The Project Gutenberg eBook of Reis naar de Nieuwe Hebriden en de Salomons-eilanden

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Reis naar de Nieuwe Hebriden en de Salomons-eilanden

Author: Alfred Hagen

Release date: November 16, 2004 [eBook #14063]
Most recently updated: December 18, 2020

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK REIS NAAR DE NIEUWE HEBRIDEN EN DE SALOMONS-EILANDEN ***


Bladzijde 233

Reis naar de Nieuwe Hebriden en de Salomons-eilanden.

Naar het Fransch van

Dr. A. Hagen.

Officier van Gezondheid.

Gezicht in Nouméa.

Gezicht in Nouméa.

De ontwikkeling van de kolonisatie op het fransche eiland Nieuw-Caledonië heeft er sinds lang den invoer noodzakelijk gemaakt van vreemde arbeiders. De exploitatie der nikkelmijnen, de verbouw van koffie, tabak en maïs dwingen den europeeschen kolonist, gebruik te maken van werkkrachten uit Oceanië.

De reeders uit Nouméa, de hoofdstad van Nieuw-Caledonië rustten dus vaak schepen uit, die naar de Nieuwe Hebriden en de Salomonseilanden gingen, om inboorlingen mee terug te brengen, voor zwaren arbeid geschikt. Ongelukkig hadden er daarbij misbruiken plaats; er werd met geweld opgetreden tegen weerspannige Kanaken, die niet gezind waren, hun geboorteland te verlaten en het dolce far niente op te geven, waaraan ze bij zich te huis waren gewend.

Het werd noodig, orde te stellen op die handelingen van zoogenaamde recruteering. Ik vervulde toen mijn kolonialen diensttijd op Nieuw-Caledonië. De heer Pardon, gouverneur der kolonie, wilde mij wel het toezicht op de genoemde emigratie toevertrouwen en benoemde mij tot regeeringscommissaris aan boord van de Lady Saint Aubyn en de Mary Anderson. Zoo heb ik verschillende reizen door den Stillen Oceaan gedaan en won daarbij allerlei inlichtingen in over de verschillende eilanden, die samen vormen de eilandengroepen der Nieuwe Hebriden en der Salomonseilanden.

Den 4en April 1891 ging ik aan boord van de Lady Saint Aubyn, een zeilschip van 150 ton.

Wij vertrokken op een reis van vele maanden naar weinig bekende landen, die zeer belangwekkend waren, en waarvan de bewoners nog boosaardige, woeste menscheneters heetten, die een zekere beruchtheid hadden gekregen door veel aanvallen op Europeanen. Maar dat zijn gevaren, waaraan men pas gaat denken op den dag, als ze zich juist voordoen; op het oogenblik van ons vertrek kenden we geen andere zorg dan de richting van den wind, want ons scheepje was niet voor stoom ingericht en onze grootste vijand was de tegenwind.

Wat dreigementen van de inboorlingen betreft, daartegen waren wij genoegzaam gewapend; de 200 geweren en 3000 patronen, die de Lady Saint Aubyn meevoerde, zouden ons in staat stellen, het antwoord niet schuldig te blijven, als wij werden aangevallen, en ons leven duur te verkoopen.

Zoodra we uit de haven van Nouméa waren, voeren we vlug voorbij het eilandje Porc-Epic, dat wel zijn naam van Stekelvarkeneiland verdient om de vele Bladzijde 234pijnboomen, waarmee het bezet is en zetten onzen tocht voort langs het Zuiden der westkust van Nieuw-Caledonië. Er was daar niet veel plantengroei, en het aantal bewoners was gering sedert den opstand van 1878; maar deze kust bezit veel minerale rijkdommen, want nikkel en kobalt vindt men er in groote hoeveelheid, en van het dek van ons schip konden wij sporen ontdekken van oude en van nieuwe ontginningen.

Enkele inboorlingen voeren op zee rond, vroegen ons, waarheen wij gingen en wenschten ons goede reis. Zij kwamen van het Pijneiland met hun dubbele prauwen en waren op weg naar den zendingspost Saint-Louis, waar ze de mis zouden hooren. Vroeger was altijd de piloe-piloe met de gruwelijkste tooneelen van kannibalisme de reden van hunne bijeenkomsten en gaf aan hun feesten zulk een woest en afgrijselijk karakter.

De beschaving heeft hun zeden verzacht; maar dat is gegaan ten koste van het ras, dat meer en meer de neiging vertoont, om uit te sterven. “Er zijn geen Kanaken meer,” zei Pila, een groote, forsche en intelligente inboorling. “Vóór de blanken hier kwamen, hadden wij aardappelen en knollen in overvloed; nu worden wij van ons land verjaagd, of men doodt ons door middel van sterken drank.”

Tegen zes uur ’s avonds kwamen we in de Yré-baai.

De richting van den wind liet niet toe, het kanaal over te steken en in open zee te komen. Wij wierpen het anker in die baai uit, dichtbij het eiland Wen. Het eiland ziet er zeer bijzonder uit, en in de verte lijkt het, alsof het overal met den ploeg is bewerkt van boven tot beneden, ja tot op den top der hoogste heuvels. Doch weldra ziet men, dat niemand lust heeft gehad, daar te zaaien of te oogsten. De prospectors, de goudzoekers, hebben er den grond zoo omgewoeld bij hun zoeken naar nikkel in den bodem. Hoeveel slachtoffers heeft die mijnkoorts al niet op hare rekening, en hoeveel maakt zij er nog steeds, ook nu op Nieuw-Caledonië!

Het schijnt trouwens wel, of het eiland niets anders bevat dan steenen van chroom en kobalt; en men vraagt zich af, hoe de weinige inboorlingen leven, die er heen zijn gedeporteerd ten gevolge van den opstand van 1878. Gelukkig is de zee dichtbij, en de Kanaak is een goed visscher, zoodat de uitstekende visch hem voldoende schadeloos stelt voor ’t gemis van knollen en aardappels.

Op de ankerplaats aan de Yré-baai, toen niemand meer dacht aan de ellende van de zeereis, hadden wij ruimschoots gelegenheid, met elkander kennis te maken. Dus kan ik aan de lezers voorstellen, ten eerste B., onzen kapitein, een ouden zeerot, die al twintig jaren ongeveer in deze wateren vaart, een ervaren zeeman, maar een al te trouw dienaar van Bacchus; ten tweede Mac D., een Engelschman van iersche afkomst. Men kan zijns gelijke niet vinden in het winnen van het vertrouwen der Kanaken; hij kan hun de mooiste voorspiegelingen doen en hun ’t heerlijkst leventje voorspellen, als ze naar Nouméa mee willen gaan. Dat is het Beloofde Land, wordt hun gezegd, waar men nooit werkt en altijd eet, wat voor een inboorling de hoogste zaligheid is.

Ons verblijf op het eiland Wen duurde maar kort, en den volgenden morgen zette de Lady Saint Aubyn koers naar het Havannakanaal. Wij passeerden de Zuiderbaai, waar in zoete rust en in de verzekerdheid van een goede woning en goeden kost eenige honderden dwangarbeiders leefden, voor wie de regeering op moederlijke wijze zorgt. Als houthakkers werden zij aan het werk gezet bij het exploiteeren van de bosschen aan de Pronybaai, en hun arbeid zou den nijd kunnen opwekken van onze boeren uit de bosschen der Vogezen, wier leven zoo moeilijk is, en wier arbeid zoo slecht wordt betaald.

Toch zijn er eenige ontevredenen, en op het eiland Santa-Anna van de groep der Salomonseilanden, zullen wij drie van hen ontmoeten, die op deze afgelegen eilanden een schuilplaats zijn gaan zoeken, om tegen dwangarbeid beveiligd te zijn en voor de straffen van de bewakers. Zij hebben bij den ruil niet gewonnen.

Tegen den middag waren wij buiten den gordel van riffen, die Nieuw-Caledonië omgeeft. Nadat we het eiland Maré, een der Logally-eilanden, hadden verkend, wendden wij den steven naar de Nieuwe Hebriden, waarvan 300 mijlen ons scheidden.

Twee dagen hadden wij noodig, om dien afstand af te leggen; vier dagen na ons vertrek van Nouméa, lagen wij tegenover het eiland Tanna. Het werd ons al in de verte gewezen om zijn vulkaan, welks lichtend schijnsel wij wel 20 mijlen ver op zee konden waarnemen.

Wij gingen aan wal op de oostkust van het eiland. Op eenigen afstand gezien, bood het een zonderlingen aanblik aan. Rondom den vulkaan was de grond dor, volkomen kaal; noch plant, noch gras, noch boom kon men er bespeuren; maar op de noordelijke helft van het eiland groeide een prachtige plantengroei; er werd van alles door de inboorlingen verbouwd, en allerlei edele houtsoorten waren er in ruimen overvloed te vinden.

Onze eerste aanlegplaats moest Port Resolution zijn. Op den vastgestelden tijd, tien uur ’s morgens, ankerden wij bij den ingang der haven; rotsen beletten ons, er binnen te varen, want er was slechts een nauwe doorgang, bijna niet bruikbaar voor zeer kleine vaartuigen. Dit was oudtijds de eenige haven van het eiland; een schip vond er een veilige schuilplaats gedurende hevige stormen of cyclonen, die in den archipel zoo veelvuldig voorkomen in de maanden December, Januari en Februari. Maar in 1878 is ten gevolge van hevige aardbevingen de zeebodem opgehoogd, en de diepte bedraagt nu niet meer dan 1.5 à 2 M., terwijl er acht M. stond, toen Cook er een eeuw ongeveer geleden kwam. Nu kwamen de inboorlingen, die ons op grooten afstand hadden gezien, naar de Lady Saint Aubyn toe, om ons te waarschuwen tegen de gevaren, die elk schip bedreigen, dat zou willen binnenvaren.

Zoodra wij het anker hadden laten vallen, bracht een boot van het schip ons naar den wal; wij konden zien, welke wijzigingen de vulkaan achtereenvolgens aan de kust had teweeggebracht; een moerasje aan den linkerkant der haven was plotseling droog geworden, en wij zagen alleen de bedding; het had nu een zeer duidelijk in ’t oog vallende helling, en al het water was weggevloeid naar de zee. Bladzijde 235

De inboorlingen, die in Port Resolution wonen, zijn ongeveer 300 in aantal, zij stonden spoedig allen om ons heen en vroegen ons zonder eenige schaamte of verlegenheid dadelijk om tabak en vooral om patronen, daar zij in oorlog zijn met de naburige stammen. Maar niemand van hen had lust, een verbintenis aan te gaan, ten einde in Nouméa te werken. Zij waren trouwens reeds tot het Christendom overgegaan en wel tot het protestantsche geloof, en de engelsche zendeling, die hier resideerde, overreedde hen niet te emigreeren, daar hij zijn kuddeke gaarne bijeen wilde houden.

Die herder was afwezig bij mijn bezoek; hij bracht in Engeland een zesmaandsch verlof door, dus kon ik aan zijn sierlijk woonhuis een bezoek brengen, dat, aan de linkerzijde der haven op een kleinen heuvel gelegen, groot en ruim van steen was opgetrokken en omringd was met een veranda en een grooten tuin, door de schaapjes van de kudde in orde gehouden. Van binnen was het huis deftig en geriefelijk gemeubeld, en ik vond er een welvoorziene bibliotheek, die den leeraar zeker in staat stelde, op amusante wijze zijn vrijen tijd te besteden. In het kort, de installatie liet niets te wenschen over, en ik kon niet laten, vergelijkingen te maken tusschen deze inrichting en die van onze fransche zendelingen, die in inboorlingenhutten wonen en wien het vaak hun prestige kost, dat zij hetzelfde leven moeten leiden als de inboorlingen.

Wij trokken door het Kanakendorp, dat aan den oever lag en wij konden er kennis maken met de zeden en gewoonten der bewoners. Bij onze aankomst lag een van hen op den grond en had zijn hoofd op een klein houten bankje gelegd; hij liet zich het haar vlechten door een anderen inboorling in kleine vlechtjes, die in den nek neerhingen. Dit is een bewerking, die een groote rol speelt in het leven van een inwoner van Tanna; het duurt een eindeloozen tijd en vereischt een geduld, als wij in ons oud Europa alleen aantreffen bij de zeer elegante dames, die zich zoo mooi mogelijk wenschen te maken voor een bal.

Die wilden besteden niet dezelfde zorg aan de bereiding van hun voedsel. Toen ik er was, zag ik hen op heetgemaakte steenen een grooten, achtarmigen zeepoliep braden; maar zonder te wachten, tot hij gaar was geworden, nam één van hen het dier en zette er zijn tanden in, terwijl een ander er ook naar greep, om zijn deel te krijgen; op een gegeven oogenblik scheurden de vijf om het vuur gezeten inboorlingen elkaâr het dier uit de handen en hapten er allen tegelijk in, als honden, die vechten om een been.

Zij eten ook aardknollen en bananen, en ik zag herhaaldelijk vrouwen, met die vruchten beladen, zich begeven naar den rechtschen kant der baai, ze laten de knollen namelijk gaar worden in de heetwaterbronnen, die er in menigte in het naburig gebergte worden aangetroffen, op welks top zich de krater bevindt. Die berg vertoont overal veel spleten, waardoor golven van stoom ontsnappen, gemengd met zwaveldampen. Men moet zeer voorzichtig zijn bij de bestijging; elk oogenblik loopt men gevaar te struikelen en in een dier spleten te vallen in onberekenbare diepte.

Wij gingen met een boot naar de Zwavelbaai, eenige mijlen van onze ankerplaats verwijderd en zoo genoemd naar de groote hoeveelheid zwavel, die men er vindt, en die eenige jaren geleden geleid heeft tot een poging ter ontginning van die terreinen. De baai is gewoonlijk uitgangspunt van de excursionnisten, die den vulkaan willen bestijgen, maar de herhaalde aanvallen van de inboorlingen dringen de toeristen, een talrijk gewapend geleide mee te nemen.

Het was ons niet mogelijk, voor den tocht tijd te vinden en wij stelden ons ermee tevreden, den vulkaan van het dek van ons schip te bewonderen. Op de ankerplaats van Port Resolution gevoelden wij zonder ophouden de schokken door de beving van de zeebedding aan ons anker meegedeeld of liever aan zijn ketting, en gedurende de vaart van Port Resolution naar Wassissi, die wij in één nacht volbrachten, konden we het schitterende licht waarnemen, dat uit den vulkaan uitstraalde en vele mijlen ver zichtbaar was. Ik genoot van een verheven schouwspel, toen ik eenige uren leunende tegen de verschansing, enorme steenen zag uitwerpen, die verscheiden honderden meters hoog werden opgeworpen, terwijl de gesmolten lava in stroomen langs de helling van den berg vloeide. Ik kreeg nog vrij wat stof over van het door den vulkaan uitgeworpen gesteente, en fijne stofdeeltjes drongen zelfs tot in de scheepshut door.

Wij legden te Wassissi aan in de diepte van een kleine, goed tegen den zuidoostenwind beschutte baai; twee honderd-vijftig inboorlingen wonen op deze plaats en leven geheel in wilden toestand. Ofschoon er zich een engelsche zendeling heeft gevestigd, blijven de inboorlingen weerspannig tegen zijn leer en nemen zijn raadgevingen niet aan. Van eenige beschaving is er bij hen nog geen sprake; daarvan is nog niets tot hen doorgedrongen; men bespeurt dat dadelijk, als men hun rudimentaire kleeding ziet, zooals zij naar de heerschende mode daar wordt gedragen. De mannen zijn zoo goed als geheel naakt. De vrouwen hebben enkel een gordel van pandanusbladeren, die om de lenden is geslagen bij de vrouwen, die moeders zijn, en de heupen onbedekt laat bij maagdelijke vrouwen.

Deze inboorlingen, die flink van bouw en zeer sterk zijn, zouden goede modellen zijn voor een beeldhouwer, sierlijkheid van vormen op prijs stellend en plastische schoonheid waardeerend. Men ziet zeer zelden zieken, en lepralijders, zooals er op deze eilanden zooveel voorkomen, treft men bij hen bijna niet aan; allen zijn ze gespierd en lenig.

Ons verblijf viel samen met den bananenoogst; deze is een voorwendsel voor openbare feestelijkheden. Wij vonden hier een mast om in te klimmen, behangen met geschenken, juist als bij nationale feesten in Europa. Men kiest daarvoor een vrij hoogen boom, aan welks takken op verschillende hoogten trossen bananen zijn opgehangen. Ieder inboorling moet tot den top erin klimmen en mag behouden, wat hij mee weet te nemen.

Ook voor het dansen bieden die feesten eene gelegenheid. Ik kon tegenwoordig zijn bij de dansen, waarin de schoone sekse in Tanna zooveel behagen schept. Alle leeftijden nemen er aan deel, van het kleine kind af, dat nog op de heupen der moeder wordt gedragen, tot het tandelooze oudje, dat zich zóó Bladzijde 236de genoegens harer jeugd herinnert. De dames dragen lappen van alle mogelijke kleuren en vormen een kring, waarbij bij beurten een vrouw zich afzondert. Zij heft een lied aan, en de andere danseressen antwoorden, nu eens op haar toe tredend, dan met sierlijke bewegingen achteruit wijkend. Zoo doen zij een muziek hooren, die ver van harmonieus is, en waar iemand, die ze voor ’t eerst hoort, bijna doof van zou worden.

Ik bleef niet lang in het gezelschap van die nieuw-hebridische schoonheden, en ik begaf mij naar het strand der zee langs een voetpad, dat door de aanplantingen van den stam leidde. De velden waren goed onderhouden; er was geen onkruid te zien, en ze waren door rijen opgehoopte steenen beveiligd tegen de invallen van wilde varkens. Midden in het veld vond ik een kleine hoogte, waar voedingsmiddelen op waren neergelegd, aardappels, knollen, bananen en visschen. Mijn gids vertelde mij, dat die voorraad bestemd was voor de godin Teapolo, die den landbouw beschermde. Elke inboorling zorgt, dat zij hem gunstig is gezind, niet door te bidden, maar door haar geschenken aan te bieden, dan is hij er van verzekerd, dat zijn oogst goed zal zijn.

Port-Vila op het eiland Vaté.

Port-Vila op het eiland Vaté.

