The Project Gutenberg eBook of Tegelen en Steyl: Herinneringen van vader tot zoon

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Tegelen en Steyl: Herinneringen van vader tot zoon

Author: P. M. Canoy

Release date: September 10, 2021 [eBook #66253]

Language: Dutch

Credits: Wouter Franssen

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK TEGELEN EN STEYL: HERINNERINGEN VAN VADER TOT ZOON ***
Cover
[1]

TEGELEN EN STEYL.

HERRINNERINGEN
VAN
VADER TOT ZOON
OVERGEGAAN MET EENIGE UITREKZELS UIT
OUDE WERKEN.
Logo
MECHELEN.—1861

[3]
DIT WERKJE
ALLEEN VOOR DE INWOONERS DER GEMEENTE
TEGELEN
WORDT UIT
ACHTING EN VRIENDSCHAP
opgedragen aan den Zeer Eerw. Heer
L. J. MOSK, Pastoor te Tegelen,
en aan den E. G. Heer Louis DE RYCK,
Burgemeester der Gemeente (te Steyl),
DOOR DEN SCHRYVER
P. M. CANOY.
1 July 1861.

[5]

Waarvan Tegelen de naam ontleend.

De Romeinen hebben op de Oelesheyde een kamp gehad, waarvan de loopgraven nog zichtbaar zyn en de Landwehr genoemd worden.

Binnen dit kamp, stonden pannen en plavuyze fabrieken, zo als genoegzaam bewezen is, door de groote menigte overblyfsels van romeinsche pannen en plavuysen die zich nog heeden ter plaatze bevinden. In de nabyheid ontdekte men ook over eenige jaaren, eene romeinsche grafplaats.

De plaats destyds onder de Romeinen bezeten noemde men Tiglo, en als in laatere jaren op het grondgebied van Tegelen steenbakkeryen wierden aengelegd, waarvan Venlo grootendeels gebouwd is geworden, en steenbakken, Tiggelen genoemd word (nog hedendaags), zo veranderde eindelyk de naam in Tegelen.

De poort die uit Venlo naar Tegelen leidde, was lange jaaren de Tegel-poort, dus de uitvaart naar de Tiggel ovens.

Steyl op de Maas gelegen, gehucht van Tegelen, ontleend zynen naam van de Steile oevers waarop het eerste huis (dat van P. Franssen laater) gebouwd, en destyds het Steyler-huis genoemd wierd. Dit oud[6] gebouw is in 1825 afgebroken. Het Veer lag in de 18e euw nog boven het oud Steyler-huis, en als hetzelve door verzandigen aen den linker-oever der Maas heeft moeten verlegd worden, is te gelyker tyd het tegenwoordige huis van den heer N. Ronck dat tegenover het oud Veer stond, afgebroken en herbouwd op de plaats waar het nu staat. Het zogenaamde Enkes-huis, nog in zyne volle oudheid, bewyst dat dezen hoek deel maakte van de eerste huizen van Steyl.

Overtegelen, eenige huizen op de groote Beek gelegen, is hedendaags slechts meer bekend dan onder de naam van Nabben en Siep. Men beweerd, dat er nog een oud huis gestaan heeft op de Hollestraat, waarvan de kelders nog voorhanden zyn.

De Leemhorst, een gehucht naby de Leembergen op de grenzen van Belfeld, bestaat uit eenige huizen, die zo te zeggen aen het Belfender, gehucht Geloo, vast liggen, en denkelyk zynen naam ontleend van de leem die er uitgegraven wordt voor pot- en pannenfabrieken.

De gemeente is overigens nog verdeeld in verscheidene gehuchten zo als Kruis, Eng, enz., maar die door aanbouw van huizen, thans met de kom der gemeente verbonden zyn.

De inwooners van Tegelen vreezen niet naar het buitenland zich te vestigen. Drie resideeren op Java, waarvan eenen pastoor te Sourabaia, en de[7] twee in militairen dienst zyn. Andere bevinden zich in Pruissen, Belgien, enz.

Opzoekingen in oude werken.

Men beweerd, zeker ten onregte, dat Tegelen onder de Romeinen een dorp geweest is, onder de naam van Tiglo, terwyl allen aanschyn na, de Romeinen slechts een kamp aldaar gehad hebben op de Oelesheyde.

De oudste kaarten maken van Tegelen geene melding, terwyl Kessel (Castellum Menapiorum) en Blerick (Blaricum) betekend staan. Op de oudste kaart, onder Nederduitschland, wordt Tegelen gevonden, en naby de Holtmühle, het tegenwoordige kasteel de Houtmolen, met Belfeld en de Rovers-heyde, tusschen Belfeld en Swalmen.

In 1511 wierd Baerlo, door generaal Edouard Poyning belegerd, en maakte hy zich meester van deze veste. Maar van Tegelen zo naby geene melding.

Omtrent het land van Gelre, dat zynen naam ontleend van de Kelters, en door de Sicambers, Batavieren, Usiepiers en Menapiers, is bezeten geweest, en laater door de Vrancken, en als Reynold van Nassow II in 1339 te Francfort tot Hertog van Gelre is verheven, maakt de geschiedenis melding van Gelder, Venlo, Straelen, Wachtendonck, Montfort, Erkelenz, Neustadt, Roermond, Kessel, Kriekenbeek,[8] en eenige mindere plaatsen, als Vlodorp, Steemkerk, Herkenbos, Dalenbroek, Elmpt en Belfeld, maar van Tegelen geene melding.

In 1609, den 9 april, by de bezitneming van het hertogdom Gulick door Rodolph II, wordt er wel gewaagd van Gulich, Heynsberg, Gangelt, Randerath, Dulken, Kasteel Hambach en meer andere plaatsen en kasteelen, maar van Tegelen nog geen spooren als dorp of parochie, nogtans kwamen van 720 tot 760 de bewooners van Venlo, die tot den R. C. eerendienst behoorden, den dienst te Tegelen bywoonen, zodat na alle waarschynlykheid destyds of Tegelen een kirschpel van Venlo geweest is, of Venlo een kirschpel van Tegelen, en dat in deze laatste eene capel gestaen heeft, die, zo als reeds den heer L. J. E. Keuller vermeld, door den H. Plechelmus, bischop in 720, is gewyd geworden.

Venlo door handveste van Reinolt, hertog van Gelre en Grave van Zutphen, op St-Egidius dag 1343 tot stad verheven, zal Tegelen na die tyd eerst tot een onafhanglyk dorp zyn overgegaan.

Onder welke vorsten Tegelen gestaan heeft.

Van 1719 tot 1794 behoorde de gemeente aan den keurvorst van Beyeren, en was in de Kurphalz[9] ingelyfd. De zetel der regering was te Dusseldorp aen den Rhyn, alwaar ook de keurvorstelyke soldaten garnizoen hielden. Die in de laatste jaaren onder de Kurphalz gediend hebben, waaren Henrik Kappes, Leonard Peeters, Pieter Jongmans en Godfried Engels, die zich ten allen tyde in den burgerkring terug gekomen, deeden onderscheiden door hunne soldatenhouding.

Het zyn deze oude soldaten die te Tegelen in de schuttery-gilde de grenadiers kommandeerden en het duitsch bevel hebben ingevoerd, dat hedendaags nog is bygehouden geworden.

Van 1794 tot 1814 ging Tegelen over aan Frankryk.

Van 1814 tot 1816 aan Pruissen.

Van 1816 tot 1830 aan de Nederlanden.

Van 1830 tot 1839 voorloopig aen Belgiën, en wierd den 22 juny 1839, ingevolge traktaat van Londen van den 19 april 1839, waarvan de ratifikatien den 8 juny opvolgende wierden uitgewisseld, aan het koningryk der Nederlanden, onder de naam van hertogdom Limburg terug gegeven. Vermelden dag namen Z. E. de heeren jonkheer Gericke van Herwynen en A. J. Borret, als speciaal kommissarissen er bezit van, in naam van Z. M. de Koning der Nederlanden, groot hertog van Luxemburg en hertog van Limburg.

[10]

Paarden- en brieven postery.

Dezen dienst wierd eerst toevertrouwd aan den heer Willem Franssen (grootvader van Jacob Franssen). De brievenpost wierd voor 1794 op Nymegen afgehaald te Tegelen door eenen courrier te paard uit Aarçen, en op Dahlen door eenen courrier te paard van Dahlen.

De paarden postery had acht paarden, maar vele boeren van Tegelen hadden hunne paarden jaarlyks tegen fr. 40 tot dispositie gesteld, en wierden ingespannen als de gewone postpaarden reeds op reys waaren.

Deze postery onder Tour en Taxis, kwam in 1793 onder de fransche republiek, en wierd de brievenpost in 1800 naar Venlo verlegd, terwyl de paardenpost onder het keyzerryk eerst in 1812 naar Venlo overging. Destyds was de postdienst veel bezwaarlyker dan thans, by gebrek aan gebaande wegen en byzonder de wagens destyds veel zwaarder waarden. Dit neemt niet weg dat in het laatst van den franschen tyd, dezen dient dag en nagt in beweging was, en men voortdurend extraposten en estaphetten zag aanspannen, die in alle rigtingen, en byzonder op Roermond en Geldern, de weg namen en vrolyk het hoorn bliezen, en de zweep deden klakken.

Den laatsten postmeester van Tegelen was Gaspar[11] Franssen, en het huis door hem bewoond geweest noemt zich nog heden het Posthuis.

Bevolking.

