een Renegado ben, ſy nimmermeer qualijck van mijn getracteert ſijn gheweeſt, maer dat ick haer altoos geaſſiſteert hebbe ſoo veel my mogelijck is geweeſt. De oorſaecke van mijn ongeluck in het verſaecken van mijn Geloof is gheweeſt het ghewelt [228]’t welck mijn Patroon my en dede, ende ſiet deſen Man, (my toonende) ſal konnen getuygeniſſe geven van my goede wille tot de Chriſten Slaven. De woorden van deſen Gerenegeerden Biſcain hadden ſoo grooten kracht, dat Iuffrouw Malquarto (die de Vrouw van den Huyſe was, want Don Torinio hadde zijn koſt by haer aen beſteedt) rees op, ende gaf aen den Renegado een Hembde ende een goet ſtuck Gelts. ’s Anderendaeghs dede Don Torinio hem verſoenen met de Kerck door een Pater Ieſuyt, genoemt Pater Carion, ende dede hem daer na in vryheyt ſtellen. Men kocht hem een Boots-Geſels Kleedt, ende wierde op de Vloot ingeteeckent: Sonder dat gheluck ſoude hy alle zijn leven langh op de Galeyen van Spaignen zijn geweeſt, gelijck men met de Renegados doet. ’t Gene ick u vertelt hebbe is ghebeurt in het Iaer 1643. ende drie Iaren daer na in ’t Iaer 1646. op ſeeckeren dagh wanneer ick op de Burgh binnen de Stadt van Brugge ging wandelen met eenighe Vrienden, onder andere Monſieur Oignate ende Monſieur Melgar, ſaghen wy uyt de groote poort komen twee Spaenſe Capiteynen, wreet uyt ſiende ende van goede mijne met Rottings in haer Handt, ende wy ſeyden wanneer wy [229]haer ſaghen marcheren, ſy zijn wel blijde datſe Capiteynen zijn. Wanneerſe dicht by ons quamen, kende ick eenen die Ian was, daer wy van komen te ſpreecken. Ick ſeyde hem, met verlof, Signorie, ſijt gy Don Ian? Hy ſeyde my ja; Doen ſeyde ick hem: Hebt gy niet Slaef gheweeſt inde Stadt van Argiers, ende hebt gy niet ghekent een Chriſten Slaef genaemt Iacob van Zevere een Duynkercker? (’t welck in Barbarie mijn Naem was) doen ſpeelde alle ſijn graviteyt bankeroet, hy viel my om den Hals, ende dede my duyſendt careſſen: Ick badt hem dat hy middaghmael met my wilde houden, maer alſoo hy terſtont moſte voorts marcheren, droncken wy maer een dronck Wijns met malkander. Ick vertelde hem de Hiſtorie van de Renegado, daer over hy ſeer blijde was, ende hy verhaelde my dat hy op de Galeye gheroeyt, ende veel gheleden hadde: Maer dat hy nu door faveur van zijne Vrienden een compagnie ghekreghen hadde, ſonder ghedient te hebben, ende dat hy met der tijdt een beter conditie verwachte: Waer op hy ghenootſaeckt was voorts te marcheren. Wy namen afſcheydt van malkander, ende weynigh daghen daer na hoorde ick ſeggen, dat Don Ian gereformeert was: [230]’s Iaers daer na wierde hy doot gheſlaghen, ſijnde in dienſt van de Coningh.

[Inhoud]

XXVIII. VERHAEL.

Een Slaef dient ſich van alles om te leven.

Wanneer ick eerſt inde Bain van Pegelin ghekomen vvas, commandeerde men 400. Slaven te arbeyden in het plaeyſier-Huys vande Patroon, ’tvvelck tvvee Italiaenſe mylen van de Stadt af vvas, ende om een kleyn Berghje effen te maken, ’s avonts vvierde de ordre gegeven, ende ’s morgens voor het op-gaen van de Sonne leyden de Garden dat ghetal Slaven te vverck, ende ick vvas van dat ghetal. In ’t marcheren koute ick met een die korts Slaef gemaeckt vvas, ſijnde een Frans-man van geboorte, ick ſagh dat hy een lege Sack op ſijn Schouderen hadde: Ick vraeghde hem wat hy met die Sack wilde doen: Hy antwoorde my: Gy ſijt noch een leerling in het Ambacht van de Slaven, ende ick ben een out Meeſter in ſoodanighe maniere van leven, ende ick ſal u wijſen door klare redenen, [231]dat een Slaef die buyten in ’t Veldt gaet om te arbeyden, ſich van drie dingen moet verſien: van een Sack, van een ſtuck Broots, ende van een Lepel. Aengaende Broodt, ſeyde ick, vinde dat goet, want de Gardiaen commandeert u, ende ſendt u om een Bootſchap ſoo menighmael als het hem belieft, ende indien men ondertuſſchen dat ghy abſent ſijt, het Biſcuyt diſtribueert, hebt gy niet te eten: Aengaende de Lepel, dat behaeght my mede wel, want giſteren gafmen Potagie van Gerſt, ende om dat ick geen Lepel hadde, was ick ghenootſaeckt my met de Handt te behelpen, (gy moet weten dat wanneer wy buyten de Stadt wercken, gafmen ons een portie van Galeyen Biſcuyt, ende potagie van Gerſt). Maer aengaende van deſe Sack, kan ick niet begrijpen waer toe de ſelfde dient: Hy gaf my het ſelfde antwoordt: Gy ſijt maer een leerlingh, met der tijdt ſult ghy door ervarentheydt bevinden, dat een Sack een nootſaeckelijcke Meubel is voor een gauwen Slaef. Wy quamen op het plaiſier-Huys, alwaermen ons dede arbeyden tot twee uyren voor den avont toe: Als dan verlatende den arbeydt keerden wy met kleyne troupen by thien ofte twaelf by malkander wederom na de Stadt, want de Garden [232]hebben ſorge wanneer de Slaven na het Werck gaen, datſe haer niet verberghen, ende van de troupe afloopen, om haer vanden arbeydt te excuſeren. Als wy dan wederom na de Stadt toe gingen, ſekere Spaignaert die met ons was (ſijnde een Man ſeer gheeſtimeert onder de Slaven vande Bain, ende de welcke meriteerde Meeſter gemaect te worden inde Univerſiteyt vande Dieven) ſeyde; Siet daer is en Alarbe met een Troup Schapen, ende my dunckt dat icker een van ſal hebben ſonder Gelt. Hy maeckt een Tou ghereet om het Schaep te verworghen, op dat het niet ſoude bleeten: maer wat middel ſeyde hy, om de Poort te paſſeren ſonder geattrappeert te worden. De Frans-Man die een Practiſijn was in het Parlement vande Dieven, preſenteert ſijn Sack aen de Spaignaert, ende ſeyde my: Duynkercker ſiet ghy nu wel waer toe de Sack dient? Dat diende my om te ghelooven, dat men yeder een in zijn Ambacht moet gelooven. [233]

[Inhoud]

XXIX. VERHAEL.

Vande ghetrouwigheydt van een Man, ende vande ontrouwigheydt van zijn Vrouw.

In ’t Iaer 1638. hadde de Galeyen van Argiers eenige Turcken op het Landt vande Chriſtenen gheſet, de welcke geleydt zijnde door een Gerenegeerde verrader, van dat Landt gheboren, namen veele Chriſtenen, die Scheep gebrocht wierden ende tot Argiers verkocht. Onder deſe Slaven was een Man, die wy Ioſeph ſullen noemen, met ſijn Vrou genaemt Vipra: Deſe twee wierden gekocht van Mahomet Celibi Oiga: Ioſeph moſte de Paerde ende de muylen waernemen, ende Vipra diende de Vrouw van Mahomet Celibi als Dienſt-Meyt. In het Iaer 1639. ſeyde Celibi op ſekeren avondt aen Ioſeph, gaet morghen met het aenkomen van den dagh met de Muyl aende Poort genaemt Babaſon, ende ghy ſult aldaer eenighe Chriſten Slaven met Paerden ende Muylen vinden, de welcke twee Mijlen van hier ſullen gaen, om Kolen [234]te halen, gaet met haer, ende brengh een Laſt mede: ’s Anderendaeghs bevindt ſich Ioſeph aen de Poort, maer alſoo hy niemant ſagh, gaet hy voorts, avancerende gedurig ſijn wegh, gheloovende dat de anderen voor uyt waren, ſoo dat hy ſijn beſt dede om by haer te komen. Wanneer hy ontrent een uyre langs de Zee-Kuſte gereden hadde, ſag hy een Barck, ende gaet daer na toe om het Volck te beter te bekennen; ende hy vernam dat het Chriſtenen waren: Hy verlaet zijn Muyl, ende loopt na de Barck toe: Die vande Barck namen hem in, ende ſeyde hem dat ſy volgens ordre van Majorca quamen om eenige Majorckſe Slaven, ende alſoo die Slaven niet en quamen, vreeſden die vande Barck datſe de Brief niet ontfanghen hadden waer mede men haer dat advijs hadde ghegheven, ende hadden vreeſe datſe ontdeckt ſouden worden, om dat het dagh was. Sy preſenteerden Ioſeph hondert ſtucken van achten, ende hem met de Barck in vryheydt mede te nemen, indien hy binnen de Stadt wilde gaen, ende de Majorckſe Slaven hier van advijs geven: Maer Ioſeph wilde het ſekere voor het onſekere niet verlaten, ende ſeyde, ick ben verſeeckert van mijn vryheyt, ende indien ick wederom inde [235]Stadt ga, kan het ghebeuren dat u voornemen ontdeckt ſal worden, ende ick ſoude meer Slaef blijven als oyt, ende ſoo men quam te weten dat ick my met die ſaecke moeyde, ſoude ick drie honderdt ſlaghen met Stocken krijgen. Ioſeph hadde naeuwelijcks gheeyndight ſich te excuſeren van deſe Bootſchap te doen, ofte daer paſſeerden eenige Turcken, de welcke ſiende dat die van de Barck op ſijn Chriſtens ghekleet waren (waer in de aenvangers na mijn oordeel gemankeert hadden, datſe haer op ſijn Africaens niet gekleet hadde) begonnen alarm te roepen. Die van de Barck vreeſende van eenige Brigantijns genomen te moghen worden, ginghen met volle Zeylen Zee-waerts in, nemende Ioſeph met haer. De Barck gheraeckte in een oogenblick uyt ’t geſicht, ende den alarm hiel op. De Chriſten Slaven die Ioſeph meende dat voor hem vertrocken waren, quamen eerſt aen wanneer den alarm eyndighde: Sy vonden de Muyl, ende ſeyden onder malkander: Siet dat is de Muyl van Mahomet Celibi Oiga: Zijn Slaef moet vande Alarben dood geſlaghen ofte ghenomen zijn, laet ons de Muyl wederom na Huys nemen: Het welcke gedaen wierde, ende Ioſeph wierde van zijn Patroon voor doodt gehouden, [236]ende van zijn Vrouw beweent: Maer de droefheydt gingh korts daer na over, want Vipra wierde verlieft op een Renegado genaemt Aſſen, de welcke Slaef vande ſelfde Patroon Mahomet hadde geweeſt. Ioſeph was ondertuſſchen tot Majorca ghekomen, ende van daer in ſijn Vaderlandt, alwaer hy verhaelde ’t gene hem overgekomen was geweeſt, terwijl hy Slaef hadde geweeſt als mede het geluck van ſijne verloſſinghe. Zijnde nochtans ten hooghſten droevigh wegen de abſentie van zijn wel-beminde Vipra. Ioſeph verkocht alles wat hy hadde, ende met hulpe van het goede Volck, ende met zijn neerſtigheydt kreegh hy 500. ſtucken van achten by een: Het waren vijf Maenden gheleden dat Ioſeph voor doodt ghehouden wierde. Eyndelijck ontfingh Mahomet Celibi Oiga een Brief van deſen inhoudt: Mijn Heere, ick hebbe door Godts genade mijn vryheydt ghekregen op den ſelfden dagh wanneer ghy my om Kolen ſondt, door een Majorckſe Barck: Ick gheloove dat uwe Signorie my niet ſal beſchuldigen daer over dat ick ontrouw ben: Want yeder een ſoeckt ſijn vryheydt te hebben. Wanneer ick u Slaef was, eyſchte my uwe Signorie vijf honderdt ſtucken van achten voor rantſoen van mijn Vrouw ende [237]my: Ick ſende hier neffens ordre, want ick achte mijn ſelven noch u Slaef te ſijn, ſoo langh als mijn Vrouw noch in Slavernie is: Ick vertrouwe op de goetheydt van uwe Signorie dat deſe mijne preſentatie u aengenaem ſal ſijn. Deſe Brief wiert aen Vipra ghetoont, die daer over niet wel te vrede was, want de liefde vanden Renegado Aſſan was ſoo diep in haer Herte ghewortelt, datſe opentlijck ſeyde, datſe in haer Vaderlandt niet wederom wilde gaen: Het welcke Mahomet Celibi gants niet behaegde, want hy ſoude liever de vijf hondert ſtucken van achten ontfanghen hebben, ende Vipra in vryheyt wegh gheſonden: Maer ſijn Vrouwe ſeyde hem: Vipra heeft begeert haer ſelven Mahometaens te maecken, ende ſoudt ghy om 500. ſtucken van achten willen verhinderen een werck ſoo aengename aen onſe Propheet? boven dat, alle de Buyren weten haer voornemen, ende indien ghyſe wegh ſent, ſal men u voor een Chriſten houden: Op de redenen van zijn Vrouw vonde hy goet deſe ſake in ſuſpenſie te houden.