Op het strand aangekomen, ging ik voorbij een klein huis, waarin ik mannen op matten zag liggen; hun heftig schitterende oogen en karakteristiek dronkemansuiterlijk deden mij zien, dat zij te veel hadden genoten van het brouwsel, dat de inboorlingen vervaardigen, de kawa. Elken avond tegen vier uur moet een jongen van ongeveer vijftien jaren de wortels van die plant kauwen; hij spuwt het sap uit in een daarvoor bestemden bak, waar hij het laat gisten. Dat is de inlandsche drank; ieder dorpeling, die den mannelijken leeftijd heeft bereikt, mag uit den voorraad drinken en hij heeft het recht, om in het gemeenschappelijke huis de gevolgen te laten voorbijgaan van dien sterk bedwelmenden drank, die op de Zuidzee-eilanden zoo algemeen wordt gedronken. Om de kawa klaar te maken, kiezen ze bij voorkeur een knaap, wiens gebit volmaakt in orde is; en ik heb hen een allernauwkeurigst onderzoek zien instellen naar zijn kaken, om te zien, of geen zijner tanden was aangestoken.

Te Wassissi heb ik voor de eerste maal gebruik moeten maken van het gezag, dat mij mijn functie als commissaris der regeering verschafte, om het nieuwe reglement, betreffende de emigratie, tot uitvoering te brengen. Ziehier, in welke omstandigheden. De super-cargo van ons schip had twee vrouwen gerecruteerd. Maar pas was ik aan boord teruggekeerd, of een Kanaak kwam een van haar, Yamé genaamd, opeischen. Hij beweerde, dat zij zijn vrouw was, en dat hij haar niet mee wilde laten gaan naar Nouméa, terwijl hij aanbood, den prijs voor haar ontvangen, terug te betalen. Ik ondervroeg Yamé, die mij antwoordde, dat die man haar echtgenoot niet was; zij weigerde categorisch weer aan wal te gaan.

Ondanks de smeekingen van den Kanaak en de tranen, die hij in massa stortte, ondanks de ontroering, die den man overweldigde, bleef Yamé onverbiddelijk en hield hare ontkenning vol. Toch vertrouwde ik haar woorden niet recht en ging informeeren bij de andere Kanaken. Zij vertelden mij, dat zij wèl zijn vrouw was, en dat zij zijn toestemming, om te mogen vertrekken, niet had gevraagd. Ik heb toen haar engagement moeten schrappen en moest haar teruggeven aan haar heer en meester. Ik vrees zeer, dat de ontvangen stokslagen haar niet zullen hebben genezen van haar zucht naar vrijheid en onafhankelijkheid. Maar de meest elementaire voorzichtigheid eischte, dat die vrouw aan haren man werd teruggegeven; maar al te dikwijls hebben de aanvallen op Europeanen tot oorzaak gehad een roof van weggevoerde Kanaken, zonder toestemming van den stam ontvoerd; onze opvolgers aan deze kusten zouden aan Bladzijde 238weerwraak hebben blootgestaan, en ons gedrag zou die dan hebben uitgelokt.

Bananenfeest op het eiland Tanna.

Bananenfeest op het eiland Tanna.

Na Wassissi te hebben verlaten, voeren wij langs de noordelijke helft der oostkust van Tanna en om kaap Lamtahim heen, die bewoond werd door een onrustigen stam; wij hadden het voornemen, op de westkust het anker te laten vallen bij Sangalli. De invloed van den vulkaan is in dit deel van het eiland minder merkbaar; men bespeurt nog in de verte de wolk van rook, die Tanna steeds bedekt houdt en in niet onbelangrijke mate de meteorologische toestanden er wijzigt; alle voorspellingen der zeelui omtrent het te verwachten weder brengt die rook in de war. Maar het stof, dat uit de opening naar buiten komt, vliegt niet tot deze plek en verbrandt er de planten niet, terwijl de plantengroei er inderdaad vrij weelderig is en den top der heuvels zelfs bedekt.

Aan deze kust waren niet veel menschen; men moet tot aan het Zwarte Strand gaan op de westkust, om eenigszins belangrijke volksstammen te ontmoeten. Ik ging hier aan wal op den oever van een rivier, waar zoet water in overvloed te krijgen was; de gelegenheid was gunstig, om een uitstapje in het binnenland te doen. Een kronkelend pad volgend, dat door den regen van de voorafgaande dagen glibberig was geworden, ging ik door een dicht bosch, waar geen zonnestraal doordrong; de grond was er zeer vruchtbaar en humus was er in een laag van aanmerkelijke diepte afgezet. In een meer of minder ver verwijderde toekomst zal dit plekje een geschikt punt van uitgang zijn voor een proef met een landbouwkolonie; de uitstekende ankerplaats, de betrekkelijke gezondheid van de plaats, het goede rivierwater, dat men er heeft, en eindelijk de rijkdom van het land, al die omstandigheden zijn bij uitstek gunstig voor het welslagen van een europeesche kolonie.

Weldra naderden wij Sangalli, waar wij eenige dagen dachten te blijven. De ankerplaats was er niet uitstekend; van het dek van ons schip konden wij de overblijfselen zien van de engelsche stoomboot Fijian, die in 1887 schipbreuk heeft geleden; de passagiers hebben zich kunnen redden, maar het schip was geheel verloren en de lading werd door de inboorlingen geplunderd. Onze reeder verschaft zich er tegen lage prijzen voorwerpen van europeesch maaksel, als messen, couverts, groote en kleine lantaarns en allerlei levensmiddelen.

Zoodra de Lady Saint Aubyn het anker had uitgeworpen, zagen wij het hoofd Gemmy aankomen, wel bekend bij de kooplieden. Met een in flarden gescheurd hemd aan, zonder broek, met een pijp in den mond en op het hoofd een gibus, stapte hij aan boord, om ons zijn diensten aan te bieden tegen betaling. Het gezicht van een flesch jenever bracht een glimlach op zijn dikke lippen, en ’t ontvangen van een geweer zette zijn blijdschap de kroon op.

Wij hebben ons over zijn gedrag niet te beklagen gehad, en uit zijn stam konden wij enkele arbeiders tot meegaan bewegen. Maar hij had zich ons verblijf ten nutte weten te maken, en de herinnering aan onze goedgeefschheid zal lang levendig bij hem blijven. Zoolang wij daar bleven, werd hij aan onze tafel toegelaten, en hij trok er de aandacht, zoo niet door uitgezochte zindelijkheid, dan toch door een onverzadelijken eetlust en onleschbaren dorst. Hij zag ons met leedwezen vertrekken en gaf ons zelfs de plechtige belofte, schitterend wraak te zullen nemen op een van zijn buren, een aanzienlijk hoofd, Maki geheeten, wiens onverwachte aanval ons haastig tot vertrek had doen besluiten.

Ziehier, wat er gebeurd was. In den namiddag tegen 4 uur, terwijl een onzer walvischsloepen bezig was te recruteeren op de zuidwestkust van het eiland Tanna beneden Sangalli, had de andere sloep zich naar de noordwestkust begeven. Deze laatste was aan land gegaan juist op de plek, waar de Fijian schipbreuk had geleden. Plotseling werden verscheiden geweerschoten gelost door de inboorlingen op het strand; een matroos kreeg een kogel in het linkerbeen, zoodat hij drie dagen later aan tetanus stierf. De boot keerde dadelijk naar boord terug, na eenige geweerschoten te hebben gewisseld met de aanvallers. Ik stelde een onderzoek in. Het hoofd van den vijandelijken stam beweerde, dat een vrouw uit zijn dorp was gevlucht en zich op ons schip had verborgen. Hij was in den morgen er geweest, om haar te zoeken, en toen hij haar niet had kunnen vinden, vertrok hij in de overtuiging, dat wij haar hadden verborgen.

Hij was weer naar den wal gegaan en had ons aangevallen, om zich te wreken over een roof, dien wij niet hadden gepleegd. Overigens werd deze kust altijd als hoogst gevaarlijk aangewezen; de Nouméa, de Télégraphe en nog een schip uit Queensland hadden herhaaldelijk zich over de inboorlingen te beklagen.

Bij zulk een reis ter afsluiting van huurcontracten met inboorlingen is het voorzichtig, zoo gauw mogelijk te vertrekken, als dergelijke gevallen zich voordoen, want dat zijn slechte voorteekenen. Het schijnt, dat er dan dadelijk een teeken wordt gegeven, dat het geheele eiland over wordt verstaan en dat het consigne blijkt, om alle verkeer tusschen de vreemdelingen en den vasten wal te breken.

Wij maakten ons dadelijk zeilklaar en verlieten Tanna, na even Kwamera te hebben aangedaan in het Zuiden van het eiland. De inboorlingen zijn er rustig, en zijn bekeerd tot het protestantisme. Zij doen aan landbouw, dus konden wij er allerlei voorraad opdoen, oranjes en bananen, suikerriet en knollen.

Wij wendden ons naar het eiland Erromango, dat 35 mijlen ongeveer van Tanna was verwijderd. Een krachtige zuidoostenwind bracht ons weldra in het gezicht der westkust, en om elf uur ’s avonds voeren wij de Cooksbaai binnen, na om de Verraderskaap te zijn heengezeild, zoo genoemd door den beroemden engelschen zeevaarder, die er door de inboorlingen werd aangevallen. Wij bleven den geheelen nacht onder zeil; de baai is zeer weinig beschut en men kan er dus enkel bij windstilte landen, terwijl men ieder oogenblik gereed moet zijn, weer zee te kiezen.

Om zeven uur ’s morgens zette een boot ons in de buurt van het dorp aan land; die kust is nog al bevolkt en wij merkten drie stammen op, aan de baai gevestigd. Eertijds waren de bewoners zeer gevaarlijk en zonder op te klimmen tot den aanval, waaraan Cook indertijd blootstond, zou ik kunnen Bladzijde 239herinneren aan den zendeling Gordon, die er in 1869 gedood werd met knotsslagen, en nog korter geleden aan de bemanning van een engelsch schip, die er in 1875 vermoord en opgegeten werd.

Bij ons bezoek liepen vreemdelingen niet meer zooveel gevaar; de invloed van den zendeling, aan de oostkust gevestigd in de Dillonbaai, heeft zich tot hier doen gevoelen; hij heeft in de dorpen enkele scholen gesticht, en de onderwijzers brengen den inboorlingen beschavingsdenkbeelden bij. Wij kunnen dus onbevreesd aan land gaan en met hen betrekkingen aanknoopen.

Wij kwamen op een Zondag in de Cooksbaai; de inboorlingen, al half bekeerd, hadden hun mooiste kleederen aangetrokken; mannen en vrouwen hadden de nationale kleeding, bestaande uit een lapje of gordel van pandanenbladeren, vaarwel gezegd. Nu dragen beide seksen hemden en broeken, en de jonge dames van Erromango zijn hoogelijk ingenomen met gekleurde jurken, hoeden met veêren en zelfs met het corset. Ik geloof, dat de winkels van Nouméa hier al hun overtolligheden slijten. Zoo dan al het schaamtegevoel bij deze transformatie der zeden heeft gewonnen, in schilderachtigheid zijn die menschen er niet op vooruitgegaan. De originaliteit dezer eilanden gaat langzamerhand te niet, en weldra zal de beschaving den eigenaardigen stempel hebben doen verdwijnen, die hen nog onder de aandacht deed vallen.

Onze werving had er niet veel succes; een enkele inboorling wilde meegaan naar Nouméa; maar hij vroeg, of het schip voor anker wilde blijven liggen, want hij kon geen contract sluiten op Zondag; hij mocht geen betaling aannemen op een dag, die geheel en al moet zijn gewijd aan overdenking en godsdienstoefening.

Weldra verlieten wij deze streken, die reeds al te beschaafd waren, en in de richting van de Dillonbaai varend, volgden wij de noordkust van het eiland en een gedeelte van de westkust.

Erromango zag er meer begroeid uit dan Tanna, het eiland is boschrijker en niet zoo vulkanisch en bergachtig als het andere, er zijn wel enkele heuvels in het binnenland; maar men heeft er ook vlakten waar aan veeteelt zou kunnen worden gedaan. Daarbij is het eiland goed besproeid, en de kust is gemakkelijk toegankelijk.

Als men bij de Dillonbaai komt, ontdekt men aan den oever der rivier de prachtige installatie van den protestantschen zendeling R., die sedert 1872 op het eiland woont; in de buurt is een kerk gebouwd, waar men op een houten bord kan lezen, welke feiten Engelands aandacht op dit eiland hebben gevestigd en het zoo bekend hebben gemaakt. Sedert 1839 zijn vijf anglicaansche zendelingen gedood door inboorlingen uit Erromango.

Langen tijd ging dit eiland door voor het gevaarlijkste van de groep der Nieuwe Hebriden. De Kanaken werden voorgesteld als de bloeddorstigste en gevaarlijkste wilden uit den geheelen archipel. Vijftig jaren geleden ongeveer kwamen op Erromango veel Europeanen; in de Dillonbaai kan men nog de overblijfselen vinden van eene belangrijke vestiging, bestemd voor de exploitatie van sandelhoutaanplantingen. Die werkte er van 1855 tot 1864, en van dien tijd dagteekent de vijandige gezindheid, bij de bewoners opgemerkt, waardoor niet alleen onder de zendelingen, maar ook onder de toevallig aankomende zeevaarders zooveel slachtoffers zijn gemaakt.

Inderdaad werpen de handelingen, door de houtinzamelaars volbracht, om arbeiders te krijgen, hun blijkbaar kwade trouw bij het sluiten van handelsovereenkomsten, de moord op veel inboorlingen voldoende licht op de daden van geweld, door de inboorlingen begaan, en op de weerwraak, door hen genomen op onschuldigen, met hun leven boetend voor de misdaden van anderen.

Aan boord van ons schip luisterde ik naar de mededeelingen van onzen werver F., die vroeger ambtenaar was in een exploitatiezaak van sandelhout, en hij zei tot mij: “Als dit eiland Erromango spreken kon, zou het dingen kunnen vertellen, die iemand de haren zouden doen te berge rijzen”.

Het scheen mij toe, dat de bevolking er minder dicht was dan op Tanna; volgens ter plaatse ingewonnen inlichtingen heeft men er ongeveer 2500 inwoners, waarvan 1200 tot het Christendom bekeerd zijn en 1300 nog heidenen zouden wezen. Maar de vorderingen, die de zendeling R. maakt, zijn niet weg te cijferen, en langzamerhand dringt zijn invloed door tot in de afgelegenste gedeelten van het eiland. Zoo heeft hij drie-en-dertig kleine zendingsposten in ’t leven kunnen roepen, geleid door een dergelijk aantal vermaners, en toen ik er was, had hij reeds 150 kinderen gedoopt.

Ik hoop, dat deze pogingen tot het maken van proselieten volkomen slagen; zij zullen mogelijk de ontvolking van het eiland tegengaan, waar sinds dertig jaren het aantal bewoners van 3000 tot 2000 is gedaald. Ik heb kunnen waarnemen, dat de inboorlingen van Erromango minder forsch zijn dan die uit Tanna. Hun gestalte is kleiner, hun kleur donkerder; ze zijn magerder en hebben een minder gezond gestel dan hun buren; de wapens, die zij gebruiken, als bogen en pijlen en knotsen, zijn kleiner en geheel in overeenstemming met den tengerder lichaamsbouw, die bij alle bewoners valt op te merken.

Uit het oogpunt van het intellect, komt dit ras mij het minst ontwikkeld voor van die, welke ik nog in den archipel heb ontmoet. De inboorlingen beoefenen in ’t geheel geen industrie, en hun verstand is niet ontwikkeld. Men bemerkt, dat zij den invloed niet hebben ondervonden van de Polynesiërs, die op de andere eilanden de autochthone bevolking hebben opgeheven, haar nieuw bloed hebben bijgebracht en haar in alle opzichten hebben vooruitgeholpen. De Kanaak uit Erromango is nog de zuivere Negrito of wel de Papoea, die nog in niets is veranderd, die vrij gebleven is van elken vreemden invloed en een der laagst staande rassen vormt van de groote menschenfamilie.

De gezondheid van ’t klimaat op het eiland is verschillend op de oost- en de westkust; de Cooksbaai lijkt gezond en wel geschikt voor eene europeesche vestiging; maar daarentegen hebben mijn tochten in en om de Dillonbaai mij overtuigd van de ongunstige ligging dier plaats. Het dal is vruchtbaar, en de rivier brengt zoet water aan in overvloed, maar miasmen worden ontwikkeld op de moerassige Bladzijde 240oevers der rivier, en de baai ligt te zeer beschut voor de heerschende zuidoostenwinden. Het verbaasde mij niet, dat de heer R. en zijn gezin ziek waren tijdens ons bezoek en zich genoodzaakt hadden gezien, tot herstel van gezondheid de australische koloniën op te zoeken.

Van Erromango voeren wij naar het Noordwesten en stevenden naar het eiland Vaté of Sandwich, waarvan wij ongeveer 70 mijlen verwijderd waren. Het deed mij genoegen, dit eiland nogmaals aan te doen; vier jaren geleden was ik er een half jaar gestationneerd geweest met nog een luitenant en vijftig soldaten. Dat was in den tijd, toen Frankrijk den archipel in bezit had genomen en posten had gevestigd te Vaté en te Mallicolo. Maar het verzet van Engeland en van de presbyteriaansche zendelingen leidden tot de ontruiming van het land door onze troepen, en ik had met leedwezen moeten aanzien, hoe onze driekleur er was verdwenen.

Twee dagen, nadat wij Erromango hadden verlaten, verkenden wij het Sandwicheiland. Cook beschouwde het als de parel van de groep der Nieuwe Hebriden en het verdient dien naam, terwijl de beschrijving, die hij ervan geeft, zich niet aan overdrijving schuldig maakt. Dit is het voor den landbouw ’t best geschikte eiland; men vindt er breede, goed besproeide dalen, waar de grond verrassend rijk en vruchtbaar is; de heuvels dragen niet veel bosschen, maar er zijn weidenrijke plateaux, en op veel plaatsen wacht de grond er maar op, in cultuur te worden gebracht, om de overvloedigste oogsten te leveren. De kolonist behoeft hier geen voorbereidenden arbeid te doen, hij vindt een ontgonnen terrein en dadelijk na zijn aankomst kan hij er maïs en koffie gaan planten. De noordwestkust is rijk aan zeer goede, veilige havens; alleen voor de oostkust ligt een gevaarlijke klip, maar die is best te vermijden.

De reede van Franceville of Port-Vila.

De reede van Franceville of Port-Vila.

Wij voeren de Pangobaai binnen en zouden bij Port Vila voor anker gaan, een haven, zoo ruim, dat er wel een vloot in geborgen kon worden. Het is ’t belangrijkste punt van de groep der Nieuwe Hebriden, bestemd voor eene groote toekomst, en nu reeds neemt het een eerste plaats in, wat handel en landbouw betreft.