In het jaer 1760 telde Tegelen 600 inwooners.
1800 680
1830 857
1859 1644

Deze vermeerdering van 1830 tot het jaar 1860 is omtrent de verhouding van veele plaatsen waar de nyverheid van naburige gemeentens de bevolking aenlokt, terwyl daar waar enkel akkerbouw bestaat het getal inwooners minder aengroeit, zo ziet men ook dat van 1760 tot 1800 de bevolking te Tegelen zeer weinig verandert is, en onmiddelyk na 1800 als de potfabrieken zich hebben uitgebreid, het getal inwooners altoos stygende heeft voortgegaan. De persoonen door werk in pot- en pannefabrieken aengelokt, zyn in de gemeente gebleven, aldaer gehuwd en vergrooten dus voortdurend het getal in bevolking.

Oppervlakte.

Tegelen bezit in bouwlanden, weiden, tuinen, boomgaerd, moerassen, hout, water, enz., eene uitgestrektheid[12] van

947 Bun. 10 R. 10 El.
aan beurtwegen 57 36 40
Pr. Kiezelweg 4 60 20
½ Maas (domeinen) 30 26 50
Totaal 1039 33 20

Op deze oppervlakte teld men 311 huizen, bewoond door 1644 zielen, hebbende 50 paarden, 302 koeybeesten en 375 geiten. Den grond is er zeer goed, dog trekt men er weinig tarwe en vlas, ofschoon de landeryen er zeer voor geigent zyn. Den akker slendert altoos in het oud spoor, dog zoekt men overal van hout land te maken, en heyden en moerassen worden veel verbeterd.

De Kerk.

Wy willen gaarne aannemen, dat volgens den heer L. J. E. Keuller, den H. Plechelmus, bischop, te Tegelen, eene kapel in 720 zal gewyd hebben ter eere van St Martinus, en dat destyds de inwooners van Venlo den dienst er in kwamen bywoonen, tot dat de H. Geestkerk te Venlo is gebouwd geworden. Maar, voor alle die welke de H. Geestkerk kennen, zal het geenen twyffel onderleggen, dat Venlo destyds ook maar van eenige huizen bestond, die zo als bekend, op eenen broekkeuvel gelegen waaren, en dus, of Venlo’s huizen, een kirschspel van Tegelen,[13] of wel Tegelen een kirschspel van Venlo geweest is, zo als wy reeds vroeger gezegd hebben. Het is dan ook wel te zien, dat de tegenwoordige kerk, niet die van 720 meer is, en zy of wel op dezelfde plaats, of ergend anders gelegen is geweest, en afgebroken. Den toren van de hedendaagsche kerk is gebouwd door denzelven meester die de torens van Bracht (deze is in 1828 ingestort) en Maesbree heeft voltrokken. Volgens allen aanschyn is de kerk gebouwd in het 14e jaarhondert, maar bewyzen zyn er niet voorhanden.

De kerk is in 1829 en 1830 gerepareerd, waartoe Z. M. Willem I, koning der Nederlanden, by besluit van den 28 july 1829 no 88, eene subsidie van 1000 Ned. guldens verleend heeft. By deze gelegenheid wierd ook eene nieuwe klok in den toren geplaatsd, die te Tongeren by Goulard is gegoten geworden.

Dezelve draagt tot opschrift:

“Deze klok verschuld de gemeente Tegelen aan de welmeenende gave van Z. M. Willem I, koning der Nederlanden.

“Burgemeester, W. Kamp; pastoor J. J. Orths, peeter, P. M. Canoy; meeter Mevrouw G. J. De Ryck, geb. Maria De Coninck.

“Dat zy roepe de geloovigen naar den tempel des Heeren.”

De ciborie-kast is een geschenk van den heer baron Van Wevelinghoven, die voortyds zynen eigendom de Munt bewoonde.

[14]

De doop, die men de vünk noemt, is eene oudheid in koper en van waarde.

Onder het koor is eenen grafkelder, die zedert jaaren niet meer geopend is.

De kerk is ovrigens zeer eenvoudig gemeubleerd, en is derzelver groote niet meer in verhouding met de bevolking. Het kerkhof is ook in 1829 en 30 vergroot door het bynemen van een stuk land van Mevrouw Van Volden de Lombeek aangekocht, en waarop in 1840 nog de Caplany gebouwd is geworden.

Op eenen zandsteen die in de kerkmuur gemetseld is, staat uitgesteken de figuur van twee slagen die zich met de staart doorkruissen, en zich in het gezicht zien. Men kan zich slegt een gedagt maaken, hoe dezen steen in de kerkmuur is gekomen. Eventwel zyn in 1500 nog dergelyke steenen op de zeekusten gevonden geworden, alwaar men ze genomen heeft voor het wapen van Nehalenia, godinne van den overzeëschen koophandel, en vrouw van Mercurius[1].

De eerste R. C. bischoppen leerden aen onze heydensche voorvaderen den Onzen Vader in volgende alhier gebruikelyke taal.

Feader, ure, thu, the, eart on beoefenum, si, thin Nama, gehalgod, to come thin Riçe, gewurthe thin willa, on eorthan, swa, swa on heofenum; urne[15] deaghamlican blaf syle us to deag, und vergif us, ure giltas, swa, swa, we forgifath, vrum gyltendom: and negeleadde thu us on Costnunge, ac alysus of yste Sothliçe.

Vragen en antwoorden:

V. Gelobes tu, in Got, almechtigen Fader.

A. Ec gelobo, in Got almechtigen Fader.

V. Gelobes tu, in Cristus Godes Suno.

A. Ec gelobo, in Cristus Godes Suno.

V. Gelobes tu, in Got halogan Gaast.

A. Ec gelobo in Got halogan Gaast.

De kapel en nu de kerk te Steyl.

Zedert onheugelyke jaaren was te Steyl een zeer oud kapelleke toegewyd aan St Rochus en St Sebastianus. In deze kapel wierd eertyds slechts op werkdagen misse gelezen, maar dezen dienst ook veeltyds onderbroken.

Eindelyk kwam men tot de benoeming van eenen specialen rector, den eerw. heer Van der Wielen, die echter door verscheidene omstandigheden wederom verplaatsd wierd; nieuwe tusschenpoos, en aengevuld wierd door den eerw. heer Van Haaf die naar Kessel later overging, en opgevolgd wierd door den tegenwoordigen heer De Gruyter.

In 1857 begonnen de inwoners van Steyl eene[16] nieuwe kerk te bouwen, die tot nog toe niet voltrokken is, en gebouwd wordt uit vrywillige bydragen, en eenen tombola die vereerd wierd met een geschenk van Z. M. de koningin der Nederlanden, en van Z. K. H. de infante Isabella van Spanje.

De caplany te Steyl is gebouwd door de heeren L. De Ryck, J. Gubbels, C. Ronck, J. Canoy, B. J. Canoy en Frans Van Dyck, en dient tot woonst van den rector desservant.

De familie Ronck heeft altoos beweerd dat het oud kapelke door hare familie is gebouwd geworden. Niet bewezen, en kan ook even zo goed, de oude kapel van 720 van Tegelen zyn, eerst aan St Martinus, en dan aan St Rochus an St Sebastianus toegeweid.

Het Raadhuis.

Was in vroegere jaaren schoollokaal, waerin koster Jan Denissen het onderwys gaf, en tevens zyne wooning had. Het is eerst onder de Nederlanden tot gemeente huis ingerigt, terwyl in het achtergebouw de vroedvrouw gelogeerd word.

Het Raadhuis, is niet in evenredigheid met de groote en de belangrykheid der gemeente, dewelke regt heeft op een gebouw, hetwelk zoude moeten doen zien, dat daar waar de belangen der inwooners worden waargenomen, een zeker decorum noodig is hetgeen heel en al ontbreekt.

[17]

Eenen eenvoudigen gevel, eene enkelde deur zonder vensters op de straat, een klein vertrek dat tevens voor archieven moet dienen, kan gevoeglyk niet voor Raadhuis dienen en zal zeker het bestuur de eerste gelegenheid waarnemen (als er middelen zyn), een raadhuis te bouwen, dat in verhouding is met eene plaats van byna 1800 zielen die steeds in alles zoveel mogelyk met den tydgeest overgaat.

De School.

In de laatste euw, en in deze tot 1814, wierd het gemeente onderwys gegeven in het lokaal dat thans dient voor Raadhuis.

Jan Deenissen, eenen zeer eervollen grysaard, was koster en schoolmeester te gelyk, en onderwees de alphabeth op het zogenaamde AB plankje waarvan elk kind voorzien was, en leerden deze alle luidkeels te gelyk. Dan kregen de kinder het Spelboek, dan het Titelboek of ook de Kalvertong genoemd, vervolgens de Zielentrooster, het Oud en Nieuw Testament, eindelyk de Courant. Dog de Courant kwam elk niet toe, omdat er maar eene enkelde in school was, en ze zeker te spoedig zoude versleten zyn, als alle uitgeleerde, zo als men deze noemde, de Courant mogten leezen. De straffen gebeurden met de roede, en veelal met een plankje op de kneukels of in de volle hand geslagen, na rato het misdryf. Na Deenissen,[18] kwamen bekwame onderwyzers dezen vervangen, als vooreerst de heer Dambacher en dan de heer Jacob Geurts, die nog heeden de school bestuurt in het nieuwe lokaal dat in 1823 gebouwd is.

Eenige jaaren is ook eene fransche school op Steyl geweest in het achterhuis van Gubbels, die eerst door de heer Dambacher, en dan door de heer Van Wis (later Deken te Horst) is bestuurt geweest. Later eene van lager onderwys in het huis Roggen, die ook niet stand gehouden heeft.

Gemeente en Parochie.

Onder de Kurphalz noemde het hoofd der Gemeente zich Burgemeester, onder de Franschen, Maire, onder de Nederlanden eerst Schout later Burgemeester, onder de Belgen, Burgemeester.

De laatste Burgemeesters onder de Kurphalz waren Pieter Gubbels, en Mingels.