Ick wierde juyſt op die tijdt ſlaef van de ſelfde Patroon Mahomet, ende hebbende verſtaen de Hiſtorie van Vipra ende van haer Man, was ick op een ſeeckeren dag by Vipra [238]aende Deur, die my ſeyde: waerom zijt ghy melancolijck? Ick antwoorde haer: Om dat ick ſoo geluckigh niet en ben als ghy: Zy vraeghde my, waerom? Ick repliceerden haer: Om dat ghy u vryheydt konde hebben als het u belieft, vvant ick verſta dat u Man 500. ſtucken van achten over gheſonden heeft voor u rantſoen, ende ick ben vervvondert dat ghy u vryheydt niet begeert te hebben, ende vvederom by u Man gaen, die u ſoo goet ende ghetrouvv is, als mede om de Catholijcke Religie in u Vaderlandt onder u Bloet-Verwanten ende Vrienden te oeffenen. Zy antwoorde my, een Turckſe Tabbaert ſal my ſoo wel paſſen als een Spaenſe Rock: Ende met deſe woorden verliet ſy my, ende gingh in Huys, ’t welck my dede weten dat de liefde dieſe haren Galant toe droegh, ſtercker was als dieſe behoorde te hebben voor haer Religie, voor haer Vaderlandt, voor haer Man, ende voor haer Bloet-Vrienden.

[Inhoud]

XXX. VERHAEL.

Krackeel tuſſchen Spaenſe ende Portugijſe Slaven.

[239]

Ick hebbe in mijn voorgaende verhael geſproken van een Chriſtelijcke Kerck die inde ſtadt van Argiers inde Bain van de Duane is: Eenighe Portugijſe Slaven waren Meeſters van het Autaer van deſe Kerck: in het Iaer 1641. den 15. Auguſti. Op onſe lieve Vrouwen Feeſt-dag, was het Autaer wel verçiert, ende onder andere verçierſels waren op het Autaer het Wapen van het Koninghrijck van Portugael, met deſe woorden: Exaltat humiles & deponit ſuperbos. Na dat den dienſt gedaen was, ende de Chriſtenen by na alle gheretireert waren, quamender twee Spaenſche Slaven in, ofte om te bidden, ofte om de vercieringen van den Autaer te ſien, ende komende dicht by den Autaer, een vande ſelve die voor drie ſtuyvers Latijn konde, begon te leſen ’t vvelck op het Wapen van Portugael geſchreven vvas: De andere vraeghde vvat het te ſegghen vvas: Zijn Cameraet antvvoorde hem: Dat beteeckent, Godt verheft de nedrighen, ende vernedert de hoovaerdighen; het vvelcke is tot verachtinge van onſe Spaenſe Natie (vvant in het ſelfde Iaer vvas Portugael ghereſolveert:) ſonder meer ceremonien treckt een van de Spaignaerts het Wapen af, breeckt het in ſtucken ende vvorpt de ſtucken over de [240]Vloer. Dat wierde ſoo haeſt niet vernomen van een Portugijſe ſlaef, ofte de Spaignaert kreegh eenigen Vuyſt-ſlaghen voor aleer hy uyt de Kerck koſt komen ende uyt de Deure gaen. De Spaignaerts retireerden haer al defenderende uyt de Kerck door een plaets van de Bain: Ende hoewel de plaets vol Portugijſen was, quamenſe op de ſtraet: Yeder een voeghde ſich terſtont ronts om de Vechters. Die tot den Koningh van Spaignen geaffectioneert waren, hielpen de Spaignaerts: Maer de Portugijſen lieten oock niet in groot ghetal hare Lants-Luyden te aſſiſteren, ſoo datſe in minder dan een half uyr als tvvee legers van Chriſten ſlaven vvaren, die tegens malkander vochten met Vuyſt-ſlaghen, ſteenen, ende ſtocken. De Turcken ſiende dit rumoer vande ſlaven, vraeghden vvat de oorſaecke daer van vvas, ende als ſy de ſelfde verſtaen hadden, ſeyde ſy tot de ſlaven, honden, canaillen, ende vvilde, ſoeckt eerſt u liberteyt, ende gy ſult daer na op u ghemack diſputeren de krackeelen van uvve Koningen in het Velt, ende niet alhier: Ende daer op ſcheyden ſy de vechters met ſtocken, ende joeghen yeder een na zijn Logement. [241]

[Inhoud]

XXXI. VERHAEL.

Een Slaef moet niet al te ſeer betrouwen op de al te groote courtoiſie van zijn Patroon.

Wanneer den Hertogh van Brigance in het Iaer 1641. ſich Meeſter hadde gemaeckt van het Koninckrijck van Portugael, ſondt hy eenighe Afgeſanten aen alle de Gouverneurs vande Eylanden ende plaetſen die met Garniſoen verſien waren, om haer aen ſijn zijde te trecken, aleer den Koningh van Spaignen aldaer ordre ſoude gheſtelt hebben: Onder andere Afgeſanten waſſer een Religieus, de welcke noch ſijnde in het geſicht van de Riviere van Liſbon, vande Turckſe Zee-Roovers ghenomen wierde, ende hy wierde ſlaef binnen de Stadt van Argiers ghebracht. By geval was ick aende Zee-Kant, ende wanneer die goede Pater aen ’t Landt quam, hiete ick hem in ’t Latijn wellekom, ſeggende dat ick droevigh was over zijn ongeluck, ende dat hy de eerſte Religieus van [242]ſijn ordre was die ick in dat Landt gheſien hadde. Hy antwoorde my met een Graviteyt ſonder my aen te ſien: Godt gheve dat ick de laetſte magh zijn. Men brocht hem inde Stadt, ende na twee daghen wierde hy op de Marckt neffens andere ſlaven verkocht. Mijn Meeſter Alli Pegelin kocht hem voor 1200. ſtucken van achten, ende gaende van de Marckt voor aleer hy inde Bain quam, alwaer de ſlaven ordinaris reſideren, ging hy na ſijn nieuvven Patroon, om hem een compliment te maecken, ende zijn dienſt te preſenteren. Alli Pegelin, die een looſen Vos vvas, ende de humeur ende de qualiteyt van de Slaven vvilde doorſien, om ſich daer van te dienen vvanneerſe van haer rantſoen ſouden ſpreecken, maeckte hem een ſchoonen toon, ende ſeyde tot den Religieus die bloots-Hooft was, ick bidde u deckt u Hooft, ick ſie wel dat ghy een perſoon van importantie ſijt, ende dat ghy de miſerien van de Zee niet gewoon ſijt: Neen voorwaer, ſeyde de Religieus, ende de Soldaten hebben alle mijn Bagagien genomen. Waer op Pegelin antwoorde: De Soldaten ſijn qualijck opgebrocht, datſe de perſonen van uwe qualiteyt niet en reſpecteren, ende indien ghy Linnen, Laken, ofte Gelt van [243]doen hebt, ick ſal het u doen geven: Den Religieus antwoorde dat hy dat alles van noode hadde. Daer op gaf Pegelin ordre aen een Iode, dieder tegenwoordigh was, datmen, den Religieus Laecken tot een Kleedt, ſes Hembde ende 15. ſtucken van achten ſoude geven, ende hy ſondt den Religieus na de Bain alwaer wy waren. De ſelfden avont quam de Pater wandelen op het plat van de Bain. Wy vraeghden aen de Religieus eenige tijdingen van het ghene in het Chriſtenrijck paſſeerde, ende wat hem docht van onſe gemeene Patroon. Hy ſeyde ons, dat onſe Patroon een courtois ende redelijck menſche vvas. Hy heeft my mijn Hooft doen decken, ende grootelijcx vertrooſt, ende heeft my noch Hembden, Laecken ende Gelt doen gheven. Voorvvaer (ſeyde hy) daer ſijn vele Chriſten Princen die ſoo veel faveur aen een Slaef niet ſouden doen ſonder hem te kennen. Wy antvvoorden hem: Verſeeckert u dat ghy de eere die hy u heeft gedaen in u het Hooft te doen decken, Laecken, Hembden ende Gelt te gheven, met den intereſt wel betalen ſult. Maer hy gheckte met ons. Hy ſeyde alle daghen de Mis inde Kerck van onſe Bain, ende alle de Portugijſe Slaven quamen de Mis hooren, de [244]welcke gedaen ſijnde brochten ſy den Religieus tot aende Poort van de Bain, hy laetſt marcherende, ende dan vertrock yeder een met vele Baiſe las manos. Dit leven vvas goet voor een Slaef, maer na dat hy eenighe Iaren daer gheweeſt was, ende hadde doen vraghen, hoe veel Pegelin voor zijn rantſoen begeerde, antwoorde men hem 12. duyſendt ſtucken van achten: Welcken eyſch den Religieus ſoo ſeer verſchrickte ende bedroefde, dat hy weynigh daghen daer na ſterf. Het was een ſeer deuchtſaem Man gelijck ick in een ander Verhael ſal ſeggen, maer de oorſaecke van alle ſijn ongeluck was de al te groote courtoiſie van Alli Pegelin.

[Inhoud]

XXXII. VERHAEL.

Van een Religieus die ſijn Gheloof door ſwackheydt verſaeckte wanneer hy binnen Argiers Slaef was, ende die door zijn berouw een Martelaer wierde.