Port-Vila is dan ook de hoofdstad der Nieuwe-Hebriden, centrum van de kleine, fransche kolonie, die de natuurlijke schatten van den grond exploiteert en deze eilanden, die zoo rijk en productief zijn, voor Frankrijk wil trachten te winnen. De naam Franceville, die der plaats ook wel wordt gegeven, herinnert aan het moederland en aan de gevoelens, die onze landgenooten koesteren voor Frankrijk, waarvan zij door 6000 à 7000 mijlen land en zee gescheiden zijn.

Ondanks hunne grootere getalsterkte zijn de inboorlingen als verloren onder de blanken, die Port-Vila bewonen; zij zijn voor ’t grootste deel verwezen naar de twee eilanden Vila en Mélé, die wij tijdens ons verblijf alhier nog willen bezoeken.

Vijftig Europeanen ongeveer wonen te Franceville; zij behooren tot verschillende nationaliteiten; men ziet er Franschen, Zweden, Engelschen, Noren, Amerikanen en Duitschers. Allen doen aan landbouw en drijven handel.

Ons eerste bezoek gold den agent van de Compagnie Calédonienne, die te Anabroe woont. Die maatschappij, in 1882 opgericht, heeft veel grondgebied verworven in den Archipel; zij heeft kantoren ingesteld op de verschillende eilanden en houdt zich ernstig bezig met het stichten van landbouwkoloniën.

De vertegenwoordiger van de maatschappij, de heer A., stelde vriendelijk een paard te mijner beschikking, en zoo kon ik een prettig wandelritje doen door de aanplantingen; er gingen verscheiden uren met een rit over de plantages heen. Tegenwoordig zijn reeds 30000 H.A. in cultuur; 120000 koffieboomen geven een jaarlijksche opbrengst van 40 tonnen en 1000 kokospalmen zullen het volgend jaar voor ’t eerst vruchten leveren. Bladzijde 241

Residentswoning te Franceville op Vaté.

Residentswoning te Franceville op Vaté.

Het was een waar genoegen, het binnenland van Vaté of het Sandwich-eiland in te gaan, dat vroeger geheel aan de inboorlingen was overgelaten en nu bijna uitsluitend door Europeanen is bezet, die de natuurlijke hulpbronnen er exploiteeren; daar zijn er onder hen, die zich met geduld en volharding een zoo niet schitterende, dan toch zeer dragelijke positie hebben veroverd.

Zoo kwamen wij te Freshwater, reden door bananenaanplantingen, die zeer winstgevend zullen zijn, zoodra de kolonisten de vruchten ter markt zullen kunnen brengen te Sydney en te Melbourne en dus met voordeel zullen kunnen wedijveren met de voortbrengers op de Fidsji-eilanden. Na de Freshwaterrivier te zijn overgegaan, bereikten wij het dorp Tagabé, door onze landgenooten bewoond. Zes jaren geleden ongeveer liet een fransche kolonisatie-maatschappij naar Port-Vila een groep kolonisten uitgaan, die lust hadden in landverhuizing en die elders eens hun fortuin wilden beproeven. Sommigen werden al gauw ontmoedigd en keerden naar het moederland terug; anderen, die zich niet lieten afschrikken door tegenspoed en inspanning, bleven en hebben ten laatste het welvarende dorp gesticht, dat er nu is verrezen.

Elk van hen heeft een kleine bezitting, waarop hij een huisje heeft gebouwd met bijgebouwtjes voor varkens en kippen; enkele woningen waren artistiek versierd; er was een engelsche tuin aangelegd met nette paden, grasvelden en keur van bloemperken.

Allen leefden van de opbrengst van hun land; hun koffieaanplantingen, en de bouw van bananen en maïs leverden hun een welstand, die hun in Frankrijk niet zou zijn te beurt gevallen; hun bestaan is vrij en onafhankelijk en kent geen dwang van conventie of mode, waardoor in Europa zooveel individueel initiatief wordt tegengehouden.

Ik kwam te Franceville terug en begaf mij naar de woning van den ouden maire dier plaats, den heer C. De blanken te Port-Vila vormen inderdaad een afzonderlijke groep, met een burgemeester en verdere ambtenaren, die de aangelegenheden van openbaar belang behartigen; de quaesties omtrent de wegen, de reiniging, de haven worden bestudeerd, en binnen korten tijd zal men goede rijwegen te Port-Vila hebben, leidend naar andere centra van kolonisatie.

Er is zelfs sprake van, een weg te leggen naar den anderen kant van het eiland, naar Port-Havannah, en het zal een weg zijn voor allerlei vervoermiddelen geschikt. Zoo vertelt mij de heer C., dien ik reeds had leeren kennen op een vorige reis. Hij noodigde mij uit, zijn bezitting te gaan zien, die in de laatste jaren aanmerkelijk was vergroot, en stelde mij voor, den volgenden dag met hem een uitstapje naar het inlandsche dorp Mélé te maken. Ik nam het aanbod gretig aan, was precies op tijd op de afgesproken plaats, namelijk om zes uur ’s morgens voor den winkel van de Maatschappij der Nieuwe-Hebriden.

Wij deden den tocht te paard. Port-Vila is het eenige punt op de Hebriden, waar men van die beweegkracht gebruik kan maken; er zijn sinds eenige jaren paarden ingevoerd van het eiland Norfolk. Zij bewijzen er groote diensten, want nu kunnen de kolonisten te paard hunne uitgebreide plantages bezoeken. Bij ’t verlaten van Port-Vila kwamen wij in een bosch, waarvan de dichte boomen den mooien weg, die naar het dorp Mélé leidde, heerlijk tegen de brandende zonnestralen beschutten.

Na een half uur verlieten wij het bosch en kwamen uit vlak bij de Pangobaai, waar rustig ons schip, de Lady Saint Aubyn lag. Wij volgden het strand, en na nog een paar plantages te hebben bezichtigd van zweedsche families, die er reeds vijf-en-twintig jaren woonden, kwamen we bij een open ruimte, waar vijf- of zeshonderd inboorlingen schreeuwden Bladzijde 242en gesticuleerden en zich aan allerlei lichaamsverdraaiingen te buiten gingen.

Dat waren de bewoners van het dorp Mélé, die door hun dansen den aardknollenoogst vierden. In rood en in wit katoen gekleed, met veêren in het haar en een rood en zwart beschilderd gezicht, ieder met een knots en een paar messen gewapend, stonden ze in vier of vijf gelederen en kwamen al zingend naar voren, met de voeten trappend op de maat van inlandsche trommels.

Hun muziekinstrumenten zijn allermerkwaardigst; ’t zijn holle boomstronken, vastgezet in den grond, met gaten er in geboord, die onderling verbonden zijn door verticale spleten; van boven zijn ze versierd met allerlei snijwerk, dat een voorstelling geeft van vogels en andere dieren, schepen enz. Door op die trommels te slaan met stevige stokken, weten ze vrij afwisselende geluiden in de maat voort te brengen.

Die dansen en die muziek zijn zeer gewild bij de inboorlingen der Nieuwe-Hebriden; bij elken stam zijn er, evenals in onze fransche dorpen, enkele jongelui, die den boel aan den gang maken en de feesten geanimeerd houden; zij zijn ongevoelig voor vermoeienis en warmte, en altijd gereed, om opnieuw te beginnen.

Alleen over dag houden zij zich met die genoegens bezig, en een uur na onze aankomst hielden de dansen op en de inboorlingen keerden naar hun hutten terug. De dansen werden telkens aangemoedigd door grijsaards, die op den grond zaten en nu en dan opstonden, om de vermoeiden te laten drinken en de drukst dansenden te complimenteeren.

Zij, die op het eiland Mélé zich met die dansen bezighielden, woonden niet op het hoofdeiland maar op een klein dor eilandje in de baai, waar bijna geen water en geen groen te vinden waren. Daar vertoeven zij en gaan alleen aan wal, om hun velden te bebouwen. Wat zou de oorsprong van dit gebruik zijn? Waarom hebben zij zich afgezonderd? Ik zou het niet kunnen zeggen, en ik denk, dat zij in vroeger tijden in strijd zijn geraakt met de naburige stammen en dat ze zich op het eilandje moesten verschuilen voor de aanvallen van hunne tegenstanders.

Wij volgden hen, en door een bootje overgebracht, gingen we bij hun woningen aan wal. De bevolking van het eiland Mélé schijnt nog niet spoedig te zullen uitsterven; wij werden omringd door kinderen van elken leeftijd, jongens en meisjes, die elkander duwden en stieten, om ons beter te zien. De kleine kinderen waren geheel naakt en betrekkelijk vrij zindelijk, als wij ze vergeleken met de bewoners van Tanna en vooral van Erromango. Overigens verschilt dit ras van dat der andere eilanden, zoodat ik er wel toe geneigd ben, voor waar aan te nemen de traditie, die wil, dat Mélé bevolkt is geworden tachtig jaren geleden door een schip, dat van Nieuw-Zeeland kwam en schipbreuk leed in de Pangobaai. Hun physieke eigenschappen, hun taal en ook hun gewoonten herinneren sterk aan die der Polynesiërs.

Wij verlieten die eilandbewoners en kwamen op het groote eiland terug, waar wij onze paarden terugvonden, rustig grazend onder de hoede van een paar Kanaken. Een vlugge galop bracht ons in anderhalf uur naar Franceville terug.

Zoodra ik aan boord was, maakte ons schip zich voor het vertrek gereed, nadat wij afscheid hadden genomen van de beminnelijke kolonisten van Port-Vila, en de Lady Saint Aubyn zette koers naar Port-Havannah, de belangrijkste plaats van het eiland Vaté na Port-Vila. Wij zeilden met moeite om de Duivelskaap heen, die de noordwestelijke begrenzing van de Pangobaai vormt; het was nog al een gevaarlijk punt vanwege een klip, die ver in zee vooruitstak. Op die klip was kort te voren een schip van de Nieuw-Hebridische Compagnie vergaan.

We voeren voorbij kaap Tu-ku-tu, bewoond door een fransche familie, die een landbouwkolonie bestuurt; koffieboomen en kokospalmen en bananen waren in de laatste jaren daar aangeplant, zoodat die bezitting een der belangrijkste van de Nieuwe-Hebriden belooft te zullen worden. Het is een doel voor uitstapjes van toeristen uit Port-Havannah, die zeker zijn, door den heer H. goed te worden ontvangen.

Uit wat ik hier heb meegedeeld, kan de lezer wel afleiden, dat een reis naar het eiland Vaté niet lastig of moeilijk is; de Europeanen, die er wonen, zijn blij, eens gastvrijheid te kunnen bewijzen aan iemand, die hun een bezoek brengt. De inboorlingen zijn er zachtzinnig en vreedzaam en beschouwen de Europeanen volstrekt niet met een wantrouwend oog. Ongelukkig kan deze beschrijving alleen voor het eiland Vaté gelden. Op de andere eilanden der groep, bij voorbeeld op Tanna en Erromango, ontmoetten wij slechts wilde, gevaarlijke inboorlingen, en men moet dan uiterst voorzichtig zijn bij de betrekkingen, die men wel genoodzaakt is met hen aan te knoopen, want elk oogenblik kan er een moeilijkheid ontstaan, die den reiziger herinnert aan de waarheid, dat deze archipel, dien hij bezoekt, gelegen is aan den anderen kant van de beschaafde wereld.

Zoodra men Tu-ku-tu voorbij is, bemerkt men het eiland, dat het Hoedeiland wordt genoemd naar den vorm, dien het met zijn laag gebergte vertoont, of dat ook wel het Entrée-eiland heet, omdat het den weg aangeeft, welken men heeft te volgen naar Port-Havannah,

Wij voeren de Zuiderstraat of de Groote Straat binnen, en na enkele oogenblikken bemerkten wij aan het kalme water en den getemperden wind, dat we in een goed beschutte haven waren binnengekomen. Port-Havannah was nog niet duidelijk te zien. Wij ontdekten de eilanden Déception en Protection, die aan alle zijden de haven omsluiten, maar de huizen der kolonisten en hun winkels waren nog niet te zien. Die gebouwen werden verborgen door de kaap, die Kaap van het Witte Zand heette. Daar woonde de engelsche presbyteriaansche zendeling Mac., wiens geest zoo weinig evangelisch is gestemd en die een zoo krachtigen haat tegen Frankrijk koestert.

Wij lieten aan stuurboord die kaap liggen, waar de engelsche vlag boven wapperde, en bemerkten weldra de eerste huizen van Port-Havannah. Wij ankerden tegenover de magazijnen van de Caledonische Maatschappij. Ik zag deze plaats met genoegen terug, waar ik zes maanden van mijn leven had gesleten met dappere soldaten, die door moeraskoortsen gekweld werden, maar die trotsch waren, het eerst de driekleur op deze eilanden te hebben geplant.

Onze nationale vlag heeft er echter slechts eenige maanden gewapperd; zij heeft zich moeten terugtrekken Bladzijde 243voor britsche aanmatiging, en wij hebben het moeten bijwonen, dat de huizen verwoest werden, waar onze matrozen hadden verblijf gehouden. Nu zag ik er geen spoor meer van.

De groote vlakte, waar Port-Havannah was gelegen, zag er niet meer zoo druk en levendig uit als vroeger; de belangrijkheid van het punt was sterk verminderd in de laatste jaren, en de handels- en landbouwinrichtingen zijn nu alle geconcentreerd te Port-Vila.

Toch scheen deze haven eens een groote toekomst te gemoet te gaan. De reede is veilig; de vlakte wordt bespoeld door twee rivieren, die zoet water van uitstekende hoedanigheid leveren; er zijn weiden, die voldoende voedsel geven voor de honderd-vijftig stuks vee, welke er grazen onder de hoede van eenige inboorlingen.

Ik ontmoette te Port-Havannah mijn ouden vriend Mackintosh, hoofd van het Déception-eiland; hij vertelde mij eenige van zijn gouvernementeele rampen. Hij stond oudtijds aan het hoofd van een belangrijken stam, waarover hij een volstrekt en onbeperkt gezag uitoefende; sedert de engelsche zendeling is aangekomen, hebben zijn onderdanen hem langzamerhand in den steek gelaten en ze zijn gaan wonen in het dorp bij het huis van den heer Mac.

Wij konden niet hopen, veel contracten te sluiten met de inboorlingen van Vaté; ze zijn tot het Christendom bekeerd en wel tot de denkbeelden der presbyteriaansche zendelingen; die laatsten beletten hen het landverhuizen en houden het op alle manieren tegen, dat de jonge lieden van daar gaan. Zij vreezen, dat het reizen hen onafhankelijker zal maken en den invloed zal verkleinen van de predikers der christelijke leer. Alleen de bewoners van Lélépa op het Protection-eiland bleven ongevoelig voor de vermaningen van den anglicaanschen zendeling en behielden ondanks alles het geloof hunner voorouders.

Het werk der zendelingen, de invloed der Europeanen en de herhaalde aanraking der inboorlingen met de blanken hebben het moreele en intellectueele peil der bewoners van het Sandwich-eiland doen stijgen. Hun materieele leven is er niet weinig op vooruitgegaan en hun maatschappelijke verhoudingen zijn tevens verbeterd. Toch zien wij hier, evenals op Nieuw-Caledonië, een geleidelijke vermindering van het ras der Kanaken; stammen, die ik in 1887 had ontmoet, bestonden niet meer, en het blijkt maar al te duidelijk, dat deze Zuidzeevolken onvermijdelijk ten ondergang zijn gedoemd. In acht-en-twintig jaren is het bevolkingscijfer van 8000 op 3500 gedaald.

Mijn bezoek bij het hoofd Mackintosh van het Déception-eiland heeft mij in die meening niet weinig versterkt; die vervallen grootheid bracht mij naar de plek, waar zijn stam had gewoond, op den top van den hoogsten heuvel van het eiland. Wij kwamen er langs een lastig voetpad, dat naar een nu verlaten dorp geleidde, waar vroeger een volkrijke vestiging was. We zagen er een twintigtal verlaten en in puin vallende hutten. Een enkel huis had weerstand geboden aan den tijd, en merkwaardig genoeg was dat juist het huis, dat het meest iemand moest interesseeren, begeerig om de zeden der inboorlingen te leeren kennen, nu die zeden en gewoonten langzaam, maar zeker, te loor gaan bij de aanraking met de blanken.

In dit huis toch hadden vroeger de tooneelen plaats, die dit eiland om zijn kannibalisme zoo berucht maakten. Mackintosh diende mij tot gids en wees mij op de balken, die het dak steunden. Zij waren gebeeldhouwd aan hun uiteinde en vertoonden de vormen van vogels, bijlen, messen en andere figuren. Het hoofd vertelde mij, dat aan elk dier figuren de herinnering aan een kannibalenfeest verbonden was.

Sedert de komst der Europeanen zijn die treurige gewoonten geheel verdwenen; maar ik zou bijna durven beweren, dat Mackintosh, zoo afkeerig van vreemden invloed, dien goeden, ouden tijd betreurt en met genoegen den tijd zou zien terugkeeren, toen zijne onderdanen nog niet hun culinaire gewoonten hadden veranderd.

In 1872 werd op het eiland Hinchinbrock, niet ver van het Sandwicheiland, nog een Maleier gedood en opgegeten.

Wij verlieten het Déceptioneiland, om den Lélé-Pastam te bezoeken, die op de zuidelijke punt van het Protectioneiland woont; wij zagen er inboorlingen, die wenschten scheep te gaan bij ons, om het werk van matrozen te verrichten; het zeemansleven behaagde hun zeer, maar zij weigerden hun land te verlaten, om bij den landbouw of bij het werk in de mijnen te worden gebruikt. Men ziet er dus niet velen in Australië of Nieuw-Caledonië.

Zij hebben hun plantages op het Sandwicheiland tegenover het Protectioneiland en drijven handel in aardvruchten met de kolonisten van Port-Vila en Port-Havannah; wij kochten er eenige matten en armbanden van hout en schelpen. De kleeding der bewoners bestond slechts uit een gordel van pandanusbladeren; als versiering droegen ze een varkenstand, met een touwtje om den hals vastgebonden, of ook wel een oesterschelp.

Zij leefden in vrede met de naburige stammen, stonden ons met genoegen de wapens af, die hun voorvaderen hadden gebruikt en verkochten ons een voorraad messen en pijlen met in het vuur geharde punten.

Gedurende onzen terugkeer naar Port-Havannah bezochten wij het Rahni-station. Het was vroeger een belangrijke bezitting, waar veel koffie en maïs werd verbouwd; er waren vruchtboomen geplant en ondanks verwaarloozing gaven ze nog heerlijke vruchten. Het Sandwicheiland is inderdaad in ’t bijzonder bedeeld met natuurschoon, en de grond brengt er mildelijk allerlei tropische producten voort.