Onder de Franschen, Jan Goossens, Thiessen en W. Kamp, vader, waren Maire.

Onder Pruissen, van 1814 tot 1816, hr W. Kamp, vader.

Onder de Nederlanden, van 1816 tot 1830, hr W. Kamp, vader.

Onder Belgien, van 1830 tot 1839, Mr Jan Ronck, Pieter van Leipsig.

Onder de Nederlanden (Hertogdom Limburg),[19] hn Pieter van Leipsig, G. J. de Ryck, vader, Louis de Ryck, zoon.

Bekende Pastoors der Parochie.

Van 1686 tot 1704 de Eerw. Heer Johannes Bongaerts; van 1704 tot 1727 de Eerw. Heer Henricus Weuten; van 1727 tot 1767 de Eerw. Heer Nicolas Smeets; van 1767 tot 1783 de Eerw. Heer Leonardus Timmermans; van 1783 tot 1805 de Eerw. Heer Pieter Adamus Eskens; van 1805 tot 1814 de Eerw. Heer Peter Freybeuter; van 1815 tot 1841 de Eerw. Heer J. J. Orths; van 1841 de tegenwoordigen Eerw. Heer L. J. Mosk.

Gemeente Gronden.

Er bestond in vroegere jaaren een verkeerd denkbeeld omtrent de gemeente eigendommen. Dezelve bleven alle renteloos liggen, terwyl de gemeentens verpligt wierden gelden optenemen om gewone en buitengewone kosten te bestryden. Heyden dienden voor stroyzel, en in de broeken en moerassen zond men eenige stuks vee, die er magerder uitkwamen als zy er ingiengen. Van daar eene voortdurende vraag van de inwooners, om deze gronden voor algemeen gebruik te laaten. Van daar intrest op intrest van opgenomene capitalen en den personelen omslag, om de gewone kosten te bestryden.

[20]

Nauwelyks vrede in 1815, of de Nederlandsche regering regelde de gemeente schulden, en onmiddelyk daarna begon Tegelen de verkoop der gemeentens heyden en moerassen, die sedert in land, weg, hout en schoone dennebosschen zyn verandert geworden. Niet alleen hebben de gelden daarvoor gemaakt, gedient tot aflossing der eischbare, maar ook oneischbare schulden, waarvan de geinteresseerden zedert jaaren geenen intrest meer ontvangen hadden, die ook by het capitaal gevoegd in 1820 zyn afgelegd worden.

Den eersten verkoop had plaats den 6 November 1820 en bragt op

fr. 11900-00
Den 2n in 1823 2190-00
Den 3n den 11 January 1827 5007-00
Den 4n in 1841 500-00
Den 5n in 1844 2502-50
Den 6n in 1847 421-00
Den 7n den 6 October 1859 1565-00
Zamen G. 24085-50

Door deze ontvreemdingen is de voorspoed in Tegelen zeer aangegroeid, dan, menigen geringen daghuurder die een stuk heyde of broekgrond kogt, heeft thans eene waarde in land of hout waarvan hy goede voordelen trekt.

Zo is by voorbeeld de Horsteren Oeles heyde geheel met dennen bosschen bezet, die zedert 1820 reeds voor de tweede reys heeft kunnen benut worden,[21] en daar het hout voor de pannenfabrieken greeps is, zyn ze voor verkoop van schansen niet verlegen. Het Tegelschbroek, in 1827 getaxeerd op G. 901, wierd voor G. 5007 verkocht, en zyn er thans landeryen die eene groote waarde hebben.

Andere stukken broek en moerassen, langs de Pileers tot aan den berg op Kaldekerken, zyn destyds verkocht en tot land gemaakt, ook gedeeltelyk met hout en opgaande boomen beplant.

Tusschen den Horsterberg en den Hondsdyk, ontspringt in den berg een beekje, dat de Snellesprung genoemd wordt, en hetwelk het lekkerste en zuiverste water leverd dat maar kan gevonden worden. Dezen Sprung vestigde de aandagt van baron van Glazenhap als hy de Holtmeulen bewoonde. Hy liet eene breede gracht op de heyde maaken die van de Snellesprung tot in Wambacher Hout liep, en meende aldus het water berg-op naar eene moolen te brengen die tegen de meulebeek op de Oelesheyde gelegen was. Deze onderneming gelukte niet, en van daar de naam van Gekkegraaf, zo als deze drooge waterloop nog genoemd wordt en thans niet meer zichtbaar is, als op de helling van den berg, naby de Snellesprung; den overigen loop dezer gracht is door de dennenbosschen bedekt.

De Snellesprung is nooit droog, en loopt zo als de Zeven-bronnen van Stalberg op fyne witte kiezel, die door het water compleet geemailleerd worden.

[22]

Gemeente schulden.

Tegelen had, in weerwil van hare ongunstige ligging voor militaire doortogten, weinig schuld. Zodra in 1815 de vrede gesloten was, en de gemeente een normaal budget konde daarstellen, is men bedagt geweest de gemeente gronden te laten afmeten, en de aanvraag te doen om een gedeelte daarvan te ontvreemden tot aflossing der eisch en oneischbare schulden.

De staat der schulden stelde zich in 1820 als volgt:

1o Capitale schuld. De oudste obligatie dateerde van den 25 October 1683, en de laatste van 1807.

Capitaal G. 7151-63, jaarlykschen intrest G. 286-04 afgelegd tegen 20 maal den jaarlykschen intrest met

G. 5720-80
2o Achterstalligen intrest 1525-55
3o Intresten van 1820 286-04
4o Eischbare schulden (Milit. prestat.) 1120-01
Totaal ned. G. 8652-40

die in eens geamortiseerd zyn, tot volle voldoening der schuldeischers, en die grootendeels aankoopers waren van gemeente gronden, gehouden den 6 November 1820.

Wegen.

De groote baan van Venlo op Roermond, liep in[23] vroegere jaren, van de Wilder beek (oude brug) langs de 3 Croonen, neven Munter-hout, Lingster hof, de Mert, door Tegelen, over het Kruis, Alendveld door de Hollestraat, de eerste beek aan Pee, de tweede aan Siep langs Heys door de Aalsbeek op Belfeld.

By gewoonen tyd, was dezen weg in de Drie Beeken somtyds niet vaarbaar, en by winterdagen als de Maas er in kwam, moesten rytuigen en voetgangers de weg nemen over de moolen, de Kisterstraat, langs het zogenaamde Gelöorheyligenhuisje. Was de Kisterstraat door de Maas ingenomen, dan wierden de barrieren van de Allee aen de houtmolen opengemaakt, en was men genoodzaakt over den Bakenbos en Geloo of door de Neering te varen om op Belfeld te geraken.

Veele zullen zich nog herrinneren de gevaren welke voetgangers, rytuigen en ruiters ondergiengen, als zy deze oude baan op Roermond moesten gebruiken. Rytuigen die somtyds ’s morgens nog passeerden voor dat de Maas was gezwollen, bleven er ’s avonds in zitten, of redden zich met terug te keeren.

Zo is het dan ook dikwils gebeurd dat op noodgeschrey, inwooners van Steyl, Heys, Siep en de Pas, tot hulp zyn gekomen en menigen reyzenden het leven gered hebben.

Dezen staat van zaaken vestigde in 1824 de aandagt[24] der heeren L. De Ryck en P. M. Canoy, beide inwooners van Steyl, welke voor de algemeene veiligheid daartoe aangespoord, aan heeren gedeputeerde staaten van Limburg het aanbod deeden, eene brug met dyk over de Aalsbeek te leggen en zo de weg over het Steylderveld langs de capel door de Bert aan het kruis wederom de oude baan te doen hernemen.

Voor deze verlegging booden zy de noodige landeryen gratis aan, en alle kosten voor de brug en dyk te bestryden tegen de geringe vergoeding van 1200 Ned. guldens alleen ten lasten der Gemeente. Dit aanbod vond by het gemeente en provintiale bestuur eenen zeer gunstigen byval, en reeds den 16 july 1824 gaf de bestendige Deputatie, door eene missive van het distrikts commissariaat van den 19 july no 1881, haare volle goedkeuring aen deze verbetering. Na behoorlyke goedkeuring der plans, wierden ook de werken onmiddelyk begonnen en in 1825 voltrokken.

De brug wierd gedoopt met de naam van Waterloo-brug die zy nog behouden heeft, en de weg wierd door het Steylderveld in regte lyn getrokken op de herberg de Belle-alliance, en zo door de Bert over het kruis op Tegelen.

Als nu laater in 1837 de nieuwe Kiezel-weg door de Belgische regering is gemaakt geworden, is den dyk en brug by behouden, maar onmiddelyk over de[25] brug, nam deze chaussée eene nieuwe rigting op den toren van Tegelen, terwyl de weg op Steyl zynen ouden loop gehouden heeft tot aan de herberg la Belle-alliance, om het Veer en het gehucht in verbinding te laaten met de groote baan op Roermond.

Het zal onnodig zyn te bemerken dat buiten de geringe schadeloosstelling van G. 1200, de inwoners van Steyl en Overtegelen nog bedraaglyke toelagen hebben bygeschoten, om eene verbetering tot stand te brengen, die voor het algemeene welzyn van zo groot nut was, en men kan beschouwen als eene der schoonste verbeteringswerken die in de Gemeente zyn voorgekomen.

In 1842 hebben de inwooners van Steyl en die van Tegelen met eenen zytak de schoonen Kiezelweg op Kaldekerken aengelegd, waarop twee barrieren geplaatsd zyn geworden, d’eene aan den berg te Tegelen en d’andere op het heydenend te Kaldekerken.

Deze chaussée door de inwoners tot in Kaldekerken voltrokken, wordt ook door hun onderhouden.

Den ouden slegten weg op Kaldekerken is hierdoor vervallen, en is dus geheel verlaten.