[245]

Pater Ioſephus een Religieus van de ordre van S. Dominicus na dat hy eenige Iaren in Weſt-Indien gheleeft hadde, wierde in ’t wederkeeren na Spaignen zijn Vaderlandt (want hy was in Valencia geboren) van de Zee-Roovers van Argiers genomen: Men verkocht hem na de ghewoonte, ende alſoo de gierigheydt het Wit van de Turcken is, vraeghde hem zijn Patroon, ofte hy een goet rantſoen ſoude willen betalen, ſoomen hem in vryheydt ſtelde. Pater Ioſephus, die van een fraeye ende vrolijcke humeur was, ghelijck ghy verſtaen ſult, ſeyde, ja, met conditie dat hy wel getracteert ſoude worden, dat hy goede cier ſoude maecken, dat hy op een Materas ſoude ſlapen, ende dat hy niet en ſoude arbeyden, ende dat hy dan ſes duyſent Ducaten voor ſijn rantſoen ſoude betalen. Den Patroon meenende dat hy de ſes duyſendt Ducaten hadde, tracteerde de Pater Ioſephus volghens het verſpreck. Na dat de Pater een Iaer langh goede cier hadde gemaeckt, wel gegeten, wel geſlapen, ende ondertuſſchen niet gearbeydt: De Patroon ſiende datter gheen apparentie was van Gelt voor ſijn rantſoen te krijgen, commandeerde een andere ſijne Slaef, een Spaignaert van geboorte, den Pater hondert [246]ſlaghen met ſtocken te gheven onder aen zijne Voeten, ſijnde een ordinaris ſtraffe in Barbarien. Deſen armen menſche wierde vaſt ghebonden aen een inſtrument ’t welck daer toe bequaem was, inde Turckſe ſpraecke ghenaemt Falaca. Pater Ioſephus ſiende den Spaignaert nader komen, ſeyde hem: Neemt acht Chriſten, ſiet voor u wat ghy doet: Gy weet dat ick een Prieſter ben, ende indien ghy my raeckt, ſijt gy gheexcommuniceert. Den goeden Spaignaert ſeyde tot ſijn Patroon: Ick ben een Chriſten, ende u Slaef, ſlaet my ſoo veel gy wilt, ick en wil niet geexcommuniceert ſijn. De Patroon die loos was, riep een ander van zijne Slaven, een Portugijs van geboorte, die wel blijde was dat hy ſoodanighen commiſſie over een Spaignaert ſoude executeren, ſpottende met de excommunicatie. Wanneer Pater Ioſephus van deſe ſlaghen geneſen was als hy op de ſtraten quam, ende ſijne Vrienden de Slaven hoorde klaghen over haer ongeluck, ſeyde hy haer al lacchende: Iſſer yemant die geen hondert ſlaghen met ſtocken ſoude willen verdragen om een gants Iaer goede cier te maecken, ende een Hondt een Turck te bedriegen? Zijn Patroon ſiende datter gheen apparentie van rantſoen was, verkocht [247]hem met groot verlies: Want hy was voor een bedrieger bekent: Zijn nieuwe Patroon ſondt hem inde Bain van de Duane, alwaer een vande vier Chriſten-Kercken is die tot Argiers zijn. De Prieſters woonen by na alle inde Bain, alwaer de Chriſten Kercken ſijn, ende onderhouden haer met Aelmoeſſen dieſe van de Slaven ontfangen: Ende wanneerſe aen haer Patroon ordinaris drie ſtucken van achten ter Maendt betalen, laetmenſe met vrede. In het Iaer 1640. vonde ick hem in het voorſz Bain vande Duane, maer alſoo het meeſtendeel van de Slaven Portugijſen zijn, hadde Pater Ioſephus, die een Spaignaert was, altoos krackeel met haer. Waerom zijn Patroon hem toeliet te komen woonen inde Bain van Alli Pegelin mijn Patroon. Ick maeckte groote kenniſſe ende Vrientſchap met hem, ter oorſaecke van ſijn goede humeur. Ende alle Sondaeghs wanneer ick vry van arbeyden was, hoorde ick zijne predikatien, die gheleert ende wel-ſpreeckende waren. Hy maeckte geerne goede cier, ende hiel veel vande Patriarch Noë, die de Wijngaert geplant heeft. Wy brochten hem op ſeeckere dagh inde Herberghe, alwaer door gebreck van Wijn-Glaſen wy ons dienden van een Lamp van de Kerck [248]die van Glas was, ende daer in de Wijn aen Pater Ioſephus heel goet dacht te zijn ende droncker twee Lampen van uyt yeder van een pint, ende met die laſt verliet hy de Vrienden: Weynigh tijts daer na kreeg ick mijn vryheydt, ende Pater Ioſephus bleef daer tot het Iaer 1645. ſoo dat hy gheen apparentie ſiende om ſijn vryheydt te krijgen, ofte miſſchien dat hy getrocken wierde van een libertijns leven die den Alcoran toelaet, hy ſich felven ſoo ſeer vergat, dat hy het Chriſten Gheloof verſaeckte, ſich ſelven Mahometan maeckende met een extraordinariſe blijtſchap van alle de Moren ende Turcken, die hem op een Paert ſetten met een Pijl inde Handt, hem op die maniere leydende door alle Straten van de Stadt als in Triomph; ende beſpottende de Chriſtenen ſeyden, ſiet daer uwen grooten Papas (ſoo noemenſe de Prieſters) dien gy ſoo hoogh geeſtimeert hebt ghehadt: Deſe vreemde actie miſhaegde de Chriſtenen ſoo Catholijcken, Gereformeerden, end Schiſmatiken ſeer. Het gebeurde door Godts toe-latingh, dat op die tijdt tot Argiers Slaven waren een Pater Ieſuyt, ende een Pater Carmelijt, tot Genua geboren, genaemt Frater Angelus, een ſeer deughtſaem Man, dien ick wel gekent [249]hebbe. Deſe twee Paters waren ſeer droevig over de ſchandelijcke faute van Pater Ioſephus begaen, als mede over de ſchandale die alle Chriſtenen daer over ontfangen hadden, vindende onder haer goee aen Pater Ioſephus een vermaninge te doen, die doen Iſouf genaemt wierde, ende hem te vertoonen de groote ergerniſſe die hy aen ſoo veel Chriſten Slaven gegeven hadde: Die duyſendt mael meer miſerien uyt gheſtaen hadden als hy, ende die nochtans volherden met ſoo veel ſtantvaſtigheydt, ende lijtſaemheydt in het Chriſtelijcke Geloof. Met ſoodanige ende diergelijcke vermaningen wierde Iſouf ſoo ſeer bewogen, dat hy aen deſe eerwaerdige Paters beloofde, dat hy de verderfelijcke Mahometaenſe Religie ſoude verlaten, ende ſich verſoenen met de Heylige Moeder de Kerck: Daerom hy verſocht te biechten, ende de gratie om het Heylige Sacrament des Autaers te ontfangen: Het welcke hy dien ſelfden nacht ſeer ſecretelijck dede: Want indien de Turcken geweten hadden dat deſe twee Paters haer gemoeyt hadden met een Renegado te bekeeren, ſouden ſy in groot perijckel geweeſt ſijn van verbrandt te worden. ’s Anderendaegs verſcheen Iſouf op de ſtraten op zijn Chriſtens gekleedt, [250]het welcke de gantſche Stadt ſeer dede verwonderen. Hy wierde gevangen genomen, ende van de Officiers van de Iuſtitie voor de Vierſchaer gebrocht, diemen in dat Landt noemt de Duane. Men vraegde hem waerom hy de Kleederen van ſijn Religie verandert hadde? Hy antwoorde reſolutelijck dat hy een Chriſten Prieſter ende Religieus was: Ende aengaende ’t gene dat gepaſſeert was, dat hy dat gedaen hadde door ingeven vanden Duyvel. Op dit antwoort vonden de Rechters goet hem hondert ſlagen met Stocken onder aen zijne Voeten te geven, om deſe ſcrupulen uyt ſijn gemoet te verdrijven.

Deſe ſententie wierde geexecuteert, maer te vergeefs, want hy volherde ende ſeyde volſtandig dat hy als een Chriſten wilde ſterven. Sy dreygden hem met de doot, ende ſiende eyndelijck dat alle deſe dreygementen gheen voordeel deden, verweſen ſy hem levendig verbrandt te worden met een kleyn Vyer. De Sauſen (ſijnde de Officiers van de Juſtitie) brachten hem buyten een Poort van de Stadt, genaemt de Poort van Baboloet, ende deden aldaer een Ancker van een Galeye inde Aerde vaſt maken, ende bonden Pater Joſephus heel vaſt aen het Ancker, de welcke in de laetſte tijdt [251]van zijn leven de moet niet verloor, want hy badt Godt ende de Chriſtenen die der in groote meenigte tegenwoordig vvaren, om vergiffeniſſe, haer vermanende datſe ſtantvaſtig inde Chriſtelijcke Religie vvilden blijven. Ondertuſſchen brachtmen door ordre van de Sauſen Hout, ’t vvelckmen vijf Voeten rontſom hem in forme van een circkel ſtelde, men ſtack het Vyer aen, vvelckers Vlamme de couragie van den Heylige Martelaer vermeerderde: Die meer als te vooren Godt badt om vergiffeniſſe wegen de ſchandale die hy de Chriſtenen aengedaen hadde, haer recommanderende het Chriſtelijcke Geloof te behouden. Eyndelijck zijnde van den Roock verſtickt: Viel hy op de Aerde, eyndigende zijn leven, gevende aen alle de Chriſten Slaven een exempel van een ware Religieus, ende van een groot berouw hebbende Chriſten.

[Inhoud]

XXXIII. VERHAEL.

Van het voornemen dat wy ghenomen hadden om ons Meeſter te maecken van het Schip ’t welck ons na Tituan bracht.

[252]

Ick hebbe in het diſcours van mijn Reyſe in ’t korte mentie gemaect dat wy onder 24. Chriſtenen reſolutie genomen hadden met gewelt ons Meeſter te maecken van het Turckſe Schip, in het welcke wy tweemael geimbarqueert vvaren om de Reyſe na Tituan te doen: Ende vvy vvaren tvveemael genootſaeckt door de contrarie Wint vvederom binnen Argiers te komen. Wanneer vvy op Zee in dat Turcks Schip vvaren, hadden vvy geremarqueert dat de Schipper ſijn Ambacht niet vvel en koſt, ende dat de wacht die hy tegens ons geſtelt hadde, niet ſuffiſant was, ende niet wel ghediſponeert, ende dat het minſte gedeelte van de Turcken van het Schip Soldaten waren ende het meeſte gedeelten Coopluyden: Ende dat deſe Natie ſeer curieus is over hare Wapenen, dat alle haer Muſquetten ende courtelaſſen, ingepackt waren in Laecken voeringen, ende wel bewonden, door vreeſe dat de lucht de ſelfde mochte doen roeſten. Wy hadden oock geſien datter eenige halve Pijcken waren inde Stiermans Hutte boven de Kejuyt alwaer de Schipper ende zijn Luytenant ſliepen. Wanneer wy de tweedemael aen Landt waren, die de entrepriſe van deſe daedt ſoude doen, ſtelde ons voor, datter middel was wanneer wy noch eens [253]geimbarqueert ſouden ſijn, deſe Turcken de Neck te breecken ons Meeſter van het Schip te maecken, ende neffens onſe vryheydt groote rijckdom te verkrijgen: Want daer waren 24. Ioden by na alle Iuweliers. Deſe twee hoopen vermeerderden onſe couragie: Den voornaemſte aennemer ſal hier Borenaud genaemt worden.