Er zou niet veel inspanning worden vereischt, om aan Rahni zijn oorspronkelijken bloei terug te bezorgen; de grond is ontgonnen en men zou zonder veel moeite het huis, dat nu vervallen is, kunnen herstellen; een gezin van jonge, werkkrachtige menschen zou er zich kunnen vestigen en er een landbouwkolonie stichten. Men zou dan het eerste pionierswerk niet meer behoeven te doen, dat het budget van den kolonist vaak al te zeer drukt en geen onmiddellijk voordeel aanbrengt.

Wij gingen de woning van den engelschen zendeling voorbij en bespeurden weldra het huis, dat ik in 1887 bewoonde en dat langen tijd het eenige bewoonde verblijf op het eiland Vaté was. Vroeger waren er geïnstalleerd geweest een familie uit Australië deze menschen wilden beproeven, er katoen en indigo te verbouwen. Bladzijde 244

Er werden groote werken uitgevoerd en zelfs werden met enorme kosten stoommachines overgebracht uit Sydney. Eenige jaren lang scheen het, of Port-Havannah eene groote toekomst te gemoet ging. Ongelukkig bleek het klimaat te ongezond, en de amerikaansche concurrentie maakte, dat er van de mooie plannen weinig terecht kwam; de onderneming liep op eene liquidatie uit.

Gastmaal van Franschen.

Gastmaal van Franschen.

Wij zouden nog wel langer daar hebben willen blijven en een bezoek hebben willen brengen aan den heer G., die op de oostkust de eerste koffieaanplanting heeft aangelegd, niet enkel de eerste op Vaté, maar in den geheelen archipel. Zijn voorbeeld is gevolgd door de andere Europeanen, want spoedig leerden de planters inzien, dat die cultuur zeer winstgevend was vanwege de nabijheid der groote centra Sydney, Melbourne en Adelaïde. De verkoop der koffie is altijd verzekerd in die groote plaatsen en aan den anderen kant vereischt de koffie, als zij eenmaal geplant is, niets dan wat onderhoud en geeft reeds van het vierde jaar af een overvloedigen oogst.

Ons bezoek aan het Sandwicheiland was afgeloopen. Ik was er lang genoeg geweest, om mij te overtuigen van het gewicht, dat Franschen en Engelschen aan het bezit van het eiland hechten. Herhaalde malen was er sprake van een verdeeling van den archipel der Nieuwe-Hebriden tusschen de beide volken, maar altijd werd het eiland Vaté of het Sandwicheiland door beide mogendheden opgeëischt, waarbij Groot-Britannië zijn recht grondde op de aanwezigheid zijner zendelingen, Frankrijk op die zijner kolonisten.

Ik geloof geen onjuistheid te zeggen, als ik beweer, dat mijn landgenooten het meest er toe hebben bijgebracht, om de natuurlijke hulpbronnen van het eiland te ontginnen en dat zij drie vierden van het grondgebied in bezit hebben.

De fransche kolonie te Port-Vila.

De fransche kolonie te Port-Vila.

De degelijke exploitatie van Vaté dateert pas van den dag, waarop de Nieuw-Caledonische maatschappij, te Nouméa opgericht, haren arbeid begon op de Nieuwe-Hebriden. De zending der kolonisten vanwege die Maatschappij heeft misschien niet al die resultaten opgeleverd, die men het recht had, er van te verwachten met het oog op de opofferingen, die men zich had getroost, maar alles is toch niet verloren moeite geweest, en enkelen van die uitgezonden kolonisten hebben zich tot een aardigen welstand opgewerkt.

Onze belangen dateeren dus van vóór die der Engelschen.

Port-Vila heeft, wat de beteekenis van den handel betreft, Port-Havannah vervangen, maar toch zal dit laatste punt in de toekomst altijd belangrijk zijn om de haven, die groote veiligheid aanbiedt en om de rivieren met zoet water, die men er in de buurt vindt. Of die rivieren ook later als beweegkracht te gebruiken zouden zijn, moet nog nader worden onderzocht.

Van Port-Havannah sloegen wij eene noordwestelijke richting in en verlieten de reede door den nauwen doorgang tusschen het Deception- en het Protectioneiland. Wij waren voornemens, het noordelijk deel van de groep der Nieuwe-Hebriden te bezoeken en stevenden naar het eiland Api. De zuidoostenwind blies voor ons in gunstige richting; de Lady Saint Aubyn legde met gemak acht knoopen in het uur af, en 36 uren na ons vertrek uit Port-Havannah kregen wij het eiland Api in het gezicht. Gedurende dien korten overtocht konden wij op een afstand de eilanden der Twee Heuvels waarnemen, het Maï-eiland, waar drie stammen woonden, die Bladzijde 245ieder een eigen dialect spraken, en het eiland Muna. Er is daar niet veel te zien; de bevolking vermindert gestadig; de eilanden leveren zoo goed als niets op en ze zijn zoo klein, dat men hun ook geen betere toekomst mag voorspellen.

Wij lieten het anker vallen in de Diamantbaai, aan de zuidwestkust van Api; de engelsche boot Hector, uit Maryborough in Queensland, lag in dezelfde baai voor anker; zij bracht een zeker aantal Kanaken van verschillende eilanden uit den archipel naar hun respectieve woonplaatsen terug. In deze baai moest het schip een inboorling en zijn vrouw afzetten, die drie jaar te voren aangenomen waren bij een stam in het binnenland; het paar had intusschen een baby veroverd, op engelschen grond geboren.

Alle drie gingen aan land, in hun mooiste spullen uitgedost; de man droeg een deftige jas uit een of ander australisch modemagazijn, hij droeg een horloge met vergulden ketting op een smetteloos wit vest; maar hij had bloote voeten. De vrouw liep onder een vuurroode parasol en zag er met haar kanten japon met sleep en strooken uit als een danseres uit een paardenspel, altijd met bloote voeten, wel te verstaan.

Inboorlingen van het eiland Paama.

Inboorlingen van het eiland Paama.

Maar pas waren ze aan wal gegaan in hun geboorteland, of de inboorlingen aan de kust verzameld, maakten zich meester van hun koffers en deelden den inhoud onder elkander, en binnen eenige minuten waren de stumpers beroofd van de opbrengst van hun arbeid van drie jaren; de australische jas en de roode parasol wekten de begeerigheid op van het hoofd van den stam, die er zich krachtens het recht van den sterkste van meester maakte. Zóó is nu eenmaal de ontvangst, die de inboorlingen wacht, wanneer ze na kortere of langere afwezigheid in hun land terugkeeren. Wat zij hebben overgespaard in den vreemde en de waren, die zij meebrengen, worden aan de plundering van de landgenooten prijs gegeven. Behooren ze tot een stam uit het binnenland, dan moeten ze zich gelukkig achten, wanneer de inboorlingen van de zeekust hun het leven laten en hen rustig laten vertrekken naar hun geboorteland.

De tegenwoordigheid van de Hector was hinderlijk voor onze wervingsbezigheid; wij maakten ons zeilreê, om bij kaap Foreland weer het anker te laten vallen in een door die kaap beschutte baai. Een klein zoetwaterstroompje liep er door een vruchtbaar dal, dat echter nog weinig bebouwd was; de bevolking is er echter vrij talrijk en drijft een drukken handel in kokosnoten met een handelaar uit Jersey, die sinds eenige jaren op het eiland woont; een engelsche zendeling woont er dichtbij en beproeft, maar met slechts matig succes, den inboorlingen zijne geloofsovertuiging bij te brengen.

Wij recruteerden een paar jongelingen en een kleinen jongen van een jaar of zes, die zijn vader en zijn moeder had verloren en opgedragen was aan de zorg van een oom. Deze kon hem niet langer te eten geven en wenschte hem te verhuren voor den Bladzijde 246arbeid te Nouméa. Het was een goed werk, dat aanbod aan te nemen, want het stond te vreezen, dat die oom, dien het verveelde den knaap te onderhouden, hem op een goeden dag een gewelddadigen dood zou doen sterven.

De kleine Kanakenjongen ging met genoegen mee; zijn vroolijk, intelligent gezichtje straalde van blijdschap, en ieder had plezier in hem. Onze reeder hield hem later bij zich en wilde er een jockey van maken, bestemd te schitteren op de nieuw-caledonische renbaan.

’s Nachts wist een onzer pas aangeworven arbeiders te ontsnappen; hij zwom naar den wal, maar was niet zoo beleefd geweest, ons het handgeld terug te geven. Er zal nauwlettender toezicht moeten worden gehouden, en de inboorlingen zullen bij zonsondergang in het tusschendek worden opgesloten.

Wij zeilden nu naar Pané op dezelfde kust; maar terstond bij aankomst zagen we aan het strand in den grond gestoken palen, taboes, die vrouwen en jongelieden moesten waarschuwen, niet mee te gaan met de schepen der fransche wervers. Ziehier, welke reden ons voor dat verbod of die waarschuwing werd opgegeven. Twee maanden te voren had een engelsch schip Alice and Mary veertig inboorlingen, tot den stam uit Pané behoorend, aangeworven. Het had schipbreuk geleden op de kust van Mallicolo, en de Kanaken waren verdronken. Nu mocht voor een vastgestelden tijd geen inboorling zijn dorp verlaten; zóó hadden het de toovenaars van den stam beslist.

Onmiddellijk zetten wij koers naar de Yémubaai tegenover het eilandje Lamenu; een vrij aardig huis werd zichtbaar aan de kust; het was de woning van een nieuw-caledonischen kleurling, die een belangrijke aanplanting van maïs en koffie had aangelegd. Hij gebruikte als arbeidskrachten Kanaken van de naburige eilanden. Zijn plantages lagen in een zeer vruchtbaar dal, besproeid door een rivier, die steeds voldoende water had.

Mijn tochtjes over het eiland in verschillende richtingen deden mij tot het besluit komen, dat het eiland Api het vruchtbaarste van den archipel was. De grond is er rijk; de humuslaag op den rotsgrond heeft eene aanmerkelijke dikte bereikt, en zoo is er een weelderige plantengroei ontstaan, en de rivieren zetten aan hun oevers een groote hoeveelheid slijk af, die nieuwe vruchtbaarheid brengt. Het eiland Api wordt goed besproeid en heeft vrijwat stroomende watertjes, want eveneens is het gesteld te Foreland, Pané, Yému; maar ongelukkig is er geen enkele haven, wel heeft men aan deze kust bruikbare ankerplaatsen.

De geheele bevolking van het eiland kan op 18.000 zielen worden geschat. Zij zijn tenger en klein, en velen van hen hadden wonden op het lichaam, die zij door bepaalde planten er op te leggen, trachten te genezen. Zij hebben den naam van erg wraakzuchtig te zijn en hebben zich berucht gemaakt door herhaalde aanvallen op Europeanen. Zoo is er bijna geen enkel punt op Api, waar men met vertrouwen kan landen, en men moet de grootste waakzaamheid in acht nemen. Vele nachten heb ik aan den wal geslapen, altijd met revolver en patronen binnen mijn bereik.

In de Yémubaai zag ik de inboorlingen op een dag vereenigd bij gelegenheid van een hunner feesten of sinn-sinn. De mannen hadden om het middel een enkel touw, waaraan een koker van schors was bevestigd; enkelen van hen hadden het tot een wollen hemd of vest gebracht. De vrouwen uit het binnenland hadden niet anders aan of om, dan een gordel van bananenbladeren, maar die van de kust waren in een lap katoen gehuld.

Elke inboorling was gewapend met een knots of met een rond mes. Hoewel de bewoners van Api niet zoo beslist oorlogszuchtig zijn als die van Tanna, voeren ze dikwijls strijd tegen elkander. Het is dan een oorlog met hinderlagen; er worden diepe kuilen in den grond gegraven en een inboorling, door den hoofdman van den stam aangewezen, moet er in gaan liggen en den vijand afwachten, als hij voorbijgaat.

Hun instinct is tot menscheneten maar al te zeer geneigd, en als ze die kannabalistische> neiging kunnen bevredigen, gaan ze daarbij aldus te werk. Van een gevangene wordt de romp aan de jonge lieden afgestaan; de ingewanden zijn bestemd voor de varkens en de honden; de mannen krijgen de ledematen. Vrouwen mogen aan dergelijke barbaarsche maaltijden niet deelnemen.

Altijd gaan die maaltijden met feesten en dansen gepaard. Een koopman, die reeds lange jaren op Api woont, gaf mij een beschrijving van de dansen. Het costuum van het hoofd bestaat dan uit een groote bloem, in ieder oor gestoken, een veêr in de haren, een tak in den gordel, een laag verf op iedere wang en op het puntje van den neus. Hij houdt in zijn linkerhand een zeker aantal lansen vast en in de rechter zwaait hij een knots. Dan loopt hij rondom de inlandsche trommelslagers, en danst en springt, terwijl de muzikanten met behulp van twee stukken hout hun trommels slaan en een helsch rumoer maken.

De hoofden hebben veel autoriteit; het heet, dat zij alleen de kunst verstaan, de pijlpunten te vergiftigen.

Ons verblijf te Yému was nog al gunstig voor onze werving; we konden een tiental Kanaken recruteeren. De Lady Saint Aubyn wendde zich daarna naar de westkust en wij voeren door de straat, die het eiland van Ambryn scheidt. Daar zagen wij een bezitting van een Europeaan, die kort te voren door de bewoners van het eiland Paama vermoord was geworden. Wij ankerden in de Groote Baai.

Onder de stammen van Mangliao, Apwe en Baap hoopten wij velen te werven; maar zoodra wij waren aangekomen, kwam er een boot van den wal, en de inboorlingen, die er in zaten, vertelden ons, dat sedert de komst van de onderwijzers of vermaners, door den zendeling van Foreland gezonden, de stammen van Mangliao en Apwe zich aan zijn gezag hadden onderworpen. Dus hadden ze besloten, geen verbintenissen naar buiten meer aan te gaan, en men gaf ons den raad, zoodra mogelijk den terugtocht te aanvaarden. Toch bleven wij een paar dagen, en het gelukte ons, drie inboorlingen mee te krijgen, afkomstig uit het dorp Baap.

De Groote Baai van Api zou gunstig gelegen zijn voor eene europeesche vestiging; er is een zeer mooie plantengroei; de bosschen hebben veel bruikbaar hout, en de Kanaken hebben reeds goede bananenaanplantingen aangelegd. Wat het klimaat en de Bladzijde 247gezondheid betreft, deze verschillen naarmate men aan de eene of aan de andere kust van het eiland is. De noordkust en de noordwestkust, blootgesteld aan de uit zee komende winden, schijnen in een uitstekende conditie te verkeeren; maar de zuidkust en die in het Zuidwesten, die de luchtstroomen opvangen, nadat deze gestreken zijn over Paama, Lopévi, May, Tongoa, Shepherd, zouden voor een Europeaan, die er langen tijd moest vertoeven, allerverderfelijkst kunnen worden. Dit is echter slechts mijn persoonlijk gevoelen; de ervaring kan later misschien tot een ander oordeel leiden.

Ons bezoek aan Api was afgeloopen. Wij zouden nu het eiland Paama aandoen en voeren voorbij het eilandje Lopévi, waarvan de suikerbroodvorm zeer opmerkelijk was. Het is van vulkanischen oorsprong en bereikt wel een hoogte van 1650 M.

Van tijd tot tijd kwam er uit den top van den berg rook; maar wij konden in ’t voorbijgaan de omtrekken verder niet nauwkeurig onderscheiden. Het bestaan van dien vulkaan bevestigt een vrij zonderlinge opmerking, die in dit deel van Oceanië is gemaakt, namelijk dat de werkzame vulkanen in een lijn zouden liggen, die, van Tanna uitgaande, een noordwestelijke richting zou inslaan en zich dan zou aansluiten bij Lopévi en Ambrym op de Nieuwe-Hebriden, bij de zwavelbronnen van Vanua-Lava en de kraters van Urépara-pasa en Tinakula op de Bankseilanden. Die lijn zou eene lengte hebben van een duizendtal K.M. ongeveer.

Het oude vulkanische karakter van Lopévi verklaart de weinige vruchtbaarheid van het eilandje; er wonen niet veel menschen. Tachtig à honderd inboorlingen verbouwen een en ander op een kleine landtong in ’t Noordwesten. Zij onderhouden geregelde betrekkingen met de Kanaken van het eiland Api, wier taal zij spreken.

We hadden niet veel tijd noodig, om de westkust van Paama te bereiken en het anker te Liro uit te werpen, een eiland, dat 10 K.M. lang en ongeveer 4 K.M. breed is. Het is dus niet zeer groot, maar wel is het dicht bevolkt; na enkele oogenblikken was het dek van ons schip overstroomd door een massa luidruchtige Kanaken, blij, dat ze ons hun producten konden verkoopen in ruil voor tabak, pijpen en lucifers. Die beleefdheid, ons zoo spoedig te bezoeken, voorspelde wat goeds; zij verdreef onze achterdocht ten opzichte van deze inboorlingen, die in den ganschen archipel geen al te besten naam hebben. Sedert langen tijd kon geen schip Paama naderen, of het werd met geweerschoten ontvangen. Het zou mij misschien gemakkelijk vallen, een verklaring voor die vijandige gezindheid te vinden in het volgende feit. Een tiental jaren geleden beproefden bewoners van het eiland, die met geweld waren aangeworven, hun vrijheid terug te krijgen aan boord van het schip, dat hen meevoerde naar Australië. De bemanning sloot hen toen op in het ruim en doodde hen allen; “ze werden als ratten vermoord”, zei bij gelegenheid van de rechtzaak de advocaat-generaal van Nieuw Zuid-Wales.

Het verbaast mij dus niet, dat er herhaaldelijk aanvallen zijn gedaan door de Kanaken op Europeanen en dat zij zich krachtig verzetten tegen een vaste vestiging van vreemdelingen op hun eiland; oorlogsschepen hebben de dorpen daarbij wel eens gebombardeerd, en bij mijn bezoek heb ik voor een pak tabak een bom kunnen koopen, die afgeschoten was door het fransche adviesjacht D’Estrées. Van een Man oui oui, zei de inboorling, die het voorwerp mij bracht. Wij, Franschen, worden namelijk door de bewoners van de Nieuwe-Hebriden als de Man oui oui aangeduid, en zoo werd mij bekend gemaakt, dat een fransch schip het schot had gelost.