De oude Geldersche baan door het broek en langs de onderste houtmolen te Venlo, is sedert lang verlaten, zedert onder de fransche regering eenen ryksroute van Venlo op Straelen, Geldern, Weezel en Hamburg is gemaakt geworden.

[26]

Hier dienen wy te bemerken dat door het verleggen der Wilderbrug in de weg van Tegelen op Venlo, een gedeelte grond aan den Venloschen armen toebehoorende nog Tegelsch grondgebied is, hetwelk door aarduinen paaltjes gekenmerkt is.

Dit duid ik alleen aan, omdat men niet in het verkeerd denkbeeld is de beek alleen de scheiding maakt tusschen Tegelen en Venlo.

Andere weegen die vroeger in slegten staat verkeerden, zyn zedert korte jaaren verbeterd geworden, zo als die van Steyl naar het Veer; die van Tegelen naar het Kruis en naar de Molen.

Goede en zekere verbindingsweegen met naburige plaatzen geeft aanleiding tot relaties, die de welvaart vergrooten, paarden spaart, karren en getuig in staat houdt, en tot gemak dienen van alle man.

De Schuttery (Gilde).

Er bestaat in Tegelen eene gilde die men schuttery noemt. Vroeger was dezelve gewapent met jagdflinten, en bestond uit grenadiers, en gewone schutters. De major kommandant was te paard, en droeg tot teken zyner bediening eenen chapeau-clak, dikke epauletten, een echarpe, en cavalerie sabel. De grenadiers droegen colbak, en op eenen blauwen jas roode epauletten. De koning der schuttery was overladen met zilvere plaaten, die zowel van vooren[27] als op den rug gehangen wierden en de man een zeer groot aanzien gaven. Deze plaaten waren eens-deels geschenken en anderdeels moest de schutters-koning zelf alle jaaren een plaat byhangen.

Ses weeken voor de eerste kermis schoot de schuttery de vogel, die dapper gedisputeerd wordt. Die het laatste stuk van dezelve afschiet is koning. Er is ook eenen vice-koning die echter weinig in aanmerking komt.

De schuttery was militairement georganiseerd en het commando geschiede in duitsch. Ook had de koning eene schildwacht voor de deur, en trok den troep drie daagen door de Gemeente rond, en wierd aan vele huizen deftig getracteerd. De geweeren zyn laater afgeschaft, en vervangen door stokken.

St-Martens vuur.

Er bestaat een alloud gebruik ’s avond voor St-Marten op de zandbergen tusschen Tegelen en Steyl een groot vuur te branden, dat St-Martens vuur genoemd word.

Drie maanden voor St-Marten, gaan kleine jonges en meisjes de brandstoffen byhalen die daartoe moeten dienen, en dit noemt men trossen, uitgeleefde boomen (somwylen nog levende, als de bekende hondspits er niet achter zat). Strooi, aspergen kruid, vaanen, en alles wat maar brandstof is, wordt verzameld[28] en den dag van St-Martens avond wordt dit alles op den hoogsten berg opgestapeld, en donker zynde, in brand gesteken. De kinderen steeken geteerde koorden in brand, en roepen al rond om het vuur loopende: roe, roe St-Marten.

Twee vuuren worden gestookd, een te Steyl en het andere te Tegelen, zodat het wel meer dan eens gebeurde, dat de Steylder het trosgoed van de Tegelsche kwamen in beslag nemen, en omgekeerd de Tegelsche dat van Steyl. Hierdoor hevigen oorlog door de kinder, die met houte sabels gewapend waaren en dapper vochten. Wy willen hieruit niet het gevolg trekken dat Tegelen en Steyl zich nooit broederlyk verdragen hebben, maar het is dog zeker en gewis, dat van de tedere jeugd af dezen oorlog tusschen kinder eenen aanvang neemt.

Kasteelen.

Tegelen bezit twee oud adelyke goederen waarvan het eene de Holtmühle, en het ander de Munt zich noemen.

De Holtmühle was in de 18e euw den eigendom van den edelen graef von Hunt.

De graaf was van de gereformeerden godsdienst en daar hy alle zondagen de protestanten kerk in Kaldekerken bezocht, liet hy regt over het kasteel, door het broek aan de pileers eenen dyk aanleggen,[29] en den berg doorsteken, om zo regtstreeks door de heyde op Kaldekerken te komen. Op de heide liet hy berkenboomen planten tot allee, en den dyk in het broek gaf hy den naam van Huntsleich, zoo als hy heeden nog verkeerd Hondsdyk genoemd wordt.

Op eenen zondug dat de graaf met zyne eenige dochter, die in huwelyk gezocht wierd door eenen Pruisischen hoezaren officier, namens baron von Glasenhap, gekantonneerd te Bruggen, met zyn rytuig boven op den berg verscheen, stond baron von Glasenhap de Vreulen met eenige hoezaren aftewachten. Deze sprong uit haar vaders rytuig, en wierd door von Glasenhap met zyne hoezaren geenleveerd. Dezen baron, eenen Pommerschen edelman, kwam by erfenis in bezit van de Holtmühle, en daar hy meer neiging had voor het soldaten, als het eenvoudig landleeven, zo rigte hy op de Holtmühle, een escadron hoezaren op die hy voedde en kleede op zyne kosten.

Hy verkreeg echter van Beyeren oorlof om geld te slaan, en van daar de zogenaamde Glasenhepkes, waarvan er nog veele voorhanden zyn. Von Glasenhap heeft het kasteel verlaten, en kwam alsdan in bezit van baron von Holthausen, die hetzelve verkogt aen den heer Vos de Wael die te Venlo woonde aan de blauwe trappen, en van dezen die laater te Zwolle woonde, kwam de Holtmühle in handen van den heer De Ryck te Steyl, de tegenwoordigen bezitter,[30] die veele verbeteringen aan het goed gedaan heeft, en byzonder aan de watermoolen die eertyds vervallen was. De Holtmühle is zeer oud, en een sterk gebouw omringd van gebouwen die onder von Glasenhap voor caserne en paardenstallen dienden.

In het begin dezer eeuw als hetzelve door de familie van Dinter bewoond wierd, had uit liefhebbery deszelfs zoon Petrus van Dinter op het Binnenveld naby de Pileers, eene kleine ryst pelmoolen gemaakt die zeer keurig was, en laater is afgebroken. Haander-hof behoorde vroeger, zo als thans wederom op nieuw by de Holtmühle, maar was reeds onder baron von Holthousen aan den heer de Ryck verkocht.

Den dyk tusschen de wyers van het kasteel en die van de moolen, was vroeger met eene allee groote beukeboomen beplant, die op den Bakenbos leide.

De Munt behoorde voortyds aen den heer baron van Wevelinghoven, waarvan de familie nog te Brussel bestaat. Hy had van hetzelve een zeer schoon buitengoed gemaakt waarover de inwoners van Tegelen zeer te vreden waaren, dan hy verspreide veel goeds onder de arbeidende klassen. Hy liet onder anderen eenen berg maaken in het park voor het kasteel, waaronder eenen yskelder wierd aangelegd. Het park en tuinen waren met vreemde arbusten beplant en de omstreken hetgeen men nog het Munterhout noemt, zindelyk onderhouden. By[31] erfnis kwam het kasteel aan mevrouw de baronesse van Volden de Lombeek, die hetzelve verkocht in deze euw aan den heer notaris de Lom de Berg te Venlo, waarvan de zoon Auguste den tegenwoordigen bezitter hetzelve bewoond.

Als in de vorige euw den baron van Wevelinghoven de Munt bewoonde, had hy gaarne de landeryen de Steenoven genoemd, van de gemeente gehad, om die by den Beeten te trekken. Hy bood daarvoor aan eene gemeenteschool te bouwen en eene caplany met jaarwedde voor eenen vicarius, maar het hoofd der gemeente sloeg deze weldaden af. Den heer baron van Wevelinghoven, zeer gestoord over deze weigering daar hy reeds zo veel goeds aan de gemeente gedaan had, en nog dagelyks zyne weldaden onder de werkende klassen verspreide, verliet het kasteel de Munt om zich in Brussel te vestigen. Mevrouw van Volden de Lombeek die hetzelve in erfenis toekwam, heeft het zelfs nooit bewoond, en verhuurde het aen particulieren, waarvan er zelfs eenen eene wynherberg oprigte, die door velen van de omstreken bezogt wierd, omdat er zondags dans-partyen en andere vermaken gegeven wierden.

Eenen berg waaronder eenen yskelder zich bevond die door baron van Wevelinghoven was aangelegd, in het park voor het kasteel, wordt thans geslicht, en zal de wooning van de kant van de groote baan op Venlo meer ten voorschyn komen.

[32]

Kan men nog kasteeltje of spieker noemen den bouwhof Wambach die op de grenzen van Pruissen in de heyde gelegen is, zo zullen wy aanhalen, dezen spieker gebouwd is, door de protestantischen dominé van Kaldekerken Hambach, en kwam in erfenis toe aan Jan Giezen waarvan de erfgenamen hetzelve verkogten aan den heer H. Kauwertz van Kaldekerken, die het eenigen tyd bewoonde en thans aan eenen pachter verhuurd heeft.

Mevrouw Tieopold Moubis geboren Mina de Ryck, bouwt in dezen oogenblik een kasteel op het Steylerveld.

Militaire gebeurtenissen.

By de fransche revolutie in 1790 als de zogenaamde sans-culotten deze streeken bedreigden, hadden de Franschen een kamp soldaten in de Neering, en als in 1790 de franschen generaal Compaire voor Venlo verscheen, liet hy aan Paulusse Weert, eene brug over de Maas slaan van pontons, waarvan op de oevers de spooren nog zichtbaar zyn.