Monſieur Caloen ende ick waren ſeecker van onſe vryheydt ſonder ons in eenigh perijckel te ſtellen, ende ons ingagerende in deſe ſaecke, liepen wy perijckel van doot geſlagen te worden, ofte ten minſten hondert ſlagen met een Touw op onſe Buyck te krijghen, indien de ſelfde ontdeckt hadde geworden: Nochtans om de liberteyt vande andere Slaven onſe Vrienden te verkrijgen, beloofden wy vande partye te ſijn. Wanneer wy voor de derdemael imbarkeerden, verſchool den aenvangher in een Biſcuyt-Sack een pongard, twee groote Turckſe Meſſen, ende twee ponden Buſkruyt: Ende de voorſz Sack wierde gebracht in ’t Voor-onder alwaer de Chriſtenen ſliepen: De Windt wierde goet, wy geraeckte in weynig uyren vande Kuſt van Argiers af: Wy begonnen te delibereren hoe ende wanneer ons voornemen ſoude in ’t werck geſtelt worden, ende yeder een gaf [254]ſijnen raedt: de reſolutie vvierde ghenomen, dat wy die in ’t Voor-onder ſliepen, de twee Meſſen met de Poignard voor Wapenen ſouden hebben, ende dat vvy ons ſouden dienen van een Arpoen ende tvvaelf Schoppen die voor in ’t Schip vvaren, alvvaer vvy ſliepen, ende vvaer van die van het Schip haer dienden om de Ballaſt te laden ende te ontladen. De anderen acht Chriſten Slaven ſliepen op het verdeck, vvant ſy moſten by daegh ende by nacht de Zeylen vvaernemen: Ende gelijck ick op een andere plaets geſeyt hebbe, dienen de Turcken haer van Chriſten Slaven voor Boots-Geſellen: Deſe hadden voor Wapenen tvvee Yſere Klooten van ſes ponden, waer mede ſy voornamen de Schipper ende de Luytenant inde Hutte boven de Kejuyt te dooden, ende om leeg te vvorpen de halve Pijcken vooren verhaelt: Ende op de ſelfde tijdt ſouden de andere tvvaelf om hals brenghen drie ofte vier Turcken die de vvacht aen ’t Roer hielen, ende inde kejuyt gaen alvvaer de reſterende Turcken ſliepen met hare Wapenen beſlommert als ick geſeyt hebbe, ende haer aldaar te dooden. Ende op dat de vier Turcken die de vvacht aen ’t Roer hadden, niet ſouden remarqueren vvanneer de ſeſtien Chriſtenen die in het [255]Voor-onder ſliepen, uyt ſouden komen, waren de acht Chriſtenen die op het verdeck ſliepen, vier ofte vijf nachten aen malkander ghekomen Toback te nemen voor het Deurtje onder het welcke wy waren, op dat wy wanneer het voornemen ſoude aengaen alle te ghelijck op het verdeck ſouden ſijn ſonder van de wacht vernomen te worden: Ende indien de Turcken inde Kejuyt al te groote reſiſtentie ſouden gedaen hebben, was de ordre dat wy ons ſouden begeven voor in ’t Schip, alwaer wy vier van onſe Compagnons die Conſtapels waren, ſouden laten, ende ſy ſouden twee ſtucken Geſchut gekeert hebben om na achteren te ſchieten uyt yeder ſtuck een kleyne Sack vol ſteenen. Deſe twee ſtucken waren beſtant om het gantſche voor Schip van de Turcken te ſuyveren, ende haer na den Duyvel te ſenden. Aengaende de Ioden, daer was geen vreeſe voor, want ſy ſliepen heel onder in het Schip, van waerſe maer een teffens koſten uyt komen, om op het verdeck te komen, ſo dat een Chriſten haer alle koſten ingheſloten houden. Den dagh wierde geappointeert den laetſten Ianuary, een uyre voor den dag. Wy waren de gantſchen nacht voor in ’t Schip, met hoope, vreeſe, ende ſtilte, ſonder ſlapen, verwachtende [256]het teecken (het welcke was driemael, met de Handt te kloppen op het Deurtje van het Voor-onder,) het welcke wy met hulpe van onſe Cameraets boven op, moſten ende koſten openen: Ende alſoo wy een Sant-Looper hadden, hiel yeder een ſich gereet wanneer de geſtelde uyre gekomen was. Maar daer wierde geen teecken gegeven, ende wanneer de Son gereſen was, ende het Deurtje door ordre van de Schipper geopent wierde, excuſeerde ſich den Aennemer die by ons quam, dat de Turcken dien nacht al te ſcherpe wacht hadden gehouden. Sijne excuſe ſoude na mijn oordeel wettelijcker gheweeſt ſijn, indien hy geſeyt hadde, dat hy geen couragie gehadt hadde om zijn voornemen in ’t werck te ſtellen.

[Inhoud]

XXXIV. VERHAEL.

De curioſiteyt wordt voldaen met der tijt ende patientie.

In het Iaer 1639. voer ick van Engelandt na S. Lucar in Spaignen, ende na dat ick 12. dagen in Zee was geweeſt, ſonder eenig [257]Landt te ſien, nam de Schipper van ons Schip met ſijne Graed-Boogh de hooghte van de Son, maeckende ſijn rekeninghe na de obſervantien vanden Stier-Man, dat wy op de hoogte van Portugael waren, ende dat wy voor den avont ſouden ſien twee Eylanden genaemt de Berlingas. Komende by deſe twee Eylanden, vernamen wy twee Schepen die de Zee kruyſten. Onſen Capiteyn genaemt Vincent Arris, ſeer ervaren in de Zee-Vaert, oordeelde dat het twee Turckſe Zee-Roovers waren, ende daerom commandeerde hy datmen de Kogels in het Geſchut ſoude afſchieten, ende inde plaets van de ſelfde de ſtucken met Schroot ſoude laden, ſeggende dat indien die twee Schepen ons ſouden willen attacqueren, ſy by nacht by ons ſoude komen, ende wanneerſe dicht by komen, hy haer meer ſoude beſchadigen met de Schroot als met Kogels: Het bevel van de Capiteyn wierde in ’t werck geſtelt. Ondertuſſchen quam de nacht aen, ende de twee Schepen waren uyt het geſicht. De Paſſagiers onder de welcke ick mede was, vreeſde datmen by nacht ſoude moeten vechten. De Capiteyn ſeyde dat hy van die opinie niet en was. Wy waren achter op het Schip ende droncken yeder een een Glaeſje Spaenſe [258]Wijn, ende daar mede gingen wy ſlapen. De Capiteyn ſtelde de ordinaris wacht maer alſoo wy met het voor-Zeyl voeren en koſte de ſentinelle die achter in ’t Schip was niet voor uyt ſien: Het gebeurde dat als wy ontrent een uyr gheſlapen hadden ſeeckere jongen die de wacht hiel voor in ’t Schip, vernam twee Schepen, ende begon te roepen, alarm. De groote Boot was op het verdeck. Deſe twee Schepen waren alreede ſoo na by, dat niemant ſich op het verdeck dorſte begeven om de Boot in Zee te werpen: Want wanneer de Boot op het verdeck is, kanmen ſonder groote ongelegentheydt ſich niet defenderen, noch verhinderen dat de Vyandt niet in ’t Schip en kome. Alle de Boots-Geſellen die ontrent 60. in getal waren, waren op een oogenblick gereet om te vechten: By yeder ſtuck Geſchut was een Conſtapel met twee Compagnons. De Capiteyn beval dat men alle de Poorten ſoude toe doen, ende datmen het licht ſoude uyt doen, ende dat men heel ſtille ſoude ſijn: Ende gaf ordre aende Conſtapels van d’ eene ſijde van het Schip, dat de derde Klop die hy met ſijn Voet ſoude doen, een teecken ſoude ſijn dat yeder een ſijn Poort ſoude open doen, de ſtucken uyt halen, ende Vyer geven. Hy [259]hadde oock ordre gegeven aen acht Trompetters die hy hadde; datſe blaſen ſouden wanneer het Geſchut ſoude afgheſchoten worden: De twee Turckſe Zee-Roovers waren ondertuſſchen ſoo na by gekomen, datter maer en gebrack aen Boort te komen ende met eenen in ons Schip te enteren met het Rappier inde Handt. Terſtont geeft de Capiteyn het teecken, ende de ordren wierden ſoo prompt geexecuteert, dat de Poorten in een oogenblick open waren, de ſtucken toegeſtelt, ende Vyer gegeven: Ende op de ſelfde tijdt begonnen de Trompetten alarm te blaſen, ende de ſtilte veranderde in groot gheluyt, ende alſoo de voorſz twee Schepen ſeer na by waren, hoorden wy perfect de ſtucken Yſer uyt ons Geſchut geſchoten, door haer Schepen paſſeren, ende het gekrijt van die daer in waren. Na het afſchieten, vvierden de ſtucken ingehaelt, de Poorten geſlooten, ende de Trompetten continueerden den alarm te blaſen. Dit geluyt by nacht met den Roock gemaeckt, vvas machtigh de ſtoutſte van ons Volck te doen beven: De tvvee Schepen vernomen ende gevoelt hebbende dat vvy niet en ſliepen, paſſeerden ſonder te antvvoorden. Onſe Capiteyn vernemende datſe gepaſſeert vvaren, liep op het verdeck, [260]nam het groote Zeyl in, ende maeckte lucht, het vvelcke noodigh vvas, vvant den Roock van onder geen opening hebbende maeckte een dicke duyſterheydt.

Alles ſijnde in goede defenſie geſtelt, verdubbelde de Capiteyn de wacht, ende gaf ordre dat yder een tegens het aenkomen van den dag ſich gereet ſoude houden. ’s Anderendaegs voor het op komen vande Sonne, ſagen wy de twee Schepen die recht na ons toe quamen. De Capiteyn riep alle zijn Volck op den overloop; haer incouragerende met weynig woorden, ende toonende de Vlaggen vande twee Schepen, die Turcken waren, ende ſeggende dat de middel om de Slavernye te ontgaen was wel te vechten: Ende doe dede hy eenige Gebeden ſeggen op haer maniere, ende wy Paſſagiers die Catholijcks waren, baden op onſe maniere. Men gaf yeder een twee Glaſen met Wijn, ende men trock het groote Zeyl in voor een teecken dat wy geen luſt hadden te vluchten, ende de roode Vlagge wierde achter op het Schip geſtelt tot een teecken van vechten: De twee Schepen ſiende de grootheydt van ons Schip, ſoo veel Volcks op de Overloop, ende de reſolutie om te vechten, en dorſten niet approcheren. ’t Welck onſe Capiteyn ſiende [261]dede hy een ſtuck Geſchut afſchieten als om haer uyt te tarten, ende ſiende datſe geen luſt hadden daer van te eten, lietmen de Zeylen wederom vallen. Wy vervorderden onſe Reyſe, ende quamen weynigh daghen daer na tot S. Lucar, Godt danck. Ik hadde een groote curioſiteyt om te weten ’t gene inde twee Turckſe Schepen gepaſſeert was, na dat ſy onſe ſchooten ontfanghen hadden, want die van binnen hadden dapper getier gemaeckt, ende ſiende de Turckſe Vlagghe, wenſte ick oock te weten uyt wat Haven van Barbarien, ſy ghegaen waren, ende hoe veel Volck ende Geſchut die ſchepen op hadden, ende de reden waerom ſy ſoo na by onſe ſchepen ſijnde, ende niet een Menſch op den Overloop tot defenſie was, ſy ons niet en abordeerden, antwoordende op ons Geſchut met de ſelfde ſprake.

In het Iaer 1641. vvanneer ick vvoonde met Cataborne Moſtafa in de Funduck, gelijck ick in mijn Reyſe verhaelt hebbe, gingh ick ’s avonts met de Chriſten Slaven van de ſelfde Funduck boven op het plat, om de diſcourſen van de Chriſtenen van verſcheyden Natien te verſtaen. Dien avont pratenſe van de reſcontres op Zee, ende dat menighmael door het beleydt van de Capiteyn [262]het Schip de perijckelen ontgaet, ende wanneerder verſchil is tuſſchen de Capiteyn ende de Officiers ende Soldaten, datſe nimmermeer yets doen dat deught, ende voornamentlijck in de Vry-buyterſe Schepen. Daer op verhaelde een Franſe Slaef dat vvanneer hy ontrent tvvee Iaren geleden de Zee kruyſte met de Vry-buyters van Argiers op de Kuſt van Portugael, tvvee Vry-buyters meenden op ſekere nacht een Engels Schip te attacqueren, ende dat door eenigh verſchil tuſſchen de Capiteyn ende Officiers, het Engels ſchip niet geattacqueert vvierde. Ick ſeyde alſdan dat ick op het Engels ſchip vvas: ende ſeght my de reden vvaerom ſy, ſo na by ſijnde, gelijck ghy vveet, vvanneer vvy afſchoten, niet en dorſten aborderen? vvaerom ſchotenſe niet ten minſten eens af? Hy antvvoorde my: ſy dachten niet dat men haer geſien hadde, ende alſoo het groote Schip daer ick op vvas, ſonder het minſte geluyt gehoort te hebben, op een oogenblick op een ſijde eenige ſtucken Yſers ontfingh, ende vvy al teffens ſoo veel Trompetten hoorden, quam’er ſoodanigen ſchrick, vreeſe ende confuſie, dat de Officiers ende ſoldaten recht uyt ſeyden aen de Capiteyn, vvy willen anders niet als by daegh vechten: Ende [263]vvanneer de Turcken ’s anderendaeghs de groote van u ſchip ſagen, neffens de couragie van uvve Capiteyn, haddenſe geen luſt meer te vechten. Ick verſtonde op een vreemde vvijſe ’t gene ick vvenſchte te vveten, ende niet geerne op die vvijſe als ick het dede.