Wij voeren vlug om het eiland heen en bleven op onze hoede, want ieder inboorling is gewapend met zijn Snidersgeweer en zou niet aarzelen, ons een poets te bakken, als onze waakzaamheid ook maar even verflauwde.

Het land was goed bebouwd; aanplantingen liepen tot aan de zee voort, en men zamelde er in grooten getale de vruchten van den broodboom in. Al is er dus een dichte bevolking, gebrek wordt er niet geleden, en deze inboorlingen zijn forsch en krachtig. Het is waarschijnlijk, dat men hier niet veel sympathie zal hebben voor de vreemde koloniën. Geen der inboorlingen wilde tot landverhuizing besluiten; allen bleven bestand tegen de velerlei aanlokking, hun door ons voorgehouden, als ze te Nouméa wilden komen werken.

Wij verlieten het eiland Paama om zeven uur ’s morgens. Terwijl ons schip onder zeil bleef, trachtten de kleine booten de oostkust van Ambrym te naderen bij den stam Pemedial, maar de toestand der zee belette het aan wal gaan; daarbij was de kust steil, en onder den invloed van de heftig blazende zuidoostenwinden sloegen de golven met kracht tegen de loodrechte rotsen. Het was nutteloos, een poging te wagen, om met het land gemeenschap te onderhouden. Wij voeren langs de zuidkust en ankerden daar tegenover het station van Dick A.

Dat personnage is een Engelschman, die al lange jaren in den archipel woont en alle eilanden bereisd heeft. Hij kent uitstekend de havens der Nieuwe-Hebriden en ook die der Salomonseilanden. Daar het ons plan was, aan die laatste groep een bezoek te brengen, was onze kapitein er op gesteld, aan boord van de Lady Saint Aubyn iemand te hebben, die ervaring had van de streek en ons van goeden raad kon dienen. Hij vond dien in den persoon van Dick A., die snel zijn bagage inpakte en met zijn trouwe levensgezellin, een Kanakenvrouw van het Pinkstereiland, aan boord kwam. Zij was door elephantiasis aangetast, miste alle uiterlijk schoon, maar was vol toewijding voor haren meester.

Toen ik naar boord terugkeerde, was ik aan het strand tegenwoordig bij de werving van twee vrouwen, die, zooals zij zeiden, blij waren het eiland te kunnen verlaten, om aan de slechte behandeling van hunne echtgenooten te ontkomen. Die laatsten, verlokt door het gezicht van de goederen, die wij hadden aan te bieden, gaven hunne toestemming, en de beide vrouwen zwommen naar ons schip toe; één van haar nam een kindje van een paar maanden mee; zij verliet haar dorp, zonder zich te laten verteederen door de tranen van hare oudste dochter, die bij haar vertrek tegenwoordig was en haar wilde terughouden.

De inboorlingen van dit eiland zijn klein en welgevormd; Bladzijde 248zij hebben een opgewekt, vrij intelligent uiterlijk, maar hebben den naam van korte metten te maken met lastige blanken, niet door geweerschoten te lossen, maar door middel van vergif. Ik geef die laatste bewering slechts onder voorbehoud, en geloof dat de vele sterfgevallen aan het klimaat moesten worden toegeschreven en niet aan misdadige handelingen. Hoe het zij, men heeft deze inboorlingen te Nouméa graag als werkkrachten, ze worden uitnemende arbeiders.

Ze wonen hier in kleine dorpen aan het strand der zee of in het binnenland op de berghellingen. Hun woningen zijn nog uiterst primitief, maar toch voldoende om hen te beschermen tegen de ongunst van het weder. Het binnenland is zeer schaars bevolkt, een gevolg van de aanwezigheid van den vulkaan. Op den top van een der bergen heeft men een krater, die rook laat ontsnappen; maar de uitbarstingen zijn niet aanhoudend zooals op Tanna, en ik passeerde het eiland menigmaal, zonder het minste of geringste teeken te bespeuren, dat van de werkzaamheid van het onderaardsche vuur getuigde.

Inboorlingen van het eiland Ambrym vóór hun huis.

Inboorlingen van het eiland Ambrym vóór hun huis.

De geologische gesteldheid van Ambrym verklaart de geringe vruchtbaarheid; de grond is poreus, zandig en dor, en er is weinig water op het eiland; zoet water is er alleen in gegraven plassen, en er stroomt geen enkele rivier; dus is de plantengroei schraal, gelijkend op dien van Tanna in de buurt van Port Resolution en Wassissi. Toch wonen er nog zeven of acht Europeanen; ik ontmoette hen op de verschillende plaatsen, waar wij stilhielden, bij Malo, Creig Cove, Dip Point, Rhanone; ze dreven allen handel in copra, door middel van schepen die op Nieuw-Caledonië of Australië voeren. Enkelen worden er rijk, en ik hoorde dikwijls spreken van F., die alleen op de noordwestkust woonde en schitterende zaken deed.

Te Dip Point bezocht ik de inrichting van zulk een copramaker, een industrie, zeer algemeen in den archipel der Stille Zuidzee en die wel even nader mag worden beschreven.

Men vindt die copramakers op alle eilanden, maar vooral op Ambrym en Aoba. Waar komen zij vandaan? Dat weten ze vaak zelf niet of ze houden het zorgvuldig geheim. Nu eens is het een Portugees, die er voor altijd van heeft afgezien, ooit naar de oevers van de Taag terug te keeren; dan een voorzichtige Engelschman, wien een bezoek aan de Theems voor altijd is verboden, of wel een Franschman, die het eiland Nou van nabij kent en al te compromitteerende betrekkingen heeft te Nouméa; soms ook is het een gouvernementsambtenaar, die niet snel genoeg carrière heeft gemaakt en uit den dienst is gegaan, en men ziet er ook wel jongelui, die door de familie in den steek zijn gelaten. Voor al dezulken zijn de Nieuwe-Hebriden het beloofde land; ze vinden er geen wetten, geen gezag en geen regeering; gendarmen en politie zijn er nog niet ingevoerd; ieder leeft er zooals het hem behaagt, regelt zelf zijn zaken zooals hij wil, en behoeft zich nooit te ergeren over de langzaamheid van de rechtsspraak.

Levend in een hut, door de inboorlingen gebouwd, koopt zoo iemand alle kokosnoten die hem worden gebracht en zoekt voor de eenzaamheid troost bij de flesch. Veel heeft hij niet te doen; het blijft bij eenig toezicht op de beide Kanaken, die hij gewoonlijk in dienst heeft, om de noten in tweeën te splijten. Elke helft wordt aan de zon blootgesteld of aan de hitte van een vuur en het gedroogde vleesch wordt daarna uit de noot gehaald en heet copra. Dat product wordt naar Marseille vervoerd en doet er dienst bij de zeepfabricatie. Bladzijde 297

Inboorlingen van het eiland Spiritu Santo.

Inboorlingen van het eiland Spiritu Santo.

Vanaf de kust van Ambrym bespeurt men in het Westen een vrij lang, bergachtig eiland, Mallicolo, welbekend op het oogenblik der bezetting, omdat daar een zekere J. woonde, die door de inboorlingen werd gedood. Zijn dood diende tot voorwendsel voor het zenden van soldaten, die de veiligheid van onze landgenooten moesten waarborgen. Er werd te Port Sandwich een post gevestigd. Nu wendden wij ons naar die plaats, na op Ambrym onze taak te hebben volbracht.

Personeel van een planter van Mallicolo.

Personeel van een planter van Mallicolo.

Dick A. diende ons tot loods en leidde ons zonder aarzeling in de straat, die uitkwam in de ruime baai van Port-Sandwich. Eerst voeren wij langs de Maskelyne-eilanden, ten zuiden van Mallicolo gelegen. Men deed er aan vischvangst, en de Europeanen die er woonden, met name de heer Mac L., vonden daarin zelfs een bestaan. Wie in deze streken vertoeft hoort vaak van den laatste spreken; zijn naam komt telkens weer voor in de gesprekken, niet alleen van blanken, doch ook van Kanaken. Hij is een der laatste vertegenwoordigers van die groep handelaars, die onder de namen van walvischvaarders, sandelhoutinzamelaars, houders van slavenschepen oudtijds in dezen archipel berucht werden en door hun zeeschuimerij en hun willekeurig optreden de vijandige gevoelens tegen de blanken deden ontstaan, die nu nog bij de inboorlingen worden opgemerkt.

Hij was dertig jaren geleden zonder een cent in den archipel gekomen en bezit nu een vermogen van eenige millioenen, verkregen door den handel met de inboorlingen, toen er nog in ’t minst geen regel daarin was gebracht; en gelukkige speculaties met grond hadden het hunne tot zijn fortuin bijgedragen. Uit staatkundig oogpunt was hij een verbitterd vijand van den franschen invloed, en hij streed daartegen al lange jaren met de grootste geestkracht; van zedelijkheidsstandpunt kende hij geen scrupules, zooals gebleken is uit de quaesties, die hij had met de Bladzijde 298Caledonische Maatschappij. Zóó is de heer Mac L., wiens naam door elken reiziger dadelijk nadat hij aan wal stapt wordt vernomen; ik moest hem wel met een paar woorden teekenen, en ik heb hem dikwijls ontmoet.

Maar om terug te komen op de Maskelyne-eilanden, er zijn er daarvan drie. Oudtijds waren ze bewoond door een talrijke bevolking, maar nu zijn ze zoo goed als verlaten, en we zagen slechts nu en dan eens een boot langs de kust varen. De weinig teergevoelige wervers hebben menigmaal gewapende expedities naar den wal gezonden, die de inboorlingen met geweld meevoerden, de dorpen verbrandden en zelfs vóór hun komst overal schrik en angst verspreidden in de bewoonde oorden. Aan die daden van zeeroof moet de ontvolking van vele eilanden worden toegeschreven.

Wij kwamen te Port-Sandwich en legden aan in een prachtige, goed beschutte haven. Wij waren daar in een betrekkelijk beschaafd land; ’t is de hoofdstad van den archipel, de stad der pretjes op de Nieuwe-Hebriden; daar ontmoeten elkander de coprahandelaars van de naburige eilanden en komen er hun opgespaard geld verteren. Men kan er waarnemen, hoe zakken copra omgezet worden in kisten jenever, tot groot genoegen van die echte drinkers van den Stillen Oceaan.

Wat is Port-Sandwich? Enkele huizen aan weerskanten van de baai, één winkel van de Caledonische Maatschappij, een kolendepôt, een kade, dat is het eenige, wat er nog te zien is in die veiligste haven van de geheele eilandengroep. Maar men moet niet op den schijn afgaan; feitelijk wordt daar veel handel gedreven, schepen van alle nationaliteiten laten er het anker vallen en brengen er leven en beweging; zij laten er koopwaren achter, nemen de producten van het land in en brengen die naar Nouméa, Sydney, Queensland of de Fidsji-eilanden.

Het is ook een centrum der landbouwkolonisatie. Ik ging aan land, om den heer G., agent van de Nieuwe-Hebridenmaatschappij een bezoek te brengen. Hij verheugde zich erin, mij de aanplantingen van maïs en koffie te kunnen vertoonen, door hem in het leven geroepen, in ’t belang der maatschappij die hij vertegenwoordigde. Hij bood mij allervriendelijkst gastvrijheid aan, en in de schaduw van het aardige huis op het strand heb ik prettige oogenblikken gesleten en ik heb er, beter dan mij aan boord mogelijk was, mijn aanteekeningen van de reis kunnen uitwerken.

Er zijn niet veel Kanaken te Port-Sandwich, en men moet naar het binnenland gaan om eenigszins talrijke groepen aan te treffen. Wij zetten dus koers naar de westkust van Mallicolo, passeerden weer de Maskelyne-eilanden en sloegen vervolgens eene noordelijke richting in. De westkust vertoonde een dor, verlaten aanzien. De Nieuwe-Hebriden zijn over ’t algemeen merkwaardig om hun weelderigen plantengroei, om hun prachtige bosschen, zich uitstrekkend tot het strand der zee, en men staat verbaasd over den rijkdom van den grond, bedekt met zoo velerlei planten en zulke reusachtige boomen. Maar in dit gedeelte van Mallicolo is de toestand niet zoo liefelijk; de kust is er steil en wordt gevormd door kale rotsen, verdord er uit ziende en geschroeid door den fellen zonneschijn. Wel ziet men in de diepte een paar groene heuvels, maar men moet vrij ver in het binnenland doordringen, om geschikten bouwgrond aan te treffen. Kokospalmen komen aan het strand weinig voor, en de Kanaken hebben geen enkele aanplanting gewaagd.

In de baai in ’t Zuidwesten, waar wij hadden geankerd, wordt de natuur iets beter, dank zij den drie rivieren, die er zich in zee storten en door nog al vruchtbare dalen stroomen. Zelfs ziet men na ’t passeeren van de rots aan den ingang der baai bouquetten van kokospalmen, die de inlandsche dorpen voor het oog verbergen. Nauwelijks hadden wij op eenige meters afstands van het dorp het anker laten vallen, of wij zagen talrijke booten met inboorlingen op ons afkomen, luidruchtig op de Lady Saint Aubyn aanroeiend. De aanblik van die Kanaken was zonderling; allen hadden ze verbazend puntig toeloopende hoofden, glimmende, met kokosvet ingesmeerde haren en armbanden, van parelen of van varkenstanden gemaakt. Die puntige vorm van den schedel is kenschetsend voor de bewoners van Mallicolo. Dit was het eenige punt, waar ik die eigenaardige misvorming heb aangetroffen, die een gevolg is van bepaalde manipulaties, op de hoofden der kleine kinderen toegepast. Er worden daarvoor banden van boomschors gebezigd, die om de hoofdjes worden gewikkeld, om er den gewenschten vorm aan te geven. In een der booten zag ik een zoo toegetakeld klein kindje.

Ik heb talrijke wapenen aangekocht, want de inboorlingen hier verkochten gereedelijk hun knotsen en pijlen en bogen. De knots is van zeer hard hout gemaakt, en heeft een lengte van ongeveer een meter, op het eind uitloopend in een kraagje, dat tot steun dient voor de hand; de bogen werden gespannen met vezels van bananen.

Deze inboorlingen hebben een groote vaardigheid in het maken van pijlen, en zij kunnen ze, heet het, vergiftigen; die, welke ik heb kunnen koopen, waren opgeborgen in een doos, die de punten verborg, zoodat men zich er niet aan kon verwonden. Zij zijn overtuigd van de werkdadigheid van het gif, maar ik kan zeggen, dat de proeven, met die pijlen genomen, niet konden doen besluiten tot de aanwezigheid van eenig vergif. Hoe het zij, zij passen de volgende methode toe, met het doel de pijlen te vergiftigen. Zij halen uit een bepaalden boom een kleverig sap, waarmee zij de pijlpunt bestrijken; vervolgens nemen ze wat aarde, afkomstig van een ongezonde plek of uit een moeras van wortelboomen en laten de punt daarin eenigen tijd staan. Vervolgens wordt alles in de zon gedroogd.

Die wapens hebben den naam van zeer gevaarlijk te zijn. Toen ik ze uit de doos haalde, om ze te bezien, gingen alle inboorlingen, die in een kring om mij heen stonden, ver uiteen en waarschuwden mij voor het gevaar, dat mij bedreigde, als ik ook maar het geringste wondje kreeg. Toch zou het misschien voorbarig en gevaarlijk zijn, ze als volkomen onschadelijk te beschouwen. De voorbeelden van den commodore Goodenough, van bisschop Patteson en van veel Europeanen, die aan tetanus of spierkramp Bladzijde 299overleden ten gevolge hunner wonden, zijn nog van te recenten datum, dan dat men de vraag van de al of niet vergiftigheid als opgelost zou kunnen bespeuren.

De inboorlingen van de zuidwestelijke baai hadden juist bezoek gehad van een duitsch werfschip van de Samoa-eilanden; doch niemand van de bewoners had zich willen laten aanwerven wegens de slechte behandeling, die de arbeiders in de werkplaatsen op die eilanden ondervinden.

Bovendien had eenige jaren geleden Duitschland een oorlogsschip gezonden, om den moord van een Duitscher te Mallicolo te wreken; de herinnering aan de kanonkogels had de duitsche vlag niet populair gemaakt bij deze inboorlingen. Zoo althans luidden de inlichtingen, mij verstrekt door een inboorling, die drie jaar op de Samoa-eilanden had gewoond.

Mijn wandelingen over het eiland voerden mij een paar keeren naar een dorp, aan den rand van een lagune gelegen, die vrij diep landwaarts in drong; de hutten waren alle van riet en bamboes opgetrokken; maar het huis van het hoofd was gemakkelijk herkenbaar aan de heg er omheen en aan de groote schelpen en onderkaken van varkens, die het dak versierden. Het hoofd heeft ook nog een ander voorrecht; bij zijn dood wordt namelijk zijn lichaam in stroo en in lianen gewikkeld en zoo met klei bestreken en gekleurd met zwarte, roode en blauwe verf, waarna het in een bepaald gebouw wordt geborgen, dat de lijken der stamhoofden bevat.

Ik heb het kunstenaarstalent van deze Kanaken kunnen bewonderen in de koppen van klei of leem, die men in de hutten aantreft, en in de maskers van boomschors met groote, puntige hoeden gekroond, die zij gebruiken bij de groote feesten of sinn-sinn. Maar ik zou niet durven zeggen, dat de vormen of de teekeningen tot modellen konden dienen voor onze europeesche kunstenaars.

Bij mijn omzwervingen door het dorp heb ik weinig vrouwen ontmoet; die ik zag, waren gekleed in een zeer primitief costuum, bestaande uit een gordel van pandanusbladeren, maar ik heb tevens kunnen constateeren, dat ze alle de snijtanden in de bovenkaak misten, een eigenaardige mode op het eiland Mallicolo.

De zuidwestelijke baai is de eenige goede reede aan de kust; wij gingen dus nergens aan wal, behalve met kleinere bootjes. In de Espièglebaai begonnen wij te onderhandelen met enkele inboorlingen, die ons beschroomd naderden. Men bespeurt wel, dat dit deel van het eiland zelden bezoek krijgt. De bewoners keken den Europeaan verbaasd aan, en toen ze een beetje vertrouwd met hem raakten, werd hij betast, alsof ze wilden voelen of hij wel van eenzelfde maaksel was als zij. Een der Kanaken met witte, scherpe tanden voelde mijn armen en kuiten en scheen bij zich zelven iets te overleggen, waarvan ik de strekking ten halve begreep. De kannibalenneiging van de inboorlingen dezer kust is bekend, en mijn vriend taxeerde mij denkelijk eens, om te zien of ik al goed was voor een feestmaal van menscheneters. Bij sommige stammen bepalen ze zich er niet toe, door bewegingen hun gedachten aan te duiden, maar uiten een paar woorden, die “goed om te eten” beduiden en die u doen beseffen, met welke oogen ze uw persoon zoo nauwlettend opnemen.