De franschen verschenen en verdwenen in die jaaren totdat in 1795 het land door dezelve wierd in bezit genomen en de republiek veele assignaten in omloop gesteld had, die geheel hunne waarde verloren, en waarvan er in veele huizen nog aanwezend zyn. De generaal Laurent nam Venlo in.

De militaire doortochten zullen wy aan het einde[33] van dit kapittel laaten volgen, en eerst gewaag maaken van eene schermutzeling die in 1814 in de gemeente plaats had, tusschen de fransche bezetting van Venlo, en de geallieerde troepen.

Den 9e April 1814, om circa 1 uur, deeden de franschen die door de geallieerde troepen in Venlo belagerd waaren, eenen uitval, om zich te Steyl meester te maaken van een magazyn levensmiddelen voor de vesting Wezel bestemd, hetwelk te Steyl was gelost geworden, omdat den aannemer dezer goederen het niet meer waagde dezelve naar de bestemming te brengen, uit oorzaak de cosakken reeds over de Rhyn gekomen, de weegen onzeker maakten.

Deze krygsmagt, bestaande uit voetvolk en grof geschut, was reeds over de Hoogstraat te Tegelen gekomen tot achter het pastoreele huis, als de vrywillige jaagers van Berlyn de Kaldekerker berg afkwamen, en zich in tirailleurs op den Beeten vertoonden. De franschen trokken dan tot voor het posthuis in het dorp, en eenen tambour, om zich beter te doen hooren, beklom eenen hoop schanssen die voor Beeckmans deur stond om alarme te slaan. Nauwelyks had hy wat geroeffeld of eenen pruissischen jager mikte op hem en schoot door zyn trommel.

Dan trokken de franschen op het kerkhof alwaar zy hevig op de Pruissen vuurden, terwyl zy door de kerkmuur goed bedekt waaren, maar de Pruissen[34] kwamen, al nader en nader, zodat de franschen goed vonden van te retireeren, maar zy vonden van de kant van het dorp de barrier van het kerkhof gesloten, en moesten derhalve over de muur terug-wyken.

Naby de Mert stonden twee veldstukken die hunne retirade dekten, en deze schoten hevig met mitraille op de Pruissen, dog hebben geen andere schaden veroorzaakt, als twee canadas boomen te hebben afgeschoten die op den boord van het Meulepeske stonden.

Zo als het gewoonlyk by dergelyke aanvallen gaat, was alleman niet in huis, en wierd den timmerman Henrik Roemen door eene kogel aan het hoofd getroffen en zyn leven in gevaar gesteld. Niettegenstaande het hevige geweer- en canonsvuur, vervoegde zich pastoor Freybeuter by Roemen om hem de H. sacramenten te administreeren. H. Roemen leeft nog, en draagt steeds het lidteken van zyne kwetsing.

De Franschen hevig gevolgd door de Pruissen retireerden langsaam op Venlo, maar gekomen tegen over een dennenbosje achter de Lings, kwam er zo een hevig geweervuur uit dit hout, dat de Franschen na groote verliezen de heerbaan verlieten en naar de kant van de Maas zich vervoegden, om zo langs de Wilderbeek zich onder het geschut van Venlo te beveiligen.

[35]

Dezen laatsten aanval maakte smertelyke verliezen in de Fransche rangs, dog de dooden en gekwetsden wierden alle door hun opgenomen, en naar Venlo gevoerd.

Het was op dien oogenblik dat een escadron Zweedsche geel Hoezaren van Bracht over de heyde den Potdyk afkwamen, om de Franschen de pas aftesnyden, maar het geschut van de wallen der stad was zo hevig dat de Franschen zonder verder onheil de vesting binnentrokken.

Het verlies der Franschen in dezen schermütsel is nooit bekend geworden, maar is dog zeker dat de voerkarren die de uitval troepen hadden medegenomen om te Steyl het magazyn op te laaden, met dooden en gekwetsden zyn gevuld geworden.

Eenen oberjäger van Berlyn, aan de Mert, doodelyk geblesseerd, wierd door eenen inwoner (Merter Boer) op eene kruikar naar het dorp gevoerd, en alhoewel de dood op de lippen, schoot hy nog zyne carabyn los op de Franschen, zodanig was hunne verbittering. Dezen moedigen soldaat is met twee Franschen op het kerkhof te Tegelen begraven.

De Cozakken die te Belfeld op den kerkhof gekampeerd waaren, namen ook deel in dit gevecht, maar hielden zich uit voorzorg wat terug.

S’anderdags en wel Paeschdag, namen de Pruissen het fransch magazyn te Steyl in beslag, en lieten de goederen over de heyde naar Wachtendonck brengen.

[36]

De Pruissischen oversten liet ook de maire Kamp, den adjoint M. Thiersen, en de canonik Canoy naar Geldern overbrengen om aldaar over de aanwezendheid van een fransch magazyn te Steyl verhoord te worden.

Deze heeren, op het Raadhuis te Geldern bewaard, ontviengen van Geldersche inwooners veel bewyzen van vriendschap, en zyn dezelve na eenige dagen afwezendheid vrolyk en wel te pas in Tegelen terug gekomen.

Het in beslag nemen van dit magazyn heeft in latere jaaren nog tot een proces aanleiding gegeven, waarin verscheidene Tegelsche inwoners als getuigen te Maastricht zyn verhoord geworden.

Den ouden koster en schoolmeester Jan Denissen die op het kerkhof woonde, heeft het gevecht van Tegelen door volgende verzen beschreven.

De bataille van Tegelen welke voorgevallen is op Paaschavond den 9 april 1814.

1.
Komt vrienden die hier staan in t’ rond,
Hoort wat ik singen zal.
Het dient dog niemand tot affrond,
Het is in het generaal.
De franse waaren uitgerükt,
En is haar dog niet wel gelükt
De Pruissen wierden dat gewaar
Die stonden daar al klaar.
[37]
2.
De Pruyssen waren dog niet dom,
Dat zult gy nu verstaan.
Zy schooten den Tamboer door de Trom
Die stond gereed te slaan.
Aan het Posthuis op den wal,
Daar gebeurden dit geval;
Den Tamboer viel overück,
Dat was voor hem gelück.
3.
Op Paaschavond wilt verstaan,
Ving de Batalie aan,
En is franzosen niet wel gegaan,
Gelyk gy zult verstaan.
Te Tegelen op den kerkhof dan,
Daar kregen de snaken proef daervan,
Dat donderden, kraakten gaven vuur.
Fransoos kwam in t’ getruur.
4.
De Pruyssen stormden met geweld,
Doen gieng den hagel aan,
En wierden meester van het veld,
Gelyk gy zult verstaan.
Zy waaren maar vyf es zestig man,
En sloegen de franschen nog daarvan,
En dat was haar groot verdriet
Dat selden selden ook zo geschied.
5.
Den küster stond in dit geval
Verslagen en verbaasd,
Dat knapten en kraakten overal,
Jandorie wat dat raast,
[38]
De kogels vlogen door de logt
Zo dat hy maar een schuylplaats zogt,
En dagt wat drommel saperloot.
Nu blyf ik zeker dood.
6.
De fransse maakten retiraat
En dat met groot gedruis,
En sprongen als half disparaat
De steenen van de muur.
De poort was haar niet wyt genoeg,
Zy hebben het over de muur gezogt.
Frans, avans, dat was gedaan,
Zy kosten niet meer bestaan.
7.
De fransse vleugden naar het veld
Al maar naar hun grof geschut.
De Pruyssen volgden met geweld
Gelyk water door een geut.
Zy schooten veel fransozen neer,
Dat was voorwaar nog geen plasier,
Hun dooden hebben zy opgevat
En voerden ze naar de stad.
8.
De fransen maakten geen geraas,
Gelyk gy hooren zult.
Zy wierpen haar dooden in de Maas,
Die was nog niet gevult.
En die dit lietjen heeft gedicht
Dat was een manneke viel wat ligt
En is dog uit dit Vaderland
Syn Naam blyft onbekant.
(Letterlyk van het originaal overgedrukt).

[39]

Om nu op de cosakken terug te komen, zullen veele zich nog in de gemeente herinneren hoe deze dagelyks door Tegelen kwamen, om voor het opgaan der zonne tot aan de 3 Croonen te gaan zien, of er geen fransouskis uit Venlo eenen uitval maakten om uit de omliggende dorpen te gaan levensmiddelen binnenbrengen.

De franschen dit zeer goed wetende, hadden in eene zekere nagt, eenige soldaten in de 3 Croonen geposteerd om de cosakken te overassen, en als deze ’s morgens hunne gewoonlyke vraag deeden aen de gezusters Bavaux, nikske fransouski, schooten de fransosen door deur en venster, en maakten eenen cosak gevangen, die met groote vreugde te Venlo wierd binnengebragt. Na deze overrassing wierden ze voorzichter en lieten de zon eerst goed schynen, voor en alleer zy zich naby de vesting waagden. Men moet overigens de cosakken regt doen wedervaren, dat zy hun kamp goed bewaakten, en hebben de franschen dikwils getracht, hun van alle kanten te overassen, maar de vedetten van de bergen[2] ontdekten ze weldra, en dan was allesdadelyk in rep en roer. Het gebeurde eens dat eene fransche colonne ’s nagts uit Venlo trok langs Blerick Baerlo te Kessel over de Maas, om de cosakken langs Schelkesbeek in de rug te vallen, maar in de verte ontdekt, vlugtte het kamp dadelyk naar de Brachter[40] heyde. Eenen enkelen cosak die de boeren de Meelzak noemden, omdat hy eenen witten mantel droeg, was nog teruggebleven, om een groot stuk ossevleesch voor de soep bestemd niet in de strik te laaten.—In den haast, nam hy de osserib tusschen de tanden, sprong te paard, en kwam juist uit het stof als de franschen zich vertoonden.