[Inhoud]

XXXV. VERHAEL.

De Onnoſele beſchuldight.

De Patroneſſe van mijn Cameraet Monſieur Caloen, hadde twee Neven, ſonen van haer Dochter, de eene ghenaemt Moſtafa, die een van de vijf Turcken was, van de welcke in het diſcours van mijn Reyſe gementioneert is: de ander vvas genaemt Amet, die ordinaris vvoonde in een plaiſier-huys buyten de ſtadt van Argiers. Deſe Groot-Moeder van Moſtafa ende Amet vvas een oude moeyelijcke Vrouvve, die in haer Huys Monſieur Caloen niet konde lijden, ende om eerlijck van hem ontſlagen te ſijn, ſontſe hem by haer Neef Amet op haer plaiſier-huys, ende ick vvoonde by mijn Patroon Mahomet Celibi Oiga. Ick hadde [264]in abſentie van mijn Cameraet Monſieur Caloen, getracteert met een Iode dat hy ons ſoude geven 70. ſtucken van achten, met conditie dat de Ridder Philips de Cherf ende Monſieur Caloen ende ick een vviſſel-Brief ſouden gheven, als ofte vvy hondert ſtucken van achten ontfangen hadden. De Ridder ende ick hadden de Wiſſel-Brief onderteeckent, maer de Iode vvilde hebben dat Monſieur Caloen de Wiſſel-Brief mede ſoude onderteeckenen, ende het ſchip waer mede de Wiſſel-Brief ſoude gaen, vvas gereet om te vertrecken: Ende boven dat vvas het twee dagen daer na der Ioden Paeſſche: Door Monſieur Caloen de Wiſſel-Brief te doen onderteeckenen ende die hem toe te ſenden betaemde niet: Want indien men ghevveten hadde dat vvy credijt hadden, ſoude het ſelfde ons quaet gedaen hebben ende onſe vryheydt geretardeert. Om mijn voornemen te bedecken, ging ick by de Patroneſſe van Monſieur Caloen, ende ick ſeyde haer, datſe behoorde haren Slaef ’s anderendaegs voormiddag inde Stadt te laten komen, om dat hy na ſijn Landt moſte ſchrijven, ende het Schip ghereet was t Zeyl te gaen. Ende alſoo Moſtafa een van de vijf Turcken was die in Vlaenderen waren om tegens ons verwiſſelt te worden, [265]dachte ſy dat deſe Brief de vryheydt van haer Neef ſoude vervorderen: Ende ſy ſonde dien ſelfden avont een expreſſen na haer plaiſier-Huys, om haer Neef Amet te ſeggen dat hy de Slaef ’s anderendaeghs voor de middag inde Stadt ſoude ſenden. Amet hadde oock voor ſijn ſelven een Franſe Slaef in het ſelfde plaiſier-Huys, die ſorge over de Wijngaerden droeg, ende vande Toback die hy geplant hadde: Ende alſoo de Landts-luyden van dat Landt groote Dieven ſijn, quamenſe ’s avonts de Druyven ende de Toback ſtelen: Ende om die Dieven te verdrijven, hadde Amet een oudt ſeer verroeſt Rappier, die hy aen Monſieur Caloen gaf, om die tot Argiers te doen accommoderen, ende wederom te brengen wanneer hy op het plaiſier-Huys wederom ſoude komen, om die aen de Franſe Slaef te geven, die daer mede de Dieven ſoude verjagen: Monſieur Caloen quam met het Rappier inde Stadt, ende juyſt op de ſelfde tijdt als Monſieur Caloen tot Argiers quam, wierde ontdeckt een voornemen van eenige Nederduytſe Slaven, die eenighe Wapenen, een Zeyl, ende eenige Riemen om te roeyen begraven hadden, met opſet om met een Barck te vluchten, ende haer vande voorſz dingen te dienen. [266]

Het deſſein wierde ontdeckt, ende de genen welcke geattrappeert wierden, wierden gecondemneert dat yeder twee hondert ſlagen met een ſtock ſoude krijgen. De executie van dit vonnis maeckte dat deſſein publijck onder het Volck, ſoo dat de Patroneſſe van Monſieur Caloen verſtaen hebbende dat de aennemers Hollantſe Slaven waren, diemen met de Duynkerckers voor Landts-Luyden hout, ende dat het deſſein ondeckt wierde juyſt op de ſelfde tijdt als Monſieur Caloen in de Stadt gekomen was, ende dat door mijn aenhouden, ende dat hy noch een Rappier met hem brocht, beſloot de Patroneſſe daer uyt dat wy van die partye moſten ſijn. Zy beſchuldigde ons, ende de voornaemſte oorſaecke daer van was het Rappier: Ende ſonder onſe excuſen te hooren, dedemen tachtig ponden Yſer aen onſe Beenen: Ende indien haer Soon Moſtafa niet geweeſt ware inde macht van onſe Ouders, ſouden wy getracteert ſijn geweeſt als de anderen, te weten twee hondert Slagen met een ſtock ghekregen hebben, hoewel wy onſchuldig waren. [267]

[Inhoud]

XXXVI. VERHAEL.

Getrouwigheyt, ſtantvaſtigheyt, vergeldinghe ende danckbaerheydt.

In het Iaer 1640. namen de Turckſe Zee-Roovers op den Oceaen in een Schip ettelijcke Nederlantſe Slaven, onder de welcke was een Capiteyn, die een Lackay hadde, die wy alhier Morin ſullen noemen, aen de welcke de Nederlanders recommandeerden voor aleer ſy in Handen vande Turcken vielen, dat hy niet ſoude ſeggen, wie ſy waren, ende indien hy daer in ſecreet was, datſe hem ſouden afloſſen. De nieuwe Slaven wierden tot Argiers ghebracht, ende volgens de gewoonte verkoft ende dien volgende waren de Meeſter ende de Knecht in gelijcke qualiteyt, reſpect ende Rijckdom. Ende alſoo het eenigſte Wit van de Turcken is de gierigheydt, hadde de Capiteyn wanneerſe noch in het Schip waren, Morin vijftig ſlagen met een ſtock op zijn Buyck doen geven, om te weten de naem ende de qualiteyt van ſijn Meeſter ende [268]van zijn compagnons. Morin ſeyde dat hy de naem van ſijn Meeſter niet en wiſt, noch oock van de andere, alleen dat ſijn Meeſter ende zijn compagnons malkander noemden Monſieur. Deſe ſtantvaſtigheydt was ſijn Meeſter ende aen de Nederlandtſe Cameraets die op het Schip genomen waren ſeer aengenaem, onder de welcke eenen was die wy Tiberius ſullen noemen, vviens Ouders Rijck vvaren, die aen Morin ſeyde, blijft getrouvv ende ſtantvaſtig, ende ſoo haeſt als ick in vryheyt ſal ſijn, ſal ick u afloſſen: Een vveynig tijdt daer na verkreeg Tiberius zijn vryheydt, neffens een van zijn compagnons, ende vvanneer hy in zijn Vaderlandt gekomen vvas, verhaelde hy zijne Ouders de volſtandigheydt ende getrouvvigheydt van Morin: De Ouders van Tiberius oordeelden dat de belofte van Morin te verloſſen behoorde gehouden te vvorden: Ende derhalven bevvogen zijnde door de ſtantvaſtigheydt ende getrouvvigheydt van deſe ſlaef, gavenſe eenige Coopluyden van Livorne ordre datmen hem ſoude verloſſen, ende datmen hem met de eerſte ſchepen na Engelandt ofte Hollandt ſoude ſenden. Morin vvierde door de Ioden af-gekocht, ende gelevert in Handen vande voorſz Coopluyden van [269]Livorne, de vvelcken volgens haer ordre Morin vvilden in een Hollandts ſchip vvech ſenden, maer Morin vvilde geenſints daer toe verſtaen, ende vvilde niet ſcheep gaen, gevende voor reden dat hy liever wilde ſterven in een Chriſten Landt, als ſich noch eens te ſtellen in perijckel van een Slaef van de Turcken te ſijn: Waer over de Coopluyden goet vonden Morin te laten gaen in compagnie van eenige Hollanders, die tot Livorne af-gekocht waren, ende die te Lande na Nederlandt gingen. Morin komende in Nederlandt vonde een van de Compagnons van Tiberius genaemt Carel, die deſe ſaecke hadde helpen uyt-voeren: Morin hem ſiende op de volle ſtraet, wierp ſich ſelfs heel plat op de Aerde, hem kuſſende de Voeten. Carel was beſchaemt, want alle het Volck vergaderde rontsom hem om de ceremonien te ſien: Morin ſeyde hem: Waer is Tiberius? Carel antwoorde hem, rijſt op, ende ick ſal u in ſijn Huys brengen. Morin rijſt op, ende gaet met Carel: Soo haeſt als hy in het geſicht van Tiberius quam, deſen getrouwen, deſen erkennende, ende deſen onnooſele, trock uyt ſijn Dye-ſack ſes aſpren Turcks Gelt, ende een Vier-ſlag: Ende ſeyde hem met een compliment op ſijn maniere, [270]Monſieur, gy hebt my af-gekocht, ende tot vergeldinge geve ick alles wat ick inde Werelt hebbe, ende ick ſal alle mijn leven lang voor u bidden. Dit complement geſchiede met ſoodanigen oprechtigheydt dat de aenſienders, onder de welcke ick mede was, ſeer wel te vreden waren te ſien de erkenteniſſe ende de getrouwigheydt van Morin: Waer over Tiberius ſich op nieuws verobligeert vindende, dede Morin Kleederen ende Linnen gheven, ende ſtelde hem in ſtaet om een eerlijck Man te dienen.

[Inhoud]

XXXVII. VERHAEL.

Schip-braeck in de Haven.