Mallicolo is niet zeer vruchtbaar in het gedeelte dat wij nu bezochten; er waren weinig plantages en de grond was er dor; hij bestond enkel uit vulkanische rotsen, waarop geen boom of plant groeide. Wij haastten ons, dat ongastvrij oord te verlaten, en wij bereikten al gauw de Bougainvillestraat, die dit eiland van Espiritu Santo scheidt. Door die straat voer Bougainville, toen hij het eiland ontdekte. Langen tijd had men de Nieuwe-Hebriden beschouwd als deel uitmakend van het groote Zuidelijke vastland; maar de fransche zeevaarder bracht de waarheid aan het licht, door aan te toonen, dat zij een eilandengroep vormen, terwijl Cook later de zuidelijke eilanden er van zou ontdekken.

Het zal misschien interessant zijn, den lezer er aan te herinneren, dat bij gelegenheid van deze reis een vrouw voor de eerste maal de reis om de wereld deed. Dat feit werd door Bougainville ontdekt, juist toen hij zich bij Mallicolo bevond. Ziehier, in welke omstandigheden. Het gerucht liep aan boord van de Etoile, dat de bediende van den heer de Commerçon een vrouw was. Die persoon, Baré geheeten, volgde den meester overal heen, had mee de bergen aan de Magellaensstraat bestegen en deinsde voor geen enkelen vermoeienden tocht terug. De bewoners van Tahiti hadden het eerst hare sekse geraden, die door niemand der medepassagiers nog was vermoed; zij gedroeg zich trouwens altijd kalm en behoorlijk als een teruggetrokken, stille jonge man. Bougainville liet haar bij zich komen en zij bekende, dat ze uit droefheid over den dood van haar verloofde mannenkleeren was gaan dragen en zich als knecht had verhuurd.

Wij deden zulk een ontdekking niet aan boord van de Lady Saint Aubyn, maar na een doodkalmen overtocht, die door geen enkel incident werd gekenmerkt, lieten wij het anker vallen bij het eiland Vao, vóór de oostkust van Mallicolo. Al spoedig kregen we hier bezoek van een landgenoot, pater L., een zendeling der Maristen, die sedert twee jaren te Mallicolo woont en de inboorlingen tot het katholieke geloof tracht te bekeeren. Hij heeft niet veel succes, want de bewoners van dit eiland zijn afkeerig van europeeschen invloed; zij leven slechts van roof en plundering en hebben volstrekt geen vreedzame gevoelens tegenover den zendeling, dien zij elk oogenblik met den dood bedreigen.

Ik bewonder den moed van dezen Franschman, wiens handelingen waarlijk wel de vergelijking kunnen doorstaan met die van de engelsche presbyteriaansche zendelingen; geen zucht naar winst doet hem in deze streken blijven en hij tracht ook niet, zich een behagelijk interieur te bezorgen, dat nadeel zou kunnen doen aan de zaak die hij wil dienen. Ik bracht een bezoek aan zijn huis, van riet opgetrokken en met allerprimitiefste meubels; een houten tafel, twee matten stoelen, een bed in een hoek was alle ameublement; zijn voedsel was hoogst eenvoudig en bestond uit knollen en beschuit met hetgeen eenige blikjes opleverden. Ik dronk er echter een uitstekend glas bier, bereid uit een plant van die streek.

Vao is een dichtbevolkt eilandje, maar toen wij Bladzijde 300het anker er uitwierpen, ontdekten wij geen enkelen inboorling op het strand; alle Kanaken waren inderdaad naar liet groote eiland Mallicolo gegaan, om er op de plantages te werken of om met het geweer in de hand de arbeiders te verdedigen tegen aanvallen van de inboorlingen uit het binnenland.

Booten van het eiland Vao.

Booten van het eiland Vao.

Tegen vier uur in den avond zagen wij ze terugkeeren naar hun dorpen op het kleine eiland; enkelen verkochten ons in ’t voorbijgaan hunne aardvruchten en boden mij een plaats aan in hun booten. Zij zetten mij aan het strand af, en ik behoefde maar enkele schreden te doen, om in het dorp te komen. Een troep varkens en honden liep dadelijk om mij heen en wilde mij de nadering beletten; maar de inboorlingen kwamen er op toe en verjoegen de dieren met hun stokken. Ik beloonde mijn redders door pijpen en tabak onder hen uit te deelen; die edelmoedigheid bezorgde mij hun vertrouwen, en zoo kon ik met hen een gesprek beginnen.

Sedert eenige dagen was een der hoofden uit het dorp boos op de blanken, omdat Mac L., van wien ik reeds heb gesproken, hem zijn zoon had ontroofd, die nu te Port-Vila bij dien Engelschman moest werken. Hij ontvouwde mij zijn grieven, en de goudgalons ziende op de mouwen van mijn buis, vroeg hij mij, of ik hem door middel van de oorlogsschepen recht wilde doen weervaren; als belooning zou ik een hermaphroditisch varken ontvangen. Dat was een prachtig cadeau in de oogen der inboorlingen, want voor een hermaphroditisch varken kan men het ver brengen in den stam, zich een hooge positie verschaffen en zelfs een vrouw koopen.

Wij hadden spoedig ons recruteeringswerk op het eiland Vao ten einde gebracht. De nabijheid van de coprahandelaars maakte, dat de menschen hun kokosnoten aan den man konden brengen en dat ze in ruil daarvoor europeesche waren konden erlangen; dus gevoelden zij geen behoefte, om elders hun kostwinning te zoeken en verlieten niet graag hun geboortegrond. Wij vervolgden onze vaart naar het Noorden van den archipel en waren voornemens, het noordelijkste en grootste eiland van de groep te bezoeken, het eiland Spiritu Santo of kortweg Santo.

Kreupelhout op Spiritu Santo.

Kreupelhout op Spiritu Santo.

Wij voeren om de zuidpunt van het eiland Malo Bladzijde 301heen en konden een fransche driekleur ontdekken, die ons in ’t voorbijgaan groette. Dat was de woning van pater D., een fransch zendeling, die reeds dertig jaren in de Stille Zuidzee verblijf houdt. Hij heeft de eilanders op de Fidsji-eilanden bekeerd, en beproeft thans de inboorlingen van Malo tot het Katholicisme te brengen.

Door een gunstigen wind gedreven, kwam de Lady Saint Aubyn in het Bruatkanaal, dat het eiland Aoré van Malo scheidt en langs Tongoa gaat, waar de dweepzieke Presbyteriaan A. woont, om vervolgens het anker uit te werpen bij kaap Lisburn op de westkust van Spiritu Santo.

Ik heb weinig zulke schilderachtige plaatsen gezien als het dorp Nouvin, tegenover hetwelk wij stilhielden; het was gebouwd op de helling van een heuvel, aan welks voet een bevaarbare rivier stroomde; de oevers waren met boomen en struiken begroeid, waardoor de reizigers beschut waren tegen de felle zonnestralen, en de zandige bedding van den helderen stroom lokte uit tot het nemen van een verfrisschend bad.

Inboorlingen van het eiland Mallicolo.

Inboorlingen van het eiland Mallicolo.

Maar het komt mij voor, dat de inboorlingen van Nouvin een heiligen schrik hebben voor het heldere water, want ze zijn bedekt met een laag oud vuil, en de lompen, die maar povertjes hun naaktheid bedekken, schijnen al heel zelden met de wasch kennis te hebben gemaakt. Zij maken hun leelijkheid en hun vuilheid nog erger door de verf, die zij op zich smeren; haren en baard bedekken ze met rood oker, en als sieraden droegen ze banden van schelpen om de armen en bloemen in de haren.

Behaagzucht schijnt niet in ’t bijzonder eigen aan de vrouwen, want de mannen toonen zich hier niet minder ijdel, en beide geslachten meenen zich mooi te maken door misvormingen van den neus en de ooren. De haartooi wisselt af naar den smaak der heeren en dames; de eenen droegen zeer korte haren, de anderen waren kaal geschoren en er waren er, die een klein bundeltje hadden laten staan of die het haar hadden laten groeien en het in een vlecht hadden bijeengebracht.

Ik heb in hun handen een wapen opgemerkt, dat in ’t bijzonder aan Santo eigen is, een assegaai van ongeveer 2½ M. lengte, van hout; de bovenkant is belegd met menschenbeenderen over een aanmerkelijke lengte en het wapen loopt uit in drie beenderen als een drietand. De wonden die er door worden gemaakt, zijn zeer gevaarlijk, want die beenderen breken af en blijven in de wond achter, waarvan zij de genezing tegenhouden. Voor een doosje buskruit kon ik verscheidene van die wapens koopen.

Wij maakten ons gereed, om langs de westkust te gaan. Dit deel van het eiland is bergachtig; de dalen zijn zeer smal en niet vruchtbaar. Er is veel overeenkomst tusschen deze westkust van het eiland Santo en de oostkust van Nieuw-Caledonië; sommige mijnontginners hebben dan ook gehoopt, dat het Bladzijde 302eiland rijk aan mineralen zou wezen en hebben er met dat doel onderzoekingen gedaan. Ik geloof niet, dat hun pogingen met succes bekroond zijn geworden.

Toen wij te Poussey passeerden, sprak een inboorling ons over een blanke, die eenige maanden geleden op de kust was ontscheept en er nu nog aan het graven was. Tot nu toe was het hem nog alleen gelukt, de inboorlingen te verbazen, die, toen ze zagen, dat hij gewicht hechtte aan steenen, hem voor een krankzinnige hielden. Het was een zekere V. een bevrijde gevangene uit Nouméa; hij heeft van zijn tocht niet veel kostbaar gesteente meegebracht, maar wel veel koortsaanvallen.

In de buurt van Poussey kwamen ons veel booten tegen, sommige met varkens, andere met aardvruchten of met suikerriet geladen. Dat punt aan de kust is een plaats, waar veel inlanders uit het binnenland samenkomen met die van de Saint-Philippebaai en Poussey. Die laatste verkoopen, in ruil voor de levensmiddelen, welke hun worden gebracht, het aardewerk dat zij zelf fabriceeren en dat zij alleen kunnen maken op het eiland. Het zijn aarden potten van verschillende grootte, vaak met lijnteekeningen versierd, en vrijwat weerstand biedend aan de hitte; ze worden voor het koken van het voedsel gebruikt.

Het scheen mij, dat de inboorlingen van Santo niet zoo laag stonden als die van de zuidelijker eilanden. Wij kregen te Poussey een man met zijn vrouw aan boord, die wel naar Nouméa wilden meegaan; maar zij stelden als voorwaarde, dat ze in hetzelfde huis en op dezelfde plantage moesten dienen. Ze hielden elkander teeder aan de hand en schenen ware genegenheid voor elkaâr te koesteren. De positie der vrouwen scheen hier over ’t algemeen beter dan in de andere deelen van den archipel.

Buitendien werden de inboorlingen ook intelligenter, hoe verder wij naar het Noorden van den archipel vorderen; ze kregen meer besef ook van zedelijkheid en zorgden vooruit voor wat hun materiëel bestaan kon verbeteren. Zij eten vrij smakelijk, en een van de door ons aangeworvenen kreeg van zijn vrienden een gerecht cadeau, in bananenbladeren gewikkeld, dat heel lekker rook en bestond uit varkensvleesch met aardvruchten en kokosmelk toebereid. Zij gebruikten het òf met houten vorken òf door er balletjes van te rollen en die in den mond te steken.

Ik kreeg een uitnoodiging, om aan het festijn deel te nemen, en ik proefde het inlandsche gerecht, dat niet kwaad smaakte en zeer voedzaam moet zijn.

Onder de inboorlingen, die wij ontmoetten, hadden sommigen een lichte huidskleur, anderen waren donkerder en allen hadden sterker krullende haren dan de bewoners der zuidelijker eilanden en vooral van Erromango. In voorbijgegane eeuwen moeten volken van verschillende afkomst zich hier neergezet, en hebben zich met de autochthone bevolking vermengd; dus is het niet verwonderlijk, dat wij vrij sterke individueele verschillen aantroffen. Maar het gemiddelde type was niet leelijk; het ras van Santo was sterk en gespierd.

De vereeniging van de vele bewoners uit verschillende hoeken van het eiland op de markt te Poussey gaf aanleiding tot feesten en nationale dansen. Het heeft mij zeer gespeten, dat ik eenige dagen te laat kwam, want anders had ik een zonderlinge plechtigheid kunnen bijwonen, eigen alleen aan dit eiland.

Ofschoon ik het zelf niet heb gezien, kan ik den lust niet weerstaan, er van te vertellen naar de beschrijving, die de inboorlingen mij er van hebben gegeven. Het feest wordt geleid door het hoofd van den stam, welke man rood is gekleurd en met bloemen is behangen. Kleine speenvarkentjes worden vastgebonden en ingepakt neergelegd op de markt bij de op den grond gezeten jongelieden. Op een gegeven oogenblik loopen twee mannen naar de jongelieden toe en moeten blijven staan, om van ieder een zweepslag te ontvangen. Vaak bedekken zij hun bovenlijf met schors, om de gevoeligheid der slagen te keeren. Ieder man uit den stam moet aan de plechtigheid deelnemen. Al dien tijd dansen en springen vijf of zes inboorlingen op het feestterrein rond, en op dat oogenblik worden de kleine ingepakte varkentjes hoog in de lucht opgegooid en moeten op het hoofd der dansers terugvallen, die ze moeten vangen of oprapen.

Ik zou graag nog langer te Poussey zijn gebleven, om beter en langer de zeden dier inboorlingen te kunnen bestudeeren; maar ons werven had er geen succes. Wij moesten onzen weg dus vervolgen naar kaap Cumberland, de noordelijkste punt van den archipel. We voeren gemakkelijk er omheen, liepen in de Saint-Philippebaai binnen en ankerden dichtbij een rivier, die den naam van “de Jordaan” droeg. Daar had Quiros zijn Nieuw-Jeruzalem willen stichten, toen hij de eilanden in 1606 ontdekte. Hij hield processies aan den wal, liet het kruis rondom de baai voeren en maakte zich gereed om de fondamenten te leggen van zijn heilige stad, toen zijn metgezellen in opstand kwamen en hem dwongen naar Spanje terug te keeren.

Enkele reizigers hebben beweerd, dat de spaansche zeevaarder zijn plannen wel reeds ten uitvoer had gebracht, dat hij een stad had gesticht met muren er omheen, waarvan de sporen nog over zouden zijn. Maar ik vermoed, dat die inlichtingen alleen in het brein dergenen, die ze heetten te hebben ontvangen, waren ontstaan. Ik heb herhaaldelijk wandelingen op het eiland gedaan, en ik heb niet het minste spoor kunnen ontdekken van een oude stad. Bovendien behoeft men slechts het rapport van Quiros te lezen, om verzekerd te zijn, dat zijn plan niet werd volvoerd; ’t is dus noodelooze moeite naar sporen te zoeken van iets, dat niet heeft bestaan, en het moet iets van een tweede gezicht geweest zijn, als er personen geconstateerd hebben, dat ze muren van Nieuw-Jeruzalem hebben aanschouwd.

Ik zal niet zeggen, dat de plaats slecht gekozen zou zijn; integendeel ben ik er van overtuigd, dat een ernstige poging tot kolonisatie in de Saint-Philippebaai kans van slagen zou hebben. De haven is buitengewoon ruim en heeft talrijke ankerplaatsen, Bladzijde 303maar zij is ongelukkig niet beschut tegen de noordenwinden. Acht rivieren storten zich uit in de baai en stroomen door diepe, vruchtbare dalen; de kuststrook is met een weelderigen plantengroei bedekt, en op korten afstand ziet men reeds velden met humuslagen, die voor allerlei culturen geschikt zouden zijn.

De bewoners zijn nog al zacht en vreedzaam. De Saint-Philippe baai is een der weinige plaatsen op de Nieuwe-Hebriden, waar nooit aanvallen op Europeanen zijn voorgekomen; de inboorlingen komen ons vriendelijk bezoeken en zijn gelukkig, hun producten te verkoopen tegen kruit en lood. Zij houden veel van de jacht en zijn buitengewoon behendig in het dooden van de talrijke wilde eenden, die rondvliegen aan de oevers van de Jordaan.

Hier trekken, evenals te Mallicolo, de vrouwen zich de beide voortanden uit van de bovenkaak; zij dragen geen andere kleeding dan een gordel om de lendenen. De mannen dragen een band om het middel, waaraan een vlechtwerk hangt, dat de geslachtsorganen verbergt. De beide geslachten houden er van, zich het gelaat rood te verven, en enkelen doorboren zich het tusschenschot van den neus met een stukje koraal.

De Saint-Philippebaai ligt ten noorden van den archipel der Nieuwe-Hebriden; dus moeten wij ons wel weer zuidwaarts begeven, om met de werving op die eilanden voort te gaan, eer we ons tot de groep der Salomonseilanden wenden. De inlichtingen, die wij op reis hadden gekregen, gaven ons hoop, dat we op het eiland Aoba talrijke contracten zouden sluiten; daar, zoo heette het, wenschten de bewoners in Nouméa te werken, wanneer ze in betaling geweren kregen en ammunitie. Wij verlieten onze ankerplaats aan de Jordaan, en na kaap Quiros te zijn omgezeild, wendden wij den steven naar het eiland Aoba.

De zuidoostenwinden, die hevig bliezen, vertraagden onze vaart, en ondanks den geringen afstand tusschen Santo en Aoba deden wij er drie dagen over, eer we op de noordoostkust van laatstgenoemd eiland, te Naboekiriki, landden. We gingen een kleine baai voorbij, die in den laatsten tijd op Nieuw-Caledonië zeer bekend was geworden. Daar woonde namelijk een coprahandelaar van fransche afkomst, de heer M..., wel bekend te Nouméa; enkele weken geleden was hij door de inboorlingen vermoord geworden; zijn lijk werd teruggevonden, in den grond begraven.

Ofschoon zij in beschaving zich boven de andere eilanders verheffen, en ondanks hun nauwe aanraking met de weer hooger staande Polynesiërs, hebben de inboorlingen van Aoba toch niet geheel hun bloeddorstige neigingen overwonnen; ze zijn altijd gevaarlijk en verdienen in ’t geheel geen vertrouwen.