De cosakken kwamen dagelyks in Tegelen en waren somtyds zo onbeleefd, een bedlaken, een heemd, of ander wit goed, te droogen hangende, aan de lance te steeken en zo by vergeet mede te nemen. Alles wierd onder de zadel geriemd, maar vrouwen onderrokken dienden voor mantels zonder mouwen. Jenever met peper in, was hunnen liefsten drank; het waaren in het algemeen sterke menschen, en byzonder goede ruiters.

In 1830 den 10 November, kwam het corps van den belgischen generaal Daine in Tegelen post vatten, om zich van Venlo meester te maaken. Hetzelve bestond uit een bataillon van het 11e regiment linie, eene ½ battery Brusselsche artillerie, 78 cosaques de la Meuse en verscheidene corpsen vrywilligers van Luyk, Doornik, enz.

De vesting, dezen onverwachten aanval onbekend, was in volle vertrouwen nog open, zodat er eenen cosaque de la Meuse, namens A. Düfhauss, met vollen toom de stad binnen reed, en gevangen genomen wierd. Na onmiddelyk de bruggen te hebben[41] opgehaald, schoot de artillerie van de wallen op de Belgische troepen die aan de Wilderbeek op de groote weg halte maakten. Den eersten schot trof het paard van eenen cosak de la Meuse, namens Brassiné, welke naby Stevenhuisje voltigeerde, en de tweede schot doode het paard van den doctor Buys, welke op Wilderveld met generaal Daine zich geplaatst had, om de vesting van naby te kunnen in oogenschyn nemen. Onmiddelyk daarna verlieten de troepen de groote weg, en trokken achter Wilderhof en naar de kant van de Maas, om niet zo zeer aan het geschut blootgesteld te zyn.

In den avond logeerden een gedeelte der Belgische troepen op Tegelsch grondgebied, en de staf met generaal Daine vestigde zyn hoofdkwartier in het dorp. Den 11 November ’sanderdags, als zich de vesting overgaf, nam generaal Daine bezit van de stad, en de troepen wierden gecaserneerd.

Een gedeelte der Nederlandsche bezetting passeerde den 12 November door Tegelen als krygsgevangene om naar Ath in Belgien te worden geinterneerd en zyn in 1831 te Schriek by Antwerpen uitgewisseld tegen Belgische krygsgevangene die in Holland sedert de gebeurtenissen van 1830 en 1831 aldaar verbleven.

In 1831 zyn in den tiendagigen veldtocht te Tegelen geene andere gebeurtenissen voorgevallen, als dat de garde civique is opgeroepen, die in Helden en Meyell is gecantonneerd geweest.

[42]

Ten allen tyde zyn er veele militaire doortogten te Tegelen geweest, zodat de gemeente veeltyds met inkwartering overladen was, byzonder onder het fransch keyzerryk als den oorlog uitbrak tusschen Frankryk en Rusland. Wy zullen er hier eenige aanhalen, die nog in allemans geheugen zyn.

In 1812 en 13 als de fransche armée naar Rusland trok, kwamen verscheidene corpsen door Tegelen, en geduurende deze jaaren was de gemeente zelden zonder inkwartering. Dikwils logeerden verscheidene huizen, tot 30 soldaten, en byzonder by de laatste doortogten, bestaande uit de garde regimenten te paard van keyzer Napoleon, en die van de keyzerinne, waren dagelyks alle huizen overladen van inkwartering. Onder deze troepen, muntden byzonder uit de Poolsche garde lanciers die ryk gekleed waaren, en byzonder goed gemonteerd. By de terugkomst, van de franschen uit Rusland, was het nog erger, omdat onmiddelyk de cosakken en andere geallieerde troepen er op volgden. De laatste franschen die door Tegelen passeerden, was de bezetting van Hamburg die in 1815, als reeds de geallieerden Parys hadden ingenomen, onder het bevel van den hertog van Tarente naar Frankryk terugkeerden.

Een regiment pupils, alle jonge soldaten, hielden by deze gelegenheid 2 rustdagen in Tegelen.

In 1815 voor en naar de groote slag van Waterloo,[43] waren er nog doortogten van soldaten, en daar destyds Tegelen nog in bezit was van Pruissen, hebben verscheidene inwoners als landwehrn-mannen onder de wapens moeten komen, en tegen Frankryk marcheeren, als Nicolas Ronck, Jacob Ronck, Herman Houba, Joachim Dreessen, Lambert Kessels, Hubert Thiessen, Henrik Faessen, H. Ewalds, Frans Glaasmacher, Leonard Teurlings, en Peeter Leenaerts. In de winter van 1815 à 1816, kwam er ook een schip de Maas af, geladen met franschen brandewyn, Cognac en Rhum hetwelk door pruissische soldaten vergezeld was. De vaten wierden op Steyl gelost, en in de hevigste koude van Kersmis in kleindere vaten omgetapt en zo verder per as vervoerd.

In 1830 als de Belgische onlusten uitborstten, zyn verscheidene regimenten curassiers en voetvolk uit Holland komende, door Tegelen getrokken op Maastricht en Luyk. In 1881 verscheen ook eene compagnie vrywilligers van het corps van Mellinet, onder het bevel van colonel de Millisini de Sautel, die eene maand te Tegelen zyn ingekwarteerd geweest.

De doortogten in den russischen oorlog zyn zeer drukkend geweest voor de inwooners, en de meeste boeren weeten nog van 1813 en 14 te vertellen, terwyl zy steeds byvoegen, vreede gaet boven al.

[44]

Koophandel.

Het gehucht Steyl, door zyne voordelige lage op de Maas, eene breede en gemakkelyke losplaats, bezat onder de Kurphalz, de fransche republiek en keyzerryk, eenen zeer belangryken eigen en expeditie handel. De naburige Rhynprovintien hadden deze plaats gekozen voor de stapelplaats van hunne goederen die zy uit Frankryk, Belgien en Holland betrokken, en omgekeerd verzonden zy hunne goederen over Steyl langs de Maas, op en afwaarts naar alle landen. Deze beweging was zo groot, dat de pakhuizen op Steyl niet toereikende waaren om de groote hoeveelheden zout, olie, teer, pek, granen en coloniale goederen onder dak te brengen, en zag men maanden lang, goederen gedekt en ongedekt onder den blooten hemel geplaatst, die ook somtyds by gebrek van voerlieden niet konden verzonden worden.

De meeste boeren van Tegelen waaren destyds te gelyk voerman, en bragten de goederen van Steyl naar Keulen, Neurs, Dusseldorp, Uerdingen, Gladbach, Kempen, Vierssen, Hückelhoven, Wegberg, Ameren, Breyell, Dulken, Waldniel genoeg door de geheele Rhynprovincie. Waarschynlyk gaven de goedkoopspryzen van los- en pakhuis geld veel aanleiding, dat Steyl de voorkeur had voor andere plaatsen op de Maas, dan voor 1800, telde men de zogenoemde[45] spesen niet per 50 of 100 ko, maar den eigenaar der goederen betaalde voor lossen en pakhuis geld 12 cents per vragtkar, zonder te berekenen wat erop was. Men begrype dat de winst zeer gering moest zyn, maar onze goede voorvaderen hadden tot principe dat groove winsten niet gebenedyden. In deze eeuw, onderstond dit principe eene merkelyke verandering, en huizen die anders uitsluitend voor andere werkten, begonnen zelfs eigen handel die voortdurend aangroeide, en tot 1815 eene groote beweging aan Steyl toebragt. In dat jaar echter, als Tegelen door eene verkeerde uitlegging van het tractaat van Weenen, door Pruissen in bezit gehouden wierd tot 1816, plaatste de pruissische regie eene zoutfactory te Steyl, en de andere goederen voor de Rhynlanden wierden nog altoos te Steyl gelost. De naburige stad Venlo begon zich over dezen staat van zaaken ernstig te ontrusten, en in de onzekerheid of wel Tegelen en Steyl door Pruissen in bezit gehouden wierden, deed de kamer van koophandel hare bezwaren gelden by Z. M. den koning der Nederlanden, die den 7 Juny 1815 Venlo met zyne tegenwoordigheid vereerde. Z. M. stelde den handel van Venlo daaromtrent gerust, omdat tusschen Pruissen en de Nederlanden, eene uitwisseling van gemeentens genegotieerd wierd, zodat ook in 1816 Tegelen nog in de Nederlanden wierd ingelyfd by uitwisseling van plaatsen naby Aaken gelegen[46] die by Pruissen gekomen zyn. Deze overlevering geschiedde ceremonieel, en van de kant van Pruissen was als speciale commissaris gedelegeerd de heer ........ en van de kant der Nederlanden, de heer baron Michiels de Kessenich van Roermond. De pruissische zoutfactory wierd alsdan naar Kaldekerken verplaatst, en den exp. handel kreeg eenen slag, welke hem zo te zeggen geheel deed verdwynen.

Dan bleef nog veel eigen handel in granen, zaden en schors, die maar eenige jaaren duurde, en voor en na heeft opgehouden.

In 1822 tot 1830 was de colonial handel nog al belangryk en kwamen er dagelyks een hondert tal pruissische smokkelaars, coffy, ryst, tabak en andere goederen te Steyl in koopen, die langs de grenzen sluikswys wierden binnengebragt. Dog na 1830 als de Maas op en af met Holland geheel en al gesloten wierd, moesten de goederen hetzy van Antwerpen door karren worden afgehaald, of uit Holland over Cranenborg door Pruissen betrokken worden, en daar deze vragten zeer duur waren, hoorde deze beweging geheel op.

Ook de koolen die te Maastricht niet mogten passeeren, wierden de Eysden gelost en onder Maestricht aan het Voelwames wederom gescheept, en zo naar de ondermaas gebragt.