Wanneer ick in het Huys van de Baſſa was, hebbe ick aldaer een Spaenſe Slaef gekent, genaemt Ian de Sijlva; Deſen Ian hadde eenige Iaren langh den Koning van Spaignen voor Soldaet gedient inde Stadt van Oran in Africa, gelegen ſijnde vijf daghen Reyſens van Argiers: De Borgers ſpreecken daer de Moorſe ſpraeck, door dien deſe Stadt vande Moren genomen [271]wierde inde tijdt van de Koning Ferdinandus, als mede ten aenſien van de groote commercie dieſe heeft met de Moren. Deſen Ian ſprack ſeer perfect de Moorſe ſprake na dat hy langhen tijdt tot Argiers Slaef hadde geweeſt ſonder eenige hoope van verloſt te worden, nam hy een reſolutie van wech te loopen, ſich vertrouwende op ’t gene dat hy de ſpraecke ſeer wel konde: Ende om ſijn deſſeyn tot executie te brenghen, trock hy de Turckſe Kleederen van ſijn Patroon aen, hy ging te Peerde ſitten met een lancie inde Handt, de Turban op het Hooft, ende een Zweert aen zijn zijde. Op die maniere begon hy ſijn Reyſe geluckigh. Na dat hy vier dagen gereyſt hadde, quam hy in een Dorp Moſtaga, recht op de middagh, ende alſoo het de koſtuyme van alle de Meſquiten van Babarien is, op de middagh met een Vaendel een teecken te geven om te doen gedencken Godt te dancken met een Gebedt in haer ſpraecke ordinaris genaemt Sala, de welcke geſchiet met vele geſten, met de armen ende Handen, haer legghende op de Knyen, ende ziende na het Ooſt, ende Weſten, Ian de Sijlva tradt mede van ’t Peert, maeckende mede de geſten, gelijck ſy, ende ſich toonende een Mahometaen te zijn. Maer de [272]Mooren remarqueerden terſtont dat onſen Ruyter niet vaſt was in zijn Ceremonien ende ſonder regard te nemen dat hy haer ſpraecke konde, ende dat hy op zijn Turcks gekleet was, arreſteerdenſe hem, ſy namen hem zijne kleederen af, ende bevindende dat hy geen Mahometaen was, ſondenſe hem wel gebonden in goede bewaringe binnen Argiers, alwaer hy drie hondert ſlaghen met een ſtock kreegh, wanneer hy meende dat hy zijn vryheydt verkregen hadde. Gy ziet hier een waerachtigh Schipbraeck inde Haven. [273]

[Inhoud]

Anno 1621. is by reſolutie van haer Ho: Mo: goet gevonden een beſendingh ofte Ambaſſade te doen, aen die van Argiers ende Tunis: waer toe dat worde gebruyckt, den Heer Cornelis Pinacker, doen ter tijdt Proffeſſor tot Groningen, die inde voornoemde qualiteyt naer Barbaryen inde voorghenoemde Plaetſen worde gheſonden, over Marceillen ende Toulon, alwaer ick in zijne Suitte ben gekomen, ende van daer met twee Schepen van Oorlogh van onſen ſtaet worde naer Argiers ghebracht: Capiteynen waren Auquer Claeſſz Buyſ-Man van Hooren, ende Ioris van Cats vanden Haegh van daen, ende tot Argiers wel ghearriveert, ende volghens ſijne inſtructie ende commiſſie, met die van Argiers een accoort van vrede gemaeckt, ende naer dat wy 6 a 7 weecken daer waren gheweeſt, van daer naer Tunis gegaen, daer wy van gelijck oock met zijn geaccordeert.

Inden tijdt dat wy tot Argiers waren, is geſtorven Capiteyn Auquer Claeſſz Buyſ-Man, ende worde buyten de Stadt begraven, op een ſtuck Landts dat gekocht was door eenen Simon den Danſſer, in ſijn leven een ſeer fameuſen Roover, ende daer worde gemaeckt over het Graf een Sepulture [274]van ſteen; Maer doen ick van Tunis wederom quam, was dat al te mael geruineert; De Turcken ſeyden dat het de Spaenſche Chriſtenen gedaen hadden, andere ſeyden dat het de Renegaden gedaen hadden, in ſomma het was gedaen ende bleef gedaen.

[Inhoud]

Van de grouwelijcke ende Barbariſche
Iuſtitien, die aldaer ſijn gedaen
in mijnen tijdt dat ick aldaer
ben gheweeſt.

Naer dat ick wederom van Tunis tot Argiers was ghekomen, inde Maent van October 1621. ſoo worden in Argiers gevangen gebracht twee Spaenſe Prieſters, die van Majorc meynden over te ſchepen op de Kuſt van Barbaryen wierden onderwegen genomen, ende beſchuldight dat het Spionnen waren, die vanden Koning van Spaignen met Brieven over ende weder geſonden worden, aen den Coningh Kock, die daer in ’t Gebergte woont, ende een groote Vyandt van die van Argiers is: Deſe twee Papas ofte Prieſters worden den derden dag naer dat ſy in Argiers waren gebracht, buyten [275]de Poort van Bablewet gebracht, ende aldaer half doot geworght, ende doen het Vel af-getrocken, de Vellen met ſtroo opgevult, ende de Lichamen tot Aſſchen verbrant; ende de opgevulde Vellen wierden op den Rugge van een Chriſten Slaef gebonden, ende wierden alſoo met Pijpen ende Trommelen door alle de Straten vande Stadt gebracht, ende daer naer op-gehangen aen de Poort van Babaſon.

Anno 1622. heeft de Duwan een Iode doen branden, om dat hy op ſijn Broot dat ſy maken tegens Paeſſchen, eenige Caracters ofte Letters hadde geſet, dat ſoo wat vremt ſtont inde oogen vande Turcken; ende het ſcheen dat het Kooren of den Tarwe wat meer golde als ordinaris; ſoo wierde de Iode beklaeght, ende met het Broot voor de Duane gebracht, ende doen wierde geſeyt dat ſy met duyren tijdt ſouden geſtraft worden, ſoo wanneer dat over ſulcken ſuperſtitie, die men met het Broot dede, niet geſtraft en wierde: Daer met ſoo wierde den armen Iode na ’t Vuyr gebracht, ende levendigh verbrant.

Oock in den ſelven tijdt wierdender twee Renegaden in den Haeck gheſmeten, om dat ſy hadden willen wegh loopen na Chriſten-lant; den eenen vvas in 3. a 4. uyren [276]doot, ende den anderen leefden ontrent 4. dagen.

Ick hebbe oock gheſien in mijnen tijdt, datter een Tagerin, dat ſijn van die Mooriſques, die in ’t Iaer van 1608. ende negen uyt Spaignen worden geſeyt, deſen ſelven was een Koopman van Zy-Laecken in Argiers, ende hadde verſuymt ’s avonts ſijnen Winckel te ſluyten; De wacht gelijckmen hier ſoude mogen ſeggen de Klapper-Luyden die beſtalen den Winckel; Den Koopman gingh klagen dat hy beſtolen was; Men onderſocht wie daer de wacht hadde ghehadt, ende naer examinatie ſoo worde bevonden, dat den Koopman ſijnen Winckel niet en hadde gheſlooten, ende dat hy oorſaeck hadde gegeven tot de Dievery: Ende alſoo de Dievery daer ſeer wordt geſtraft, want het ſijn ſelver al-te-mael Dieven, ofte altijdt Dieven aen-houders, ſoo worden deſe twee Dieven ghecondemneert gekruyſt te worden, ende de Koopman tuſſchen haer beyden opgehangen, om dat hy oorſaeck was vande Dievery.

Anno 1624. worde den Conſul van haer Ho: Mo: Wynant de Keyſer, van een Engelſche Renegado, die Capiteyn was, met een Vuyſt inden Rugge geſtoten, dat hy ter neder viel; Hy opſtaende ſtiet den [277]Renegado vvederom dat ſijnen Tulbant van ’t Hooft viel, waer over een groote rumoer in de Duaen ontſtondt, ende den Conſul vvorde ghecondemneert met Stocken doot geſlagen te vvorden, ende vvorde ſoo dadelijcken ter neder geſmeten, ende gaven hem 180. ſlagen met Eſſche ſtocken inde volle Duaen op ſijn Billen: Doen vvilden ſy hem omkeeren, om hem op den Buyck te ſlaen tot dat hy doot vvas: Maer den Baſſa ſiende datter noch leven in vvas, heeft voor hem ghebeden, ende gheſeyt ick ſal hem voort ſtraffen in zijn Beurs, ende vvierde doen van de aerde opgenomen, ende in een gat geleyt daer men hier geen Hondt en ſoude leggen, ende daer lagh hy drie dagen: Ondertuſſchen vvierdet met den Baſſa afgemaeckt, met 5000. Realen van achten, ende dat Gelt moſter vveſen aleer hy uyt de Gevangeniſſe koſt komen: Ende het Gelt betaelt vveſende, vvorde hy t’ Huys ghebracht in een Mat, ende omcingelt met 8 a 10 Sehoſſen; Ende ten vvaer dat hy ſulcken Guarde gehadt hadde, ſoude noch vvel perikul geloopen hebbe, om doot geſmeten te vvorden van ’t gheboeft ofte canalie, ende lagh daer over te Bedt meer als 4. Maenden, aleer hy vvas gheneſen; In fin den Conſul hadde de ſmart, ende verloor [278]meeſt alle zijne middelen. Dit was noch het grootſte quaet dat daer uyt volghde, dat de Roovers van Argiers in Zee liepen, ende namen den eenen Hollander voor, ende den anderen naer, ſoo dat het was al ofte de vrede gebroocken was gheweeſt, want watter opgebracht wierde dat bleef’er: Want den Conſul en dorſt qualijck meer ſpreecken, want ſijn credijt was hem benomen; Ende dat te meer doen de Turcken ſagen, dat haer Ho: Mo: het gene dat aen haren Conſul was gedaen, haer niet aen en trocken, ſoo ſijn ſy van tijdt tot tijdt ſtouter geworden, ſoo dat wy op het leſt by haer niet meer geacht en wierden als van te vooren.

Anno 1625. wierter een Turckſe Vrouw beſchuldigt, dat ſy met een Chriſten te doen hadde gehadt; Den Chriſten koſt ſijn ſelven vryen met te Renegeren, ghelijck hy oock dede, maer de Vrouw wierde in eenen Leeren Sack gheſteken, ende inde Zee geworpen: Dit ſijn de Wetten daer.

Op den ſelven tijdt ſoo vergaf den Baſſa ſijn ſelven, uyt vreeſe dat hy ſoude moeten vallen inde Handen vande Militie; alſoo hy de betalingh niet konde doen: Dit was eenen Reſſep Baſſa, ende was den gene die den Conſul, nevens de Duaen, ſoo [279]hadde doen ſtaen, ende de 5000. Realen van achten hadde doen geven.

In ’t ſelve Iaer wierde een Spaignaert geanpalleert, om dat hy het Dochterken van ſijn Patroon, dat ontrent 8. Iaren out was, met ſijn Vinger geforceert hadde, dat het bloede: De Moeder dat ghewaer wordende, heeft het aen haer Man geſeyt, die het ſijn Slaef den Spaignaert opſtreede, die in ’t eerſte niet wilde bekennen, maer viel daer naer door de Mande, ende bekende: Doen heeft ſijn Patroon hem geſeyt, wilt ghy nu Renegeren, ende mijn Dochter trouwen ſoo wanneer dat ſy bequaem is, ick ſalder 10000. ſtucken van achten met geven, ende en ſal over u niet klagen, want ſoo wanneer dat ick ging klagen, ſoo ſult gy moeten ſterven? Waer op den Slaef antwoorden, liever te ſterven als te Renegeren: Den Patroon heeft hem tot 3 a 4 malen die preſentatie ghedaen, maer den conſtanten Don Iohan heeft vaſt op ſijn Chriſten Geloof blijven ſtaen. Doen heeft den Patroon gaen klaghen, over het gene dat ſijn Slaef Don Iohan aen ſijn Dochterken hadde gedaen: Doen wierde de voornoemden Don Iohan de Slaef inde Duaen by ſijn Patroon ontboden, ende hem worde ghevraeght ofte hy ſulcks hadde gedaen aen het [280]Dochterken van ſijn Patroon? Heeft bekent ja ſoo wierde hem ghevraeght ofte hy wilde Renegeren, ende het Dochterken Trouwen, ofte te ſterven? Heeft geſeyt liever ſterven als Renegeren: Daer op wierde hy geſententieert gheampaleert te worden, ende wierde naer buyten gebracht; ick heb hem ſien gaen met de Pael op zijn Schouder, met een groote couragie naer Babaſon, dat is de plaets daermen ordinaris Recht doet, gaende met een groote couragie daer naer toe, ende ſeyde een yegelijcken van zijn kenniſſe adieu, ende gaf’er de Handt: Siet wat een ſtantvaſtigheydt dat dit was voor een Spaenſchen Don, een Perſoon van ontrent 3 a 34 Iaren oudt; Hy hadde dickmael voor zijn rantſoen ghepreſenteert 15 a 16 hondert Realen van achten voor datem, maer den Patroon wilde hem niet minder laten gaen als 2000. Realen van achten. Daer naer hebbe ick verſtaen, dat de Vrouw van zijn Patroon, ende deſen Don Iohan malkanderen wel kenden, ende dat deſe Vrouw hadde verſtaen, dat Don Iohan noch ſomwijlen noch by een ander gingh, waer over deſe Vrouw met Ialouſie was ingenomen, ende ſy op ſulcken manier haer revenſie nam, deſe Vrouwen zijn ſeer vigoreus ſoo wanneer ſy jaloers [281]worden; en ſoo extravagant om haer te revengieren, dat ſy niet aen en zien ofte ſy haer ſelven te kort doen ofte niet, maer het was een groote ſtantvaſtigheydt van Don Iohan in zijn Geloove.