De bewoners van den oever der zee werpen alle verantwoordelijkheid voor zulke misdaden op de Kanaken uit het binnenland of van het bosch; zij zouden bijna van verontwaardiging blozen, als men hen van zulke wandaden beschuldigde, maar het is toch zaak, ook tegenover hen op zijn hoede te zijn.

Toch kan ik geen weerstand bieden van het verlangen, om het dorp Naboekiriki te bezoeken. Het hoofd van den stam is ons komen zien en inviteerde ons, om ten hunnent te verschijnen. Eenmaal aan land, volgden wij een smal pad door het bosch en kwamen weldra op een open plek, een plein, met hutten eromheen, die goed gebouwd waren, met matten uitgespreid op den vloer en zonder al te veel rook. In een hoekje stonden de trommels of liever holle boomstammen, die als muziekinstrumenten werden gebruikt, maar ze lagen op den grond en stonden niet overeind, zooals te Mélé.

Ik zag buiten het dorp een platform; daar troonde het hoofd van den stam op de dagen van sinn-sinn of groote feestelijkheden; zijn taak was het, bij die gelegenheden met zijn pijlen de varkens te dooden, die ieder inwoner moet leveren en die vervolgens worden gebruikt bij de feestmaaltijden van het volk.

Dit dorpshoofd ontving ons zeer vriendelijk; ik ontving een welkomstcadeau van hem, bestaande in een kip en veel bananen; ik gaf hem daarvoor tabak, een flesch jenever en daar ik wist, dat geweven stoffen te Aoba zeer op prijs werden gesteld, deed ik er mijn zijden halsdoek bij, waarmee hij prijken zal op de dagen der groote plechtigheden. De eenige kleeding van deze menschen bestaat in een lap katoen tot bedekking van hun naaktheid; als zij daarvoor geen europeesche weefsels hebben, nemen ze eigen gevlochten matjes, soms niet zonder smaak gefabriceerd.

Zooals ik boven zeide, de bewoners van Aoba verschillen vrijwat van de andere bewoners der Nieuwe Hebriden; dat hangt samen met de ligging van het eiland, die zeer gunstig voor vreemde immigratie is, met name van de Samoa-eilanden. In een betrekkelijk nog niet ver achter ons liggenden tijd moet Aoba Polynesiërs hebben opgenomen, komend van de naburige eilandengroepen. Die hebben zich vermengd met de oorspronkelijke bewoners, en zoo is dat bijzondere ras ontstaan, dat een eigenaardigen lichaamsbouw en eigen gewoonten en zeden kan aanwijzen. In een groep menschen van de Nieuwe-Hebriden zal ik altijd de Kanaken uit Aoba kunnen ontdekken aan hun groote gestalte, hun intelligent gelaat, het niet zeer geaccentueerde prognatisme, de krullende haren en vooral aan de lichte gelaatskleur. Evenals de Polynesiërs wonen deze Kanaken niet in kleine dorpen bijeen, maar vormen groote stammen of volken, wier hoofden eene absolute heerschappij uitoefenen. Hun taal bevat veel bestanddeelen, die aan de dialecten van Tahiti, Tonga en Samoa herinneren. Ik zal niet verder ingaan op de ethnologische verschillen; men zou veel ruimte noodig hebben, om ze nauwkeurig na te gaan. Maar ik ben blij, Aoba te hebben bezocht, want op dat eiland heb ik de ingewikkelde quaestie van de verhuizingen in de Stille Zuidzee kunnen bestudeeren.

Die vermenging met polynesisch bloed verklaart de groote losheid van zeden, die dit eiland kenmerkt; de Papoea is namelijk zeer jaloersch en onttrekt zijn vrouw liefst aan alle onbescheiden blikken; maar de bewoner van Aoba is niet zoo scrupuleus en aarzelt niet, zijn vrouw volle vrijheid te laten. De jonge meisjes zijn ook ver van beschroomd en vluchten niet bij de nadering van een vreemde, zooals op de Bladzijde 304andere eilanden; met een lapje rood katoen of een parasol wordt haar deugd gemakkelijk op zij gezet.

Ik verliet het dorp Naboekiriki en alle bewoners deden mij uitgeleide tot op het strand. We liepen een groep jonge vrouwen voorbij, die in zee hadden gezwommen en zingend naar het dorp terugkeerden; zij groetten mij lachend en schenen zich vroolijk te maken over den vreemdeling.

Een kleine boot wachtte, om mij naar ons schip terug te brengen, en even later zette de Lady Saint Aubyn naar Walhara koers.

Daarna gingen wij naar Duin-Dui, waar ik een Kanakeninboorling ontmoette, die eigendommen had in Queensland. Hij sprak zuiver Engelsch en had met parelvisscherij in de Torres-straat zich een groot fortuin verworven. Daarna was hij te Brisbane gaan wonen en had een Engelsche getrouwd. Hij was nu een paar maanden in zijn geboorteland komen doorbrengen en was voornemens, spoedig naar Australië terug te keeren. Zijn voorbeeld toont aan, hoe dit ras zich op kan werken en pleit voor de intelligentie der bewoners van Aoba.

Hut met inboorlingen op Spiritu Santo.

Hut met inboorlingen op Spiritu Santo.

Wij passeerden het eiland Aurora, dat kort na ons vertrek een treurige vermaardheid heeft verkregen door een catastrophe, die schrik en ontsteltenis verspreide onder de zeevaarders van den Stillen Oceaan en vooral onder hen, die, als wij, zich met de werving van arbeidskrachten bezighielden.

Wij hadden te Port Havannah een jongen Creool van Mauritius ontmoet, die in den archipel reisde met zijn schip, de Constantine, waarop een fransche kapitein het bevel voerde. Hij liet het anker vallen vóór de kust van Aurora met het plan, er eenige inboorlingen te huren, maar de bewoners van het eiland maakten misbruik van het vertrouwen, dat de Creool in hen stelde, en vermoordden hem en den kapitein met enkelen der bemanning, terwijl het schip in brand werd gestoken.

Alle eilanden van de groep der Nieuwe-Hebriden zijn gevaarlijk; er is er geen enkel, waar men een onbepaald vertrouwen in de inboorlingen kan stellen. Maar Aurora of Maïro verdient speciaal den slechten naam, dien het heeft; men moet daar bij uitstek voorzichtig zijn.

Overigens kan men aan hun gewoonten al gauw merken, met welke soort van menschen men te doen heeft; als een der Kanaken sterft, is het de gewoonte een anderen te dooden, om den doode gezelschap te houden; het is niets ongewoons, dat een moeder haren zoon vraagt om haar te dooden, ten einde een gestorven dochter niet alleen de reis te laten doen.

Geen enkele Europeaan hield ten tijde van ons bezoek op Maïro verblijf, en ik geloof niet, dat er ooit een blanke heeft gewoond. Het gemis aan veiligheid, de afwezigheid van havens houden vreemde schepen op een afstand; de bevolking is er echter talrijk en de plantengroei weelderig; men vindt er vooral veel broodboomen, die er het hoofdvoedsel leveren evenals op Tahiti. Het eiland is goed besproeid, en van het dek der boot konden wij watervallen onderscheiden, die van groote hoogte neervielen en een schilderachtig aanzien aan het eiland gaven.

Daarna verlieten wij den archipel der Nieuwe-Hebriden. Met een gunstigen wind zette ons scheepje koers naar het Noordwesten, en wel naar de Salomonseilanden, waarvan ongeveer 800 mijlen ons scheidden. Bladzijde 305

Inboorlingenhut op de Salomons-eilanden.

Inboorlingenhut op de Salomons-eilanden.

De archipel der Salomons-eilanden werd door Mendana in 1564 ontdekt, en sinds dien tijd is hij alleen bezocht geworden in de 18de eeuw door Surville en d’Entrecasteaux. Ten tijde van zijne expeditie naar het eiland Vanikoro deed Dumont d’Urville deze eilanden aan; maar sinds dien tijd is er nooit een fransch oorlogschip verschenen.

Onze aardrijkskundige litteratuur levert ook in ’t geheel geen documenten over de Salomons-eilanden, al zijn ze belangrijk genoeg ook uit het oogpunt van den reiziger. Hun oppervlakte is tienmaal die van Corsica. De grootste eilanden zijn Bougainville, Choiseul, Isabel, Malaïta, San Cristoval en Guadalcanar; de drie laatste hebben wij bezocht.

Het deed ons allen veel genoegen, die zoo weinig bekende streken te leeren kennen. Honderdmaal had men ons de vijandige gezindheid der bewoners voor oogen gesteld, hun woeste zeden en hun aanvallen op Europeanen.

Welk vertrouwen verdienden die verhalen? Zullen wij ook van dergelijke aanvallen te lijden hebben. De uitkomst zou ons dat alles precies leeren.

Den 30sten September, tegen acht uur’s morgens, werd dus het land met vreugde begroet, en onze oogen trachtten het kleine stipje te herkennen, dat alleen een zeer doordringend oog kon onderscheiden.

Wij naderden de kust bij de oostpunt van de zuidkust op het eiland San-Cristoval.

Maar weldra ging de wind liggen; wij konden niet voort, en eerst om drie uur in den namiddag konden wij er aan denken, aan land te gaan, terwijl ons schip, daar er geen haven was, op twee mijlen afstands van de kust moest blijven.

De beide bij ons schip behoorende booten werden meegenomen, en ik nam er in plaats met de wapens en de ammunitie, om ons te verdedigen, en met de ruilwaren en geschenken, die voor ons de inboorlingen gunstig moeten stemmen.

Wij wendden ons naar het dorp Makira, waarvan de hutten, aan het strand gelegen, aardig tegen het groen uitkwamen en veel geleken op groote bijenkorven. Zij werden overschaduwd door tal van kokospalmen en stonden te midden van een weelderigen plantengroei, herinnerend aan dien der tropische landen. Geen duimbreed gronds, of er hadden zich planten ontwikkeld, en er waren hier en daar dichte bosschen verrezen, waarin licht en lucht slechts met moeite doordrongen.

Onze beide bootjes bleven bijeen, om elkander zoo noodig wederkeerig te beschermen; dat was een eisch van voorzichtigheid, want een verrassing of plotselinge aanval van de zijde der inboorlingen behoorde niet tot de onmogelijkheden. Op eenige meters afstands van het dorp zagen wij de inboorlingen ons te gemoet komen, allen gewapend met assegaaien, knotsen en andere wapens, zoo niet tot den aanval, dan toch ter verdediging geschikt, want zij kenden ook onze bedoelingen niet.

Er werd een gesprek aangeknoopt. Onze hoedanigheid van Franschen en onze komst uit Nouméa scheen de bewoners niet af te schrikken, dus hebben onze voorgangers er geen slechten indruk achtergelaten. Zoodra ze waren gerustgesteld, naderden ze ons; ze vroegen om ’t hardst om tabak, pijpen en lucifers, en hun geestdrift steeg ten top, toen wij hun een geweer en patronen gaven en dat beloofden aan elken inboorling, die te Nouméa wilde komen werken. Dadelijk verklaarden twee sterke, jonge mannen zich bereid om te vertrekken, en zonder op de smeekingen en vertoogen van hunne vrienden te letten, klommen ze in de boot en plantten zich op de achterbank.

De tegenwerpingen van de ouders zonken in het niet voor de betaling, die voor beide verbintenissen werd uitgekeerd; wij gaven hun een Snidergeweer, Bladzijde 30620 patronen, 1 K.G. tabak, 20 pijpen, 20 doosjes lucifers, een groot mes en eenig glaswerk, alles misschien ter waarde van ongeveer 30 francs.

Ik kon op mijn gemak deze inboorlingen bekijken, die om ons heen drongen, begeerig om ons wat te verkoopen, armbanden, wapens e.d. In enkele minuten deed ik voor een zeer bescheiden sommetje den aankoop van vele ethnographisch interessante voorwerpen, die een plaats zullen erlangen in ’t museum op het Trocadéro. Ik wachtte tot ik weer aan boord zou zijn, om ze te rangschikken en te onderzoeken wat ze mij zouden kunnen leeren over het karakter van dit ras, dat mij op het eerste gezicht uit verschillende elementen scheen samengesteld, goed van elkander te onderscheiden door kleur, vooruitsteken van de wangbeenderen en soort van haar.

Dadelijk bij onze nadering had mij het groote aantal vrouwen en kinderen getroffen, dat op ons was komen toeloopen en ons met nieuwsgierige blikken bekeek; het was een goed voorteeken, want in geval van vijandige bedoelingen zouden de mannen, om vrijer in hunne bewegingen te zijn, wel hun gezinnen op den achtergrond hebben gehouden.

Die vrouwen kwamen geheel naakt op het strand; ze hadden zelfs niet het vijgenblaadje, dat Eva beroemd heeft gemaakt; ze waren slank gebouwd, en het ontbrak haar niet aan een zekere gratie. Het onbescheiden kijken van de vreemdelingen scheen haar niet te verontrusten en ook niet de jaloezie der mannen gaande te maken.

Zij vroegen vrijmoedig om tabak, en er waren een paar tandelooze oudjes, die een stompje pijp in den mond hadden, ’t welk bij gebrek aan voedsel lang had gerust. Deze kust wordt zeer zelden door vreemde schepen aangedaan, en europeesche waren zijn er schaarsch.

Het was een wedstrijd, wie van haar het snelst haar parelmoeren armbanden en oorringen of neusversierselen zou afdoen, om ze af te staan tegen een doosje lucifers, een pakje tabak of een halssieraad van koralen. De katoenen of andere geweven stoffen hadden hier in ’t geheel geen waarde; die zijn overbodige luxe voor de schoonen van de Salomonseilanden.

De sympathieke ontvangst, die wij genoten, haalde ons over, uit de booten te stappen en het dorp van dichterbij te bezien. Het lag eenige meters van het strand verwijderd, en op den rug van een inboorling gezeten, zette ik voor de eerste maal den voet op den grond der Salomons-eilanden, of eigenlijk raakte mijn voet eerst later den grond. In betaling gaf ik mijn drager een patroon en nam hem als gids aan.

De huizen stonden achter elkander tegen een heuvelhelling aan, die tot het strand doorliep. Om er te komen, moesten wij over groote boomstammen springen, die door den storm gevallen waren, en die door de zorgeloosheid der inboorlingen maar op den weg waren blijven liggen. Overal stonden verder reuzenboomen, die diepe schaduwen wierpen over de lage, primitieve hutten. Men behoeft geen bekwaam bouwmeester te zijn, om in een oogenblik zoo’n huis te verwaardigen, waarin deze menschen wonen met heel hun gezin en hun honden en varkens. Eenige bamboestaken, dicht aaneen in den grond gestoken en door lianen aaneengebonden, een paar palen nog om het stroodak te steunen, een opening aan elken kant en ’t huis is gereed; de grond zelf dient als vloer, een paar steenen als vuurhaard, dorre bladeren als familielegersteden. In den eenen hoek lagen wapens, in een anderen houten drinknappen en eenige matten, dat was alle meubileering. Een deur ontbrak, er was niets te halen voor dieven.

Met de grootste vriendelijkheid lieten de inboorlingen mij binnen in hunne huizen, en ze zouden het zelfs onvriendelijk hebben gevonden, als ik aan hunne uitnoodiging geen gevolg had gegeven. Zij schenen mij iets beters te verdienen dan hun slechten naam, en voorwaar, toen ik in een der hutten was, om naar een zeldzaam wapen te kijken, zou het hun niet moeilijk zijn gevallen mij het leven te benemen.

Daar het al laat was, konden wij niet lang te Makira blijven, en zoo groot en vast was ons vertrouwen nog niet, dat wij den nacht aan den wal durfden doorbrengen. Begeleid door de geheele bevolking, mannen vrouwen en kinderen, bereikten wij weer onze booten, die aan de hoede van enkele matrozen waren overgelaten geweest, en een half uur later waren we aan boord van de Lady Saint Aubyn terug. Verrukt over ons eerste uitstapje en rijk voorzien van ethnographica, namen wij ons voor, zoo dikwijls het ons mogelijk zou wezen, aan land te gaan.

Maar ik was nog niet lang aan boord terug, of ik bespeurde, dat eerlijkheid geen hoofddeugd van deze primitieve wilden was; en de verdwijning van mijn revolver en mijn patronenkoker waarschuwde mij, dat ik voortaan beter het oog zou hebben te houden op hun lange vingers. De talrijke assegaaien, die ik had meegebracht, stelden mij niet schadeloos voor het verlies van mijn eigen wapen; maar sommige ervan waren mooi, wel vier meter lang en uitloopend in punten van been of van ijzer. De behendigheid in het werpen is bij deze inboorlingen verbazingwekkend; op een dertigtal meters afstands missen zij nooit het doel, dat zij zich hebben gesteld.

Wij verlieten dien nacht de kust en wendden ons naar het eiland Santa Anna ten zuiden van San Cristoval; wij meenden er een tolk te zoeken, want zoo iemand kunnen wij niet missen bij onzen arbeid van de werving.

Den volgenden morgen tegen zes uur in den morgen lieten wij, na om kaap Surville heengevaren te zijn, het anker vallen te Uaah, dat is de inlandsche naam van Santa Anna. Dadelijk stak er een boot van wal en voer op ons af, zij bracht het hoofd May naar ons over, een man, die bij de kooplieden welbekend is en die zeer gevreesd is bij de stammen, naar wier dorpen het hem behaagt, zijn oorlogsbooten te zenden. Zijn oorlogzuchtige bedoelingen waren algemeen bekend en zij brachten hem later veel geschenken in vanwege de hoofden der dorpen, die wij langs de kust van San Cristoval bezochten. Hij bood ons namelijk zijn diensten aan als loods en tolk, en wij namen die zonder aarzeling aan.

Hij inviteerde ons, om zijn dorp te bezoeken en bood ons een plaats aan in zijn wankel bootje; maar wij gaven er de voorkeur aan, in de boot van ons schip te gaan, en deze zette ons spoedig aan het Bladzijde 307strand af in een zandige kleine baai. Nauwelijks aangekomen, werden wij bezocht door een van die geïsoleerde Europeanen op de eilanden van de Stille Zuidzee, die zich zelfs niet meer de plaats hunner geboorte herinneren, en die in hun avontuurlijk leven alle eilanden zoowat hebben bezocht. ’t Was de heer F., een in Finland geboren Rus; hij woont al sinds een tiental jaren op de Salomons-eilanden en wordt er niet bepaald rijk door den coprahandel.

Hij woont er vrij goed in een houten huis met een veranda eromheen, dat hij aardig heeft ingericht en versierd met allerlei inlandsche wapens en veel cosmopolitische chromolithografieën; hij heeft zelfs, wat in dat land het toppunt van deftigheid vertegenwoordigt, een franschen kok.