Het küpken vroeger aan 30 à 35 cents verkogt,[47] steeg destyds op 75 cents, en nog waaren ze zeer schaars.

Andere inwoners van Tegelen voeren met karren naar Herzogenrath by Aaken, om aldaar aan de koolmynen brandstof te haalen, die even zo duur te staan kwamen.

De overeenkomst van den 21 mey 1833 te London gesloten, maakte de Maas wederom vry en de scheepvaart hernam eenigzints, zonder zynen ouden luister te bereiken.

Den tegenwoordigen handel te Steyl is zeer onbeduidend, daar vooreerst de koolenhandel door de spoorweg van Vierssen verdwenen is en in koloniale goederen geene kwantiteiten in ’t groot meer mogen opgedaan worden.

Enkelde grensbewoners der Pruissische gemeentens laaten zich voor koolen en kalk en mergel nog zien, maar de pryzen in concurrentie met de koolen van de Rhur en Aaken doen dezen handel totaal verdwynen.

Blyft nog guano en aarduinsteenen die steeds nog voor uitbreiding vatbaar zyn.

Twee huizen van Steyl doen in wyn en hebben redelyken aftrek.

Scheepsbouw.

In het begin van deze euw en zelf tot 1830, zyn te Steyl verscheidene scheepen gebouwd die aan het[48] hekske van Stapel geloopen zyn. Zedert dat de stoomschepen de oude vaartuigen zyn komen vervangen, heeft deze nyverheid geheel opgehouden.

Nyverheid.

De pannen- en steenbakkeryen waren voortyds de eenigste nyverheid der gemeente, als men deze onder nyverheid kan rangschikken.

De goede zoort potkley die byzonder op de Oelesheyde op eene diepte van 5 ellen zich bevond, lokte waarschynlyk de Romeinen uit, aldaar pannenbakkeryen te plaatzen, dan men vind er nog een groot aantaal stukken van Romeinsche pannen en plavuysen.

De eerste pannenfabrieken in de 18e euw bekend, waaren die van Denissen aan het Brökske en Engels in den hoek te Steyl. Deze laatste is afgebroken. Zedert zyn er nieuwe bygekomen, zodat men er heeden nog 8 groote teld die aan een groot getal inwoners brood geeven.

De pannen van Steylen Tegelen zyn zeer vermaard door hunne sterkte, en worden byzonder te Luyk zeer gezogt.

Deze industrie is voor uitbreiding vatbaar, en het is te verwonderen, dat er niet meer worden aangelegd, omdat de pannen schier warm uit de ovens naar Luyk en Pruissen trekken, alwaar het bouwen van huizen en fabrieken dagelyks toeneemt.

[49]

Daarna zyn de potfabrieken opgekomen, die eerst begonnen zyn met gewoon rood goed te maaken, en laater gelood, zo als thans nog het geval is. Men noemt dit zwart goed en wordt met de 100 of 1000 quart verkocht.

Deze fabrieken hebben zich byzonder onder de Nederlandsche regering vermeerdert, zodat er aanvangs 1830, 20 in volle werking waren die hunne fabrikaten alle jaaren afleverden aan kooplieden uit het Thal Ehrenbreitstein, en byzonder van Ransbach en omstreken (Nassau).

Deze kooplieden verschenen alle jaaren om Paasschen, deden hunne inkoopen, en kwamen alsdan uit Holland op met schepen, die de goederen over-bragten naar Rotterdam, Amsterdam, Groningen, Zwoll, Dordrecht, Middelburg, Antwerpen, Brussel, genoeg, in de geheele vereenigde Nederlanden.

Andere lieten zeeschepen te Steyl aan de Maas komen, en namen lading in voor Bordeaux en Marseille, en Spaansche havens.

In deze groote drükte geleek Steyl wezentlyk aan eenen zeehaven; ook kwam er veel geld in de gemeente, dat grootendeels door het werkvolk verteerd wierd, terwyl de meesters goede winsten inzamelden. De Belgische onlusten maakten een einde aan dezen voorspoed in de potfabrieken, terwyl de Maas op en af gesloten wierd, en dus de verzendingen t’ eenemaal moesten gestaakt worden.

[50]

Dezen staat van zaaken duurde van den 11 november 1830 tot in 1833, als door de conventie van London van den 21 Mai 1833, vereenigd met de conventie van Mainz van den 31 Maart 1831, de Maas voor de Riverains wederom geopend wierd.

Het eerste schip, dat zich vertoonde, was de vrouw Dorothea, Hannoversche kof, capitein Johan Henrik Carstens, die den 26 mei 1834 eene lading zwart aardewerk innam, voor Duinkerke in Frankryk.

Dit schip ontvieng eenige moeijelykheden te Katwyk by Mook, als hetzelve aldaar aankwam, maar wierd, by speciale vergunning, toegelaten door Holland naar zyne bestemming te Stevenen.

Andere schepenen voor Holland kwamen ook voor en na potten laaden, zelfs den 17 maart 1835 verscheen eene nieuwe Hannoversche kof Teclanette, captein J. C. Zirkx, groot 38 last, die 33,000 Ned. pond. zwart aardewerk inlaedde en daarmede naar Rouen (Frankryk) zeilde.

Het was in die jaaren niet moeijelyk gereed goed te verkrygen, maar de fabrikanten werkten niet meer in voorraad, en als den ouden stok by was die van 1830 overbleef, kwynde de fabrikatie van dag tot dag, zodat er heden nog maar 5 fabrieken bestaan die in werking zyn. Deeze maaken weinig zwart goed, en leggen zich meer op grove artikels, zelfs onderaardsche buizen voor wateraflossingen enz.

De kooplieden uit Nassau, die voor en na veel[51] verdwenen zyn, genoten voor 1830 alle vertrouwen, alhoewel somtyds onbekend. Zy betaalden het goed gedeeltelyk by scheep nemen, en laater uit Holland Brabant, Frankryk of Spanje terugkomende, deeden zy eene nieuwe betaling. Eenige bleeven ook wel eens terug, maar de groote zelden.

De potfabrieken gebruikten jaarlyks alleen voor 50,000 guldens schanssen en ander brandhout.

De glazuur aarde betrokken ze uit de Pruissische Eiffelt, en wierd lood genoemd (Bleierz), en om de zwarte kouleur te geeven, gebruikt men Alquifoux, dat men bruinsteen noemde.

De potfabrieken zyn in hunnen grootsten voorspoed, wat defabrikatie betrof, altoos staande gebleven, alhoewel zy meenige verbeteringen hadden kunnen te weeg brengen.

Sedert 1854 hebben de heeren Kamp en Soetens eene nieuwe nyverheid ingebragt, bestaande in eene yzer-smeedery en gietery die met stoom in beweging gezet wordt. Zy werkt voor de provintie, en voor de Hollandsche zeehavens, en ook voor die van Hamburg. Het is te wenschen dat deze onderneming meer en meer in voorspoed mag toenemen en zy door de regering goedgunstiglyk beschermd word.

Er bestaan nog in de gemeente drie tabaksfabrieken waarvan de merken goeden aftrek vinden. De 6 bierbrouweryen werken voor de gemeente en omstreken; eene enkele daarvan maakt Beyersch bier.

[52]

Drie stookeryen zyn van weinig aanbelang, maaken echter zuiveren jenever.

Twee inwooners dezer gemeente hebben nog voor 1830 octroi gevraagd tot het oprigten van eene Potas fabriek, getrokken uit de asschen der pot- en pannen fabrieken. Deze aanvraag den 6 September 1880, onder no 103/71 door Z. E. den heer Minister van binnenlandsche zaaken en Z. E. den heer Minister van waterstaat, nationale nyverheid en kolonien, naar de provintiale ovrigheid verwezen, is door de rekwestrantien niet meer gesolliciteerd geworden, dus zonder gevolg gebleven.

Wat er nog te Tegelen ontbreekt.

1o De verlichting in de straaten.

2o Gemeente pompen.

3o Armen-huizen.

1o De kleinste stad heeft tegenwoordig de gaz-verlichting. De meeste dorpen zyn door olie verlicht, terwyl Tegelen in de lange winteravonden in de diepste duisternis gedompeld is. Eene lantaarn aan den hoek van het huis van Jan van Leipsig, eene op de brug midden in het dorp, en eene op den hoek van het Posthuis zou met genoegen gezien worden, en bewyzen dat Tegelen in alles met de verbeteringen van den tydgeest overgaat.

[53]

2o Veele huizen zyn zonder put nog pomp, en zyn dus genoodzaakt hun drinkwater uit de beeken te scheppen. Ofschoon dit water zeer zuiver van de bergen komt, passeerd het dog door broeken en moerassen die er dog min of meer vuiligheid in brengen. Eene of twee gemeentepompen zouden eene verbetering zyn, die de gezondheid bevordert.

3o Oude verslete menschen die hun brood niet meer kunnen verdienen; weduwen met kinder overladen en in armoede verzonken, zouden niet slegt geplaatst zyn in armen huizen waarin zy tydelyk en gratis eene schuilplaats vonden.

[54]

Allerlei gebeurtenissen.

Voor den franschen tyd, was er in Tegelen eene wynherberg, in het oud gezangs-huis die door veelen bezogt wierd.

De oudste bierherberg was by Pou in den hoek. Thans zyn er 26 die wyn, bier, jenever en in de winter hommersom vertappen. Voor het jaar 1830 wierd er nog al flip gedronken en men vond ook wel een glas knül, maer zedert de garst en de hop zo duur zyn, is deze onbekend.


De musiek was ook in Tegelen weinig verbreid in gemelden tyd, terwyl er maar eenen enkelden persoon bekend was, die de viool speelde, en die men niet anders noemde als Petter had ich nur Harz.