In dat ſelve Iaer is wederom in Argiers ghekomen den Heer Cornelis Pinaker als Ambaſſadeur, met twee Schepen van Oorlogh, de Capiteynen waren Ioncker Cornelis Moens, ende Liedekercken: Deſe Ambaſſade geſchiede overmits datter ſoo veel klachten quamen, dat die van Algiers ende Tunis geen vrede en hielde, ende dat ſy al namen wat ſy bekomen koſten, ende den Ambaſſadeur ſtelde daer eenen anderen, met name Pieter Martenſz Koy, van Schiedam van daen, daer mede dat het ſcheen dat die van Argiers wel te vrede vvaren; ende beloofden beterſchap, ende de vrede vvel te onderhouden, ende dat vvierde ſoo vaſt geſtelt; Ende daer over vertrock den Ambaſſadeur naer Tunis, daer hy oock eenen Conſul bracht, een ſeer fray Man, die langh by den Heer Hage in Conſtantinopolen hadde ghevvoont, met name Lamberto Verhaer.

Anno 1626. iſſer een Moor, vveſende een Maneboet, dat zijn Heylige Prieſters onder haer, vvoonende in ’t Geberchte van [282]Tremeſen, tuſſchen Fez ende Tremeſen, opgeſtaen tegens die van Argiers, ende kreeg terſtont eenen grooten aenhangh; alſoo hy het Volck vvijs maeckten, dat hy vvas den Fatan, die de heele Werelt ſoude brengen onder het Geloove van Mahomet, en hy dede onder zijn Volck groote miraculen, ſoo dat hy worde onder haer gehouden voor eenen grooten Sanct, ende zijnen aenhang was wel meer als 20. a 25. duyſendt ſterck, nam in het heel Koninckrijck van Tremeſen, met de Stadt, dat een heele fraye Stadt is, reſorterende onder Argiers: Daer leyt oock aen de Stadt een Caſteel, daer was alle het Garniſoen op ghevlucht, ſoo dat hy dat niet Meeſter konde worden; Hy plonderde de Stadt ende quam ſoo trecken naer Argiers: Daer noch van daen weſende drie dagh reyſen, liet de Stadt op eyſſchen; Die van Argiers ſtonden heel verſet ende verſlagen, wiſten qualijck watmen deſen H. Man tot antwoort geven ofte ſenden ſoude, ende de Poorten wierden geſloten gehouden, ende men reſolveerden hem met een Leger van 12000. Man in ’t ghemoet te trecken, gelijck oock geſchiede. Ondertuſſchen hadde hy zijn Volck wijs gemaeckt dat ſy couragie ſoude nemen, datter voor haer eenen goeden buyt ſoude weſen, [283]ende niemant van ſijn Volck en ſoude doot blijven; gelijcker tot noch toe, in alle de Victorien die hy hadde gehadt, niet een gebleven en was. Op dit geloove gingen ſy als wilde Menſchen op haren Vyandt aen, ende dreven die van Argiers twee mael te rugh, en waren ten naeſten by haer Geſchut quijt: Ende alſoo die van Argiers eenig ſecours van Ruyterye kregen, hebben ſy de Bataille wederom aengevangen, ende kregen den Fatan aen het wijcken, ende daer wierden eenige van zijn Volck doot geſchooten: Doen ſy dat ſagen dat ſy bedroogen waren van den Fatan, zijn ſy op de vlucht gekomen, den Fatan met zijn Luytenant ghevangen, ende over de 3. a 4000. op de plaets doodt: Den Fatan wierde met zijn Luytenant het Vel afghetrocken, ende dat met Stroo opgevolt ende naer Argiers gebracht, nevens 7. a 8. hondert aſgeſlagen Koppen; Den Fatan met ſijn Luytenant wierde rontsom door alle de Straten van Argiers, op ſtocken met Pijpen ende Trommelen voor gedragen, ende 2. a 300. vande aſgeſlaghen Koppen, ſteeckende op Rietten, achter haer gedragen van principaelſte Officieren van den Fatans Leger, ende wierde gebracht buyten de Poort van Babaſon, ende aldaer opgehangen. Dit is [284]het eynde geweeſt van deſe Fatan, die alles wilde bekeren tot het Geloove van Mahomet.

Anno 1627. begoſten die van Argiers al wederom de Hollanders te nemen, ende in Argiers op te brengen: Onder anderen ſoo wierter opgebracht eenen Iohan Corneliſz Knap van Medenblick, willende met Schip ende goet, dat toe quam Elias Trip, Coopman tot Amſterdam, naer Livorne: welck Schip ende goet genen prijs koſt weſen, volgens het accoort dat den Heer Ambaſſadeur Pinaker, ontrent twee Iaren geleden, met haer gemaeckt hadde; maer alſoo op het Schip van deſen Schipper Iohan Corneliſz Knap, een Renegado was, die hy in Engelandt hadde aenghenomen, voor een Boots-Geſel, alſooder een van zijn Volck was wegh geloopen, ſoo nam hy deſen Renegado inde plaets, niet wetende dat het een Renegado was: Den Schipper inde Straet komende ontrent Cabo de gaet, wierde genomen van een Roover van Argiers, niet tegenſtaende dat den Schipper ſeyde, ſiet vvat gy doet, ick ben een Hollander, ende Schip en goet komt in Hollandt thuys, ende ick proteſteer van ’t gene dat my geſchiet: Het mocht niet helpen, moſt met naer Argiers. In Argiers [285]komende, vvat gaen de Reeders van den Roover doen? Die koopen deſen Renegado om, ende ſeggen dat hy ſoude ſeggen, dat het Schip onder meeſt vvas geladen met Metalen Geſchut, ende Amunitie van Oorlog voor den Hertoch van Florentie. Deſen Schelmſen Renegado neemt dat aen te doen om het gevvin van ’t Gelt; Want de Reeders vviſten vvel, ſoo vvanneer dat het aengenomen vvierde, ende ghelooſt, dat als dan Schip ende goet inden loop ſoude blijven, vvant daerom vvaſt haer te doen, ende hadden oock tot dien eynde veel Vrinden inde Duaen op haer Handt ſien te krijgen. Ondertuſſchen quam den Conſul vande Hollantſche Natie dit ter Ooren, die ſocht oock Vrienden inde Duaen te maken, ende ſeyde al datter geſeyt was, dat het geloogen ende verſiert was, ende dat ſulcx in ’t Schip niet ſoude gevonden werden: Echter ſo blijft dit werck ſoo 3. a 4. dagen ſtaen in de balance, Den Conſul dede zijn beſt aen d’ een zijde, ende de Reeders deden haer beſt aende andere zijde, ende picqueerden malkanderen, ende daer onder ſpeelde oock Chriſtenen ende Ioden, die ick niet ſal noemen om redenen. Op den dagh dat de Duaen vergaderde, wierde den Conſul met den Schipper Iohan Corneliſz [286]Knap, voor Duaen ontboden, ende daer wierde den Schipper valſchelijck overtuygt van den Renegado, ende meer andere Schelmen: Den Conſul ſeyde dat het niet waer en was, in fin daer vielen groote diſpuyten, ende alſoo, ja ſoo groot, datter tot twee reyſen Arros quam inde Duaen: Arros is te ſeggen een Oploop, ſoo hart waren de twee partyen tegen malkander, te weten die vanden Conſul, ende die vande Reeders vanden Roover; Duerde meer als twee uyren. Ten is oock niet vremt datſe malkanderen qualijck konden verſtaen, want de groote Duaen beſtaet in 15. a 16. hondert Perſonen: In Somma met een groot rumoer ende geroep, wierde den Schipper gecondemneert inde Haeck geworpen te worden, ſijn Schrijver ghebrandt, ende den Stier-Man gerabraeckt: Den Conſul met den Schipper riepen, ſiet wat gy doet; Ick hebbe geen ſchult, ontloſt het Schip en laet my ſoo langh leven, ende ſoo het ſoo bevonden wort ſoo ſtraft my dan. Van gelijcken ſeyde den Conſul oock, ſoo wanneer dat het ſoo worde bevonden, worpt mijn nevens den Schipper inden Haeck: Maer alles mocht niet helpen; Den Schipper met ſijn twee Maets moſten de doot ſmaecken. Den Schipper [287]was een ſwaer-Lijvigh Man, leefde van 12. uyren tot ’s avonts ontrent 9. uyren: Den anderen dagh daer aen ſoo begoſtmen het Schip te loſſen, ende alles geloſt weſende, ſoo en heeft men niet ter Wereldt ghevonden, waer mede men den Schipper hadde beſchuldight: Evenvvel ſoo bleef Schip ende goedt in de loop, ende men hadde groote moeyten dat men het Volck vry koft. Den Conſul hadde door de groote alteratie de doodt gheſet, ende en hadde daer naer noyt geſonden dagh, ende ſtierf ontrent 6. Maenden daer naer. Wat ſalmen ſeggen van ſulcken Volck, is daer vvel vrede mede te houden of te maecken? [288]

[Inhoud]

Middelen tot verloſſinghe van de
arme Chriſtenen, by de Roovers
van Barbarien teghenwoordigh in
Slavernye ſijnde.

Daer zijn drie middelen tot verloſſinghe vande voorſeyde Gevanghenen, vvaer van ick ſpecialijck ſal onderrechtinge doen, de eerſte is om deſelve met Geldt te loſſen, de tvveede met Turckſe Gevangenen, de derde met gevvelt.

Wat het eerſte middel aengaet, namentlijck met Gelt, dat vvert ordinaerlijck gepractiſeert, ſoo vvel by die van Spaignen die eenige Papen of Prieſters daer toe houden, die haer Gevangen daer gaen Koopen en loſſen als by de Ingeſetenen van Vranck-Rijck, deſer Landen en Ooſt-Landt, die het ſelve door eenige van hare Natie tot Argiers vvoonende, of door eenige Ioden aldaer traficquerende, ofte door hare Factoors tot Livorne dat laten doen, ſijnde het voorſz middel vvel goet en het beſte ſoo vvanneer daer maer vveynigh Gevangenen zijn, die daer toe konnen ordre ſtellen ende de middelen by brengen. Ick hebbe oock in mijnen tijdt als ick tot Argiers vvoonde op die voet veel Gevangenen verloſt. [289]

Maer ick maecke groote ſvvarigheydt in ’t reguard van ’t groot ghetal der ſelve, vvant by aldien dat het bekent vvert, ghelijck het ongetvvijfelijck oock ſal dat haer Ho: Mo: dat vvillen laten doen, ende de Penningen daer toe furneren, ende dat haer Ho: Mo: yemant vande Ioodſche Natie daer toe vvillen gebruycken, ſoo ſullen de Ioden van Barbarie die onder de Handt aldaer van de Turcken op koopen en ſonder merckelijcke vvinſt daer niet van vvillen ſcheyden, ſulcks dat men voor elck Gevanghen door malkanderen ghereeckent, ten minſten vijf hondert guldens ſal moeten geven, het vvelcke dan vvel thien Tonnen Gouts ſal bedraghen voor de tvvee duyſendt Gevanghenen die daer zijn, behalven dat daer door de Turcken van Barbarye ſeer geanimeert ſullen werden, om van tijt tot tijdt meer en meer Schepen in Zee te houden, ſoo om onſe Schepen te nemen als Gevangenen te bekomen, ſiende dat ſy eyntlijck ſoo groot Gelt daer voor ſullen krijgen.