Maar het schijnt dat die landgenoot er niet naar verlangt, kennis met ons te maken; ik begrijp zijn aarzeling, toen hij eindelijk besloot, zijne opwachting te maken. Wij ontdekten in hem al spoedig een strafgevangene, ontsnapt uit Nieuw-Caledonië. Enkele maanden tevoren waren drie misdadigers ontvlucht uit de zuiderbaai met een klein scheepje, dat hen naar de Loyalty-eilanden had gebracht, een dépendance van onze kolonie. Daar zij meenden, in een onafhankelijken archipel te zijn aangeland, gingen zij vol vertrouwen aan wal, maar ze werden gevangen genomen en voor den administrateur dezer eilanden gebracht. Ze wisten echter opnieuw te ontkomen, en, dezen keer gelukkiger terechtkomend, deden ze het eiland Guadalcanar aan, na een lastigen overtocht. Zij deden zich voor als schipbreukelingen van een fransch schip op weg naar Batavia en werden door de blanken van de Salomons-eilanden goed opgenomen. Ik meende den Rus van Santa Anna maar niet nader te moeten inlichten omtrent de herkomst van zijn kok. Moge deze zich een nieuwe levensbladzijde van maagdelijke moraliteit hebben omgeslagen en aldus zijn vroegere fouten boeten.

Ons bezoek bij den heer F... was van korten duur; ik haastte mij om een toertje te gaan maken in het inlandsche dorp en daar enkele gegevens te verzamelen. Wij konden er onbeschroomd binnengaan en ons vrij onder de Kanaken bewegen; Santa Anna is het beschaafdste eiland van de groep, en kapitein Mac Donald, een ervaren reiziger uit den Stillen Oceaan, heeft er lang gewoond, zonder ooit aan gevaar te zijn blootgesteld.

Onze aankomst werd met een groot geschreeuw begroet; de mannen liepen ons tegemoet, terwijl de vrouwen zich beschroomd en angstig achter in de hutten verscholen en niet voor den dag durfden komen.

De mannen waren vriendelijker; zij liepen met ons mee en brachten ons dadelijk in de hut, waar de oorlogsbooten lagen. Dat huisje was het belangrijkste monument van het geheele eiland; de inboorlingen waren er trotsch op en wilden er gaarne de honneurs van waarnemen voor de vreemdelingen. Het ongeveer 4 M. hooge huis werd gesteund op palen van beeldhouwwerk, die dieren en menschen moesten verbeelden.

Het is de karakteristieke eigenaardigheid van de inboorlingen van Santa Anna, dat zij knap zijn in het maken van booten; men kan het eiland de scheepswerf noemen van den geheelen archipel. Wij zagen er de echte oorlogsjonk van wel 7 à 8 M. lengte, waar 60 à 70 roeiers plaats in vinden; een speciale zitplaats is achterin de boot bestemd voor den leider, die het gevecht regelt. De booten hebben geen steunbladen, zooals de booten der inboorlingen van de Nieuwe-Hebriden en van Nieuw-Caledonië vertoonen.

De vaartuigen hier waren met parelmoer ingelegd, aan beide uiteinden omhooggebogen en van teekeningen voorzien; aan de randen waren gebeeldhouwde dieren aangebracht, als honden en vogels; tusschen bloemguirlanden; de stevigheid is buitengewoon groot en de zeewaardigheid voldoende, om te maken, dat de inboorlingen er 50 à 60 mijlen mee kunnen roeien, want van zeilen maken ze nooit gebruik.

Het gebouw, waarin de booten werden bewaard, stond onder de bescherming van een godheid, aan wie een menschenleven wordt geofferd telkens als er een nieuwe oorlogsboot van stapel loopt. Ook is er een boot speciaal voor den god bestemd, en in een hoek stonden artikelen, als huisraad en allerlei vazen, te zijnen gebruike. Nooit willen de inboorlingen een dier voorwerpen afstaan, hoe hoog de prijs ook zij, die hun ervoor wordt geboden, en ze zouden den vreemdeling niet sparen, die het mocht willen wagen, met hun vooroordeelen en hun bijgeloof te spotten.

Het bezoek aan het dorp Santa Anna hield ons den geheelen morgen bezig. Op den middag verlieten wij het eiland, om ons naar de noordkust van het eiland San Cristoval te begeven. May vergezelde ons en diende ons tot loods, om ons de haven Fanariki te helpen bereiken; wij hoopten er den volgenden morgen vroeg aan te komen.

Gedurende den korten overtocht kon ik een algemeen overzicht krijgen van de eilanden, die het zuidelijk gedeelte van den archipel uitmaken; Malaïta, San Cristoval, Hougué, Santa Catalina en Santa Anna kwamen duidelijk uit, en we konden alle goed herkennen.

De duur van een nacht was voldoende, om de weinige mijlen af te leggen die ons van Fanariki scheidden. Zoodra de Lady Saint Aubyn voor anker lag, gingen wij aan land, om een bezoek te brengen aan het dorpshoofd, dat den naam van Quarter droeg. Allereerst was het bij de recruteering noodig, dat wij de goede gezindheid verwierven van de hoofden. Zij hebben een onbeperkt gezag en besluiten niet om een inboorling te laten vertrekken, als ze niet eerst veel geschenken hebben ontvangen en veel drank hebben genoten. Toen dan ook Quarter van onzen kapitein een flesch jenever en een prachtig Lefaucheux-geweer had ontvangen, beloofde hij ons zijne medewerking en verzekerde ons, dat wij veel verbintenissen zouden kunnen aangaan op zijn grondgebied. Dat laatste beteekent trouwens nog niet veel bij deze koninkjes van de Salomons-eilanden. De inboorlingen vormen namelijk kleine verspreide groepen, en het gezag van een inboorling en hoofd reikt niet verder dan eenige mijlen van de plaats, waar hij woont.

Quarter aarzelde dan ook, ondanks zijn groot gezag in eigen dorp, den voet te zetten op het terrein zijner buren; hij heeft altijd zoo een en ander op zijn geweten, en hij is niet gemakkelijk tegenover de bevolking om hem heen. May, onze loods en Bladzijde 308Quarter, onze gast, zijn twee beroemde jagers op menschen; zij begrijpen elkander en zijn vereenigd in een vriendschap, die bevestigd is door veel samen vergoten menschenbloed.

De onderdanen van Quarter zijn volstrekt niet veilig, en hij beschikt naar willekeur over leven en goed der zijnen. Hij wou ons zelfs wel eens toonen, hoe weinig hij geeft om een menschenleven meer of minder, en hij zou niet aarzelen, te onzer eer een paar zijner landgenooten te offeren. Maar wij haastten ons hem te zeggen, dat we hem op zijn woord geloofden, en dat we heelemaal geen bewijzen voor zijn bewering verlangden.

Intusschen was zijn houding tegenover Europeanen welwillend, en dank zij zijne bescherming, konden wij in alle gerustheid de omstreken van het dorp bezoeken.

We zagen bij die gelegenheid ook de aanplantingen van de inboorlingen op de helling der bergen. De Kanaken of liever hun vrouwen ontbosschen het terrein door verbranding en planten er daarna hun aardvruchten. Zij eten die taro’s en buitendien veel bananen, hun hoofdvoedsel, dat zij zoowel gekookt als rauw tot zich nemen.

Fetisjen.

Fetisjen.

Toen we die plantages hadden bekeken, liepen wij die gedeelten van het bosch in, waar de bijl van den mensch nog nooit had gekapt; wij konden oordeelen over de vruchtbaarheid van den grond en bemerken, hoeveel voordeelen die zou kunnen opleveren, als ervaren landbouwers er aan het werk gingen. Onder de reuzenboomen, die men overal ziet, ligt een dikke humuslaag, waaruit bij de warmte en de vochtigheid vaak schadelijke dampen opstijgen; maar als er meer licht en meer lucht in die bosschen werd toegelaten, zou het land gezonder worden en de grond zou er niet minder vruchtbaar om zijn.

Op onze wandeling ontmoetten wij eene groep jonge vrouwen, die gebukt gingen onder den oogst van bananen, voor Fanariki bestemd; zij liepen onder toezicht van een inboorling. Hoewel haar levenswijze niet maakt, dat haar schoonheid lang bewaard blijft, zag ik er toch onder, die er aardig uitzagen, en ze zouden zelfs mooi kunnen heeten, als ze niet tot allerlei dwaze ontsieringen waren overgegaan.

Een van haar had het tusschenschot van den neus doorboord en had er een ring van schildpad aan gehangen; eene andere had het oorlelletje zoo uitgerekt, dat zij er een houten blokje of schijfje had kunnen insteken van 0.05 M. middellijn. Men ziet het, de behaagzucht is nergens de wereld uit. De dames hadden regelmatige trekken, zijdeachtige, niet gekroesde haren als bij negerinnen, en ze waren goed geproportionneerd.

Zoo kwamen wij terug in Fanariki. In onze afwezigheid hadden de onzen veel succes gehad met het werven; vijf inboorlingen gingen mee op ons schip, namelijk Sohima, Toro, Tarimbanne, Tagaro en Soemanson. Zij vonden het aardig, te gaan naar een land van blanken, en onbewust zullen zij meehelpen tot den vooruitgang van de fransche kolonisatie in Nieuw-Caledonië. Het waren knappe, sterke, jonge mannen tusschen 18 en 22 jaar; hen trokken de zucht naar het onbekende en de zin voor avonturen, en zij moeten moed hebben, om weg te gaan, want in hun verbeelding zien ze niet alleen wonderen, maar wel degelijk ook gevaren.

Er wordt gewoonlijk beweerd, dat zij gaan op bevel hunner hoofden of van hun ouders; maar dat is een vergissing; zij moeten integendeel meestal den tegenstand van de ouders overwinnen en den onwil van hun hoofden, die het volstrekt niet prettig vinden, het aantal hunner strijders te zien verminderen.

Door velerlei geschenken moeten wij de smart der scheiding verzachten. Maar zoodra het schip de kust verliet, werden we met geschreeuw uitgeleid, en ik heb wel jonge meisjes zwemmend onze boot zien volgen en pogingen zien aanwenden, om door waarschuwingen en gebeden den broeder terug te houden, die haar misschien voor altijd ging verlaten.

Wij vervolgden onzen weg naar de Wannoni-baai, De pas ingescheepte Kanaken verzochten mij, of ik hen op mijn register wilde inschrijven. Ze wisten, dat die plechtige formaliteit onmisbaar is, als hun contract geldig zal zijn. Het is in hun belang, als de plaats hunner geboorte staat opgeschreven en de duur van hun contract, opdat men hen, als het tijd is, naar huis kunne terugbrengen, namelijk als de drie jaren, waarvoor ze zich verbinden, om zijn.

Ik liet hun een volledig stel kleederen geven en een deken; hoewel ze een lange reis gingen ondernemen, was er geen sprake van bagage, en naakt als wormen trokken ze uit hun dorp weg. Toch zag ik nog, dat ze allen een heel klein gevlochten zakje droegen, en door nieuwsgierigheid gedreven, zag ik na, wat er in was. Het bevatte een beschilderd bamboekokertje met de ingrediënten voor het sirih-kauwen, een paar arekanoten dus, wat tabak en betelbladeren. Ze doen allen aan het betel- of sirih-kauwen, deze inboorlingen, en de gewoonte moet door de Maleiers er zijn ingevoerd. Dit is niet het eenige bewijs van maleischen invloed; men vindt, uit anthropologisch en ethnographisch oogpunt kijkend, er nog zeer veel sporen van.

Wij kwamen te Wannoni aan en ankerden in een ruime baai, tegen de heerschende zuidoostenwinden beschut. De inlichtingen, die wij hadden ingewonnen, leerden ons, dat dit deel der kust zeer bevolkt was, en dat de inboorlingen uit het binnenland er dikwijls kwamen handel drijven. Wij zouden dus die menschen uit de wildernis kunnen aanschouwen, die aanmerkelijk verschillen van de kustbewoners.

Inboorlingen van de Salomons-eilanden.

Inboorlingen van de Salomons-eilanden.

Ik geef aan elken zeevaarder, die deze eilanden bezoekt, den raad, de Wannoni-baai niet voorbij te gaan; hij zal er in overvloed zoet water kunnen innemen uit twee groote rivieren, die in de baai uitloopen, en als het noodig is kan hij van de Bladzijde 310inboorlingen proviand koopen, als bananen, suikerriet, aardvruchten en varkens. Wij bereikten een dorp, dat ongeveer 500 inwoners had. De huizen waren gelegen op de oevers van één der rivieren, en wij hielden gemeenschap met de overzijde door onze bootjes; de inboorlingen waren nog niet zoo slim geweest, om de noodzakelijkheid van een brug in te zien.

Wij ontmoetten vrouwen aan hare huiselijke bezigheden, bananen bereidend voor den avondmaaltijd, of visch schoonmakend, en bereikten weldra het voornaamste huis uit het dorp. Bij elken stam heeft men een gemeenschappelijk huis, dat tot plaats van samenkomst dient voor het mannelijk deel der bevolking; de vrouwen mogen er niet binnenkomen, omdat haar maatschappelijke rang te laag is, dan dat zij een woordje zouden mogen meespreken bij de discussies van haar echtgenooten.

Op het platform vóór de hut stonden de mannen dan ook druk te praten over het mooie weêr en de lange dagen en vertelden elkander, wat ze hadden gezien op hun reizen naar Queensland en Nieuw-Caledonië en de Samoa-eilanden. Ze besloten er ook tot komende oorlogsexpedities en kozen de plaatsen uit, die van de kusten in de buurt in aanmerking kwamen voor het zenden van oorlogsbooten.

Onze komst wekte de algemeene nieuwsgierigheid, en, getrouw aan de algemeene bedelachtigheid, begonnen ook zij te vragen naar pijpen en naar tabak. Ik heb tot principe aangenomen, nooit eenig geschenk te geven, waarvoor geen wederdienst wordt bewezen. Eén van hen verdween uit de groep, om uit zijn huis een prachtigen boog met pijlen te halen, en na lange onderhandelingen gaf ik hem er tien rollen tabak voor in betaling. De boog was werkelijk mooi en artistiek gemaakt; hij was aan de rugzijde met parelmoer ingelegd en was gespannen met een zeer stevig koord van gevlochten lianenvezels; zoo’n boog heb ik op mijn latere omzwervingen nergens meer aangetroffen, en het museum op het Trocadéro zal met dit eenig exemplaar worden verrijkt.

De inboorling, die hem mij verkocht, beweerde hem te hebben gekocht van een inboorling uit Malaïta; maar ik vrees, dat dit niet waar is en dat het alleen gezegd wordt, om de waarde van het voorwerp te verhoogen. Deze eilandbewoners gaan immers juist door voor de handigste en bekwaamste.

Ik kon ook een stuk beeldhouwwerk van hout bemachtigen boven van een huis; en ik kocht andere ethnografische voorwerpen, als vazen, borden en ander houten huisraad.

Zooals ieder europeesche natie haar eigen oorlogswapen heeft en een veelgebruikt soort van geweer, zoo vindt men op de groep der Salomons-eilanden knotsen van verschillende soort; ieder eiland heeft er zijn eigene, door de inboorlingen in aanval en in verweer nog liever gebruikt dan de assegaai, waarmee ze zoo uiterst behendig werpen.

De knots van San Cristoval is van zeer hard hout, en heeft den vorm van een sikkel van soms wel 1.50 M. lengte. Het is een geducht wapen in de handen der inboorlingen, en vaak heeft het hun gediend, om Europeanen uit den weg te ruimen. Wie er een slag mee heeft ontvangen staat niet weer op.

Bij gelegenheid van ons bezoek aan het dorp in de Wannoni-baai deden wij een uitstapje in het binnenland en voeren een eind de rivier op; wij kwamen daarbij ook weer in bosschen, nog niet door menschenhanden aangeraakt. Er waren veel vogels, en hun gekweel was de eenige verlevendiging der eenzaamheid; als de inboorlingen er door gaan, houden ze zich zoo stil mogelijk, en trachten hun aanwezigheid te verbergen, uit vrees dat een achter een boom verscholen vijand hen onverhoeds mocht aanvallen en hen berooven van het weinige, dat zij bij zich dragen.

Warmte en vocht zijn de beste hulpmiddelen voor de ontwikkeling van den plantengroei, en die worden op de Salomons-eilanden aangetroffen. Zoo konden wij op die wandeling langs de smalle boschpaden reuzenboomen bewonderen, waaronder veel bananen met groote luchtwortels. Kokospalmen waren er niet veel, die bleven meestal tot het strand beperkt; ze waren minder algemeen dan op de Nieuwe-Hebriden en de Fidsji-eilanden, en de coprahandel, de verkoop van het gedroogde kokosnotenvleesch, is veel minder algemeen hier dan in beide genoemde archipels.

Maar daarentegen komt hier de boom voor, die plantaardig ivoor levert; het is ook een palmsoort, die den wetenschappelijken naam Phytelephas macrocarpus draagt en een eigenaardig voorkomen heeft. De bladeren zitten laag, bijna op den grond en komen voort uit een lagen stronk, die een weinig op een cactusplant gelijkt. Hij brengt zaden voort, die vóór ze rijp zijn, een waterig vocht bevatten, dat later melkachtig van kleur en consistentie wordt en eindelijk een witte kleverige massa vormt. Is het zaad, dat de grootte van een dikke kastanje heeft, volkomen rijp, dan is die massa hard geworden als ivoor en lijkt daar ook precies op. Daar die stof veel duurder is, wordt het plantaardig ivoor er dikwijls voor gebruikt; men maakt er sieraden van en voert de stof in groote hoeveelheid uit van de Salomonseilanden; er wordt 200 francs voor een ton betaald.

Aan de beide rivieroevers vonden wij telkens sporen van kaaimans; die dieren krioelen in de wateren van den archipel, maar ze worden bijna nooit buitgemaakt, altijd zijn ze den inboorlingen te slim af.

Wij hadden geen enkelen inboorling gezien en kregen van dat verschijnsel de verklaring, toen wij in Wannoni terugkwamen en daar hoorden, dat er oorlog was tusschen hen en de stammen in het binnenland.

De aanleiding tot die onderlinge gevechten der naburige stammen is soms de behoefte aan slaven, dan weer de roof eener vrouw, die als een moderne Helena een oorlog van Troje teweegbrengt.

Maar ten tijde van onze komst was men bereid, een wapenstilstand af te kondigen tusschen de beide oorlogvoerende partijen. De inboorlingen van de kust wilden