Flip Storm is dezen laater komen vervangen.

Thans bestaan er twee harmonie gezelschappen.


Den ouden Engels uit den hoek te Steyl (dood) diende in de engelsche marine, en nam deel in de zeeslag als admiraal Nelson sneuvelde.


In de 18 eeuw wierd er te Steyl eene zo groote menigte Salm gevangen in de Maas, dat de knechten zich niet meer verhuurden dan onder conditie maar eens in de week te moeten Salm eeten.


Voor 1789 koste te Tegelen een pond bruine Java 8 cleefsche stuivers, en in het laatst van de franschen (1814) 6 francs een pond ordinaire coffy.

[55]


In 1796 stopte het ys zich aan hiet hekske en de Maas bereikte eene byzondere hoogte, zodat dezelve boven op de plaats stond waar nu het huis van d’heer G. J. de Ryk staat.


Den 12 September 1801 passeerde te Tegelen Napoleon I, keizer van frankryk.


Byna 70 jaaren heeft eenen ongelukkigen zinneloosen de straaten van Tegelen doorwandeld die overal bekend was, onder de nam van Gekke-Nades.

In 1812 moest hy te Aaken voor de conseriptieraad verschynen, maar nauwelyks had de franschen Prefekt hem gezien, of den raad verklaarde dat Nane-Nane niet voor de armée kon dienen.


In 1812 waren te Tegelen en omliggende Maasdorpen een groot aantal Spaansche gevangene (guerillas) geinterneerd, die by de boeren voor de kost werk zochten, onder deze was er eenen goed bekend, die by Ronck zich verhuurd had, en die Careggo di Monjo zich noemde.


In 1814 stond de Maas midden op Steyl en het water liep by de wed. Canoy door de onderste vensters in huis binnen. De inwoners voeren met booten van het een huis naar het andere.


In de jaaren 1812 tot 1830, als de potfabrieken floreerden, waaren alle zondagen dans- en vechtpartyen te Tegelen, die echter veel na gelaten hebben, zedert zekeren Gerard Faessen, in volle quadrille, met een carabyn door den arm geschoten wierd.

[56]


Als in de sterke winter tusschen 1813 en 14 de Cosakken te Tegelen verschenen, stormden de burgers alle uit het huis van den burgemeester, om deze verlossers te verwilkomen; maar in de duisternis namen de Cosakken ze voor eenen franschen aanval, en begonnen er deftig met de kanschu onder te slaan.

Eenen burger zich herrinnerende dat St-Nicolas de patroon van Rusland was, riep Vivat Nicolas, maar hoe meer hy schreeuwde, hoe meer slagen. Aangename overassing.


In 1831 op Vasten-Avond Dinsdag, wierd Joachim Ewalds, een braven en rustigen inwooner, op eene dans-party door eenen messteek gedood. Dader onbekend gebleven.


Den beroemden beeldhouwer, M. Kessels, den 20 Mey 1784 in Maastricht geboren, kwam in 1820 zich te Baerlo vestigen, en alle dagen verscheen hy te Steyl op de beugelbaan.

Laater naar Romen vertrokken, behaalde hy met een St-Sebastianus beeld den eersten prys; men vermoed hy St-Sebastianus gekozen had, uit genegentheid voor Steyl, waarvan dezen heyligen de patroon is.

Kessels heeft nog te Steyl van zyne werken terug gelaten die hy ten geschenk aanbood, en stierf te Romen in 1836.


In 1824 verscheen als eene zeldenheid in de Maas te Steyl, stroom-op eenen steur van 2 ellen lang. Schipper Van Gend stak hem met eene palingschaar, en eenen anderen inwooner loste er 2 scheuten op, maar de visch gieng naar de diepte, en wierd eerst te Herstal by Luik gevangen.

[57]


In 1835 vond men te Tegelen in de Beek achter de Ligtenberg, een zeldzaam dier, dat de dikte had van een paarde haar, en eene lengte van 3 ellen, dog nog kop nog staart aen te onderscheiden. Aan de akademie te Brussel verzonden, erkende deze het dier voor eenen Dragomeau. Deze verschynzels zyn zeer zelden.


In 1854 brak de cholera te Steyl uit in een huisje aan de beek, dat zedert het cholera huisje genoemd wordt.

Namen in de dagelyksche samenleving.

Weinige inwoners in de gemeente zyn met hunnen familie naam bekend, of betekend, by voorbeeld:

1o De persoon heet Pieter N..... dan betekend men de dochter Wildelina onder de naam van Pitte Windeline, deze haaren zoon, die ook Pieter heet, noemt men Pitte Windeline Pit.


2o De vader heet Cristiaen N..... en de zoon Michiel, dan noemt men dezen laatsten Cristiaene Geel, terwyl wederom de zoon van Michiel die ook Cristiaen geheeten is, geele-Cristiaen genoemd word.


3o De vader noemd zich Andreas N..... en de zoon Hendrik, dan wordt dezen laatsten Andreesen Drik genoemd.


Somtyds wordt ook den doopnaam by de plaats genomen waar ze wonen, als Lingster Grades, Krützer Drik, Agtegaals Klööske, Enger Helmes, Aape-Nel, Heys-Manes, Sieper-Trinke, Brökskes Hannes, Haander-Peter, Zwarterhonds-Meyes enz. De familienaam komt[58] zelden voor, en maakt hy eene groote uitzondering, dog de persoonen er onder betekend, wordt altoos den doopnaam achter de familie naam geplaatsd.

Tegelsch dialekt.

Gedinkt dig nag, Helmes, det in vrüger jooren de kermes heel wet angers was as nou,—doe woord meer wien gesoopen op einen daag as nou op ein heel joor. Van wien en zien, kwome ze getrekke as ein persessie, en dink ens, wat er van Vendelen kwoomen boeremik met schink eeten, det deurde zo veer dag aan ei stük, van de morge tot den ovend al maar op die dikke trom geslagen.

Min bestevader sprikt nog nog altied van as te Steyl de vogel geschoten woord agter de kepel, en gekegeld, dat mennig fleske doo gekraakt woord, en by De Pööt den in de Tent, doo dreef de win door de plenk, en de spoölu droogen al oves einen oeles met geld noo oör kamer.—Ja, jong, det woor wet; me zoo gezagt hebbe, nou vergeit de welt, maar in deen tiid verdeenden de potbekkers oug groof geld.—En die worstpartien den, in de winkter eerst dik gegeeten, en den gekaart,—ze sloogen zig döks genogt, de vüst kapot met de troef.—Ja jong, dou küs zekke was dou wils, maar det kömt in ooze levestied neet meer voor.

Waat zees te, het beer is oug neet meer as vrüger; ze zitten der te vööl met de kneen op, maar den alden knül dee ging in de teen.—Nou geeve ze dig, ei schoon glaas met ein kopere dekselken op, en vööl schoem, maar det is geine flip, en oug geine knül. Ig wil neet zekke, dat et zo beter is want as dee köp wet in ha, den slooge ze zig as de ketelbüters.

[59]

En wat waas det ei spööl as de gans gereye woord, en de jonges met den doedelspot en as Pester met ein gebro kat, noo de vossekoel slepde in het oelesgat, en as ze ginge fretteeren noo bakkesen hüske op de Neenefeet, aen Boorspoep en in de gebrankde peschen, en as de slibberman is opgetrokken met vastelovend, doo wöörd nou neet meer van gekikt, maar min bestevader wet det nag allemool hoorklein te vertellen.

Wets dou oug nag Helmes, as Koobes met ein alde berosde pistool op de schelme schoot, en as Nikloos de proemedanten appel, de fleermoes, en cnokattekop in de boumschool haa, en det Piel zig den hals neet woo loote zegene met sinte Blasius.—Og herm, dee goeyen hals is nog in het water versoopen, God trööst zin zeel.

Ja jong, deen tied is verbey; de vroulü droogen oug in deen tied trekmutzen, en bezüüg ze nou ens, ig wet om ei glaas beer, det in die groote mütze die ze nou dragen, meer in geit, as ein hoefker.—Zek was te wils, maar doo zal nog einen tied komen, det de honder schoon dragen, maar den zullen oos teng niet meer sweeren.—Wy hebben voöl gezeen in onze levestied, maar die noo os komen, die zeen mischien de welt vergoon, en den zeen wy dog al die aa snaaken de jongsten daag nog eins terük.

Spreekwoorden die sterk ingeworteld zyn in Tegelsch dialekt.

Elf ougen, zagt Strükske.

Allerbest, zagt Van Leipsig.

Det zo waal woor zün, zagt Kensen Tis.

Alleneen, zagt Sprengers.

Ei kik, zagt Ronck.

[60]

Goede leut, zagt Gipmans.

Getroffen zagt de jong, dou smeete zi moor ein oug oet.

Gep...d, zagt Scheerkes.

Ei, ei, zo, zo, zagt Jette.

As gy kettekes zit, den komt er maar üt, zagt Jenne.

Drikkes, drikkes, eine goldworm, zagt Bilke.

Neet scheeten minheer, zagt Jö hemke.

Stompen oet, zeet Peeter.

Ranflan, zeet de smeet.

Het spööl steit, zeet Kobes.

Voetnoten.

[1] Dit zou doen veronderstellen dat Tegelen in 1481 onder het Hanzea-verbond stond.

[2] Zy hadden eene wagt op den Dolenberg, en eene op de Bergen naby de Mergelstraat die nog de Cosakkenberg heet.

EINDE.
typ. E.-F. Van Velsen.
Colofon
Duidelijke zetfouten in de originele tekst zijn verbeterd. Daarnaast is aangepast:

Pagina Origineel Aangepast
12 Pechelmus Plechelmus
27 vuer vuur
41 veltocht veldtocht
50 naar naar naar