Wat het tweede middel aengaet, om de ſelve met Gevangen Turcken te loſſen, dat ſelve ſoude op deſe wijſe geſchieden, dat alſmen een duyſent Gevangen Turcken van Argiers hadde, ende deſelve daer met eenige Oorlogh Schepen bracht, datſe twee [290]van onſe Gevangens of Slaven voor een vande hare ſeer geerne ſouden geven, hoorende dat ſoo ſy dat niet en deden of weygerden dat men dan alle haer Gevangenen of in Zee ſoude werpen, en verdrincken, of in Spaignen of in Italien gaen verkoopen. Dit middel ſoude wel beter zijn als ’t eerſte, waert ſaecke dat men hier ſoo veel Turcken van Argiers had als ick heb gheſeyt: Maer om die te bekomen ſoude men groote ſwarigheydt maecken, ende daeromme het ſelve niet willen gebruycken, alſoo daer toe laſt ghegeven moſt werden aen de Capiteynen van haer Ho: Mo: Oorlog Schepen, gaende na de ſtraet, dat ſy haer beſte deden omme die te krijgen, ende een goet getal van vier of vijf hondert bekomen hebbende, dat ſy daer mede naer Argiers gaen ſouden, ende de ſelve alſoo daer vermangelen. Doch in ſulcken geval ſouden ſy niet minder als ſes of acht Schepen ſterck moeten ſijn. ’t Is oock te preſumeren dat ſoo wanneer die van Argiers hooren datter een goet ghetal Oorlogh Schepen van haer Ho: Mo: inde Straet ſijn, dat ſy haer of uyt de Zee ſullen houden, of verde vande Handt, om de ſelve niet te ontmoeten. ’t Is oock te vreeſen dat haer Ho: Mo: Oorlogh-Schepen ſoo ſeer ſullen geoccupeert [291]ſijn met de Coopvaerdy-Schepen deſer Landen te Convoyeren datſe geen tijdt ſullen hebben, om eenige Roovers te gaen ſoecken, noch tot Argiers als geſegt te gaen verhandelen. In alle ghevalle ſchoon dat haer Ho: Mo: tot ſulcks al reſolveren en hare Scheeps Capiteynen gaende na de Straet dat bevelen, dat oock deſelve daer toe haer beſte doen om ſoo veel Turcken te krijgen en wel den tijdt hebben om daer mede naer Argiers te gaen, ſoo en ſoudet niet vaſt gaen dat ſy die ſoude konnen bekomen en conſequentelijck oock de verloſſinge van de Gevangenen van deſen Staet, niet gevordert worden.

Wat het derde middel aengaet, om die met gewelt te loſſen, het ſelve hebben de Engelſchen niet lange geleden gepractiſeert, ſendende tot dien eynde een goet getal Oorlogh-Schepen na Argiers, die op haer aenkomſte aldaer haer Ancker dicht voor de Stadt lieten vallen, en deſelve aenboden hare Vrede, Vrientſchap ende Havens, om binnen deſelve met hare Schepen oock te moghen komen om haer te ververſchen, mits aen haer hare Gevanghen leverende en hare Schepen voortaen in Zee niet meer aen te taſten, te nemen noch hare Onderdanen der ſelver Boots-Lieden tot Slaven te verkoopen, [292]belovende daer teghens de Scheepen of Roovers van Argiers voortaen in Zee oock ongemoleſteert te laten, ende byaldien ſy ſulcks niet en wilde aennemen, en dienvolgens de Gevangenen van Engelandt aen haer niet overleveren, dat ſy dan de Stadt van Argiers met haer Canon uyt haer Schepen ſouden ruineren, waer op gevolgt is dat die van Argiers die aengebooden conditien aennamen, en aen d’ Engelſche alle haer Gevangenen of ſlaven goetwilligh overleverden.

Dit middel konnen haer Ho: Mo: oock gebruycken met de Oorlogh-Schepen na de Straet te ſenden, mits ordre gevende dat ſy van gelijcken doen: En wil ick verſekeren dat het ſelve van geen minder effect en ſoude ſijn, te meer ſoo deſelve op haer laſt voor elck Hooft daer en boven aen haer noch een hondert Gulden preſenteren te betalen. Want het is ſeecker dat het meeſte of grootſte getal van d’ Inwoonders van Argiers geen intereſten hebben in haer Roverye, maer wel inde ruine van haer Stadt; en het beſchieten van dien, ende dat de ſelven op ſodanige preſentatie en om haer Stadts ſchade en veel der ſelver Inwoonders doot voor te komen, ſoo grooten oproer inde Stadt ſullen veroorſaecken, ja by eenigh langh [293]dilay een groote Moort onder haer, dat daer niet eens is aen te twijfelen of alle de Nederlandtſe Gevangenen ſullen wel haeſt aen haer Ho: Mo: Oorlogh-Schepen overgelevert werden. En ſouden hier door haer Ho: Mo: Oorlogh-Schepen in ’t inkomen vande Bay van Argiers alle de Roovers Schepen aldaer Zeyl-reet leggende, oock konnen nemen met haer op-hebbende Volck, ende deſelve by haer houden tot dat ſy onſe Slaven of Gevangenen hebben overgegeven, dat dan al mede daer toe grootelijcks ſal helpen, en d’ onkoſten verlichten, als hier vooren is aengeweſen.

En ſal dit middel niet alleen loffelijcker ſijn ende van korter ende van ſeeckerder expeditie van onſe arme Slaven en Gevangenen aldaer als de voorgaende, maer daer by ſullen op dat getal van Slaven als hier vooren is ghenoemt, oock wel acht Tonnen Gouts verſpaert werden, diemen anders daer meer voor ſal moeten geven, ſoo men die door yemant vande Ioodtſche Trafficquerende Coopluyden op Barbarye laet inkoopen, als uyt het gene wat ick vooren heb geſeyt wel is af te nemen, behalven dat de Roovers van Argiers daer door veel de luſt ſullen benomen werden, omme voortaen ons Boots-Volck daer meer op te brenghen [294]ende tot ſlaven te verkoopen, in ’t reguard dat de Coopers altijdt ſullen vreeſen die wederom te ſullen moeten voor ſoo een kleynigheydt reſtitueren: Behalven oock dat door dat middel wel licht inde Baey van Argiers ſoo veel Turcken op die daer dan leggende Roovers genomen werden, datmen alle onſe Gevangenen daer voor ſoude konnen loſſen, behalven datmen oock door dit middel genoeghſame Schepen ſal bekomen van die van Argiers om alle onſe gheloſte ſlaven daer mede naer Huys te ſenden, dat mede van geen kleyne conſideratie is: Want by aldien dat haer Ho: Mo: die daer laten inkoopen, ſoo moeter nootſaeckelijck daer by ordre geſtelt werden en eenige Schepen gehuyrt en derwaerts geſonden, om die af te halen, dat mede al veel ſal koſten.

Nu mochte men vry vragen hoemen dit ſoude konnen in ’t werck ſtellen, ſonder achterlatinghe of verſuyminghen vande Coopvaerdy Schepen deſer Landen te Convoyeren als weſende dat het voornaemſte oogen Wit waeromme datmen die uytſent, waer op ick dit tot antwoort voeghe, dat deſelve hebbende de Schepen deſer Landen tot Genua toe Geconvoyeert, of tot Napels deſe tocht na Argiers wel konnen aennemen ende voltrecken, terwijle dat de Retour [295]Scheepen deſer Landen haer in Italien vaerdigh maecken, omme daer na by deſelve Oorlogh-ſchepen afghehaelt ende uyt de Straet geconvoyeert te werden, want ſy tot Argiers niet boven een Maent tijdts en ſullen behoeven te vertoeven.

Het getal van d’ Oorlogh-ſchepen die hier toe van nooden ſullen ſijn, ſal ten minſten moeten thien ſijn, ende den tijdt wanneer ſulcks dient ghedaen te zijn, kanmen nemen in ’t voor-Iaer, wanneer haer Ho: Mo: d’ eerſte Vloot uyt deſe Landen vertreckende, met hare Schepen ſullen convoyeren ſoo na Vranckrijck, Portugael, Spaignen, en Italien.

Twee ſaecken heb ick op dit ſtuck te recommanderen, het eerſte is, dat ſoo haer Ho: Mo: op dit derde middel reſolveerden, dat die reſolutie mocht ſecreet blijven, om die van Argiers niet wacker te maken, en ſoude daer toe grootelijcks helpen dat haer Ho: Mo: by Placcate alle Onderdanen van deſen ſtaet laſten ende bevelen, ſoo die eenige Vrienden of bekenden Gevangen hebben ſitten in Barbarye datſe die aende Admiraliteyten aenbrengen, alſoo haer Ho: Mo: genegen en gereſolveert zijn die met Gelt te laten inkoopen en verloſſen. Het tweede is dat de ſcheeps Capiteynen of [296]den Commandeur van dien wel ſpecialijck ghelaſt wert, dat hy in ’t handelen met de Regieringe van Argiers voor alle ſlaven die op hare ſchepen uyt ſijn goede verſeeckeringe krijght dat die t’ Huys komende mede in vryheydt ſullen gheſtelt werden.

Ornament

[Inhoud]

Tot Delf,

By Anthony aan Heuſden, Boeckverkooper
woonende aen de Brabantſche
Turf-Marct, in ’t Vergulde
Teſtament, Anno 1666.

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op www.pgdp.net.

Scans voor dit boek zijn te vinden in het Internet Archive (kopie 1).

Dit is een Nederlandse bewerking van het boek Relation de la captivité, et liberté du sieur Emanuel de Aranda, mené Eſclave à Alger en l’an 1640. & mis en liberté l’an (kopie bij Google books), dat in 1656 verscheen bij Jean Mommart in Brussel.

Metadata

Codering

Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van dit boek.

Documentgeschiedenis

Externe Referenties

Dit eBoek bevat externe verwijzingen. Het kan zijn dat deze voor u niet werken.

Verbeteringen

De volgende 66 verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Bladzijde Bron Verbetering Bewerkingsafstand
3, 95 . [Verwijderd] 1
5 oſte ofte 1
8 nooſaeckelijckheydt nootſaeckelijckheydt 1
9 198 193 1
9 179. 197 2
3 d t dat 1
15 vnyl vuyl 1
26 voo taen voortaen 1
27 verd agen verdragen 1
28 Denſelfden Den ſelfden 1
31 Theoſilus Theofilus 1
31 duyſeyt duyſent 1
38 tvve tvvee 1
38 ſpr ke ſprake 1
38, 71, 101, 198, 231 [Niet in bron] . 1
40 DeMoeder De Moeder 1
41 ſy Sy 1
41 droef heydt droefheydt 1
42, 62 ; : 1
48 thooonende thoonende 1
49 gingenwy gingen wy 1
50 audere andere 1
56 . : 1
62 vorder verder 1
64 ’sA nderen ’s Anderen 2
67 ’sAnderen ’s Anderen 1
71 ’sanderen ’s anderen 1
73 my wy 1
74 gheljck ghelijck 1
79 Vlaggeu Vlaggen 1
98 antvvooorde antvvoorde 1
103 Wannneer Wanneer 1
111 Centa Ceuta 1
112 Vienden Vrienden 1
119 Een ige Eenige 1
125, 172, 174 [Niet in bron] , 1
131 Turcſe Turckſe 1
151 Fornuyn Fortuyn 1
166 , . 1
177 qnade quade 1
180 ſeyde leyde 1
192 vvch vvech 1
208 imbarqneren imbarqueren 1
209 hadee hadde 1
211 XXII XXIII 1
211 mjjn mijn 1
222 ſonde ſoude 1
230 ’savonts ’s avonts 1
232 [Niet in bron] : 1
234 Anderendaeg hs Anderendaeghs 1
248 Chatholijcken Catholijcken 1
263 ’sanderendaeghs ’s anderendaeghs 1
264, 264 Monſier Monſieur 1
267 XXXV XXXVI 1
281 den worden 3
288 midddelen middelen 1
291 binnnen binnen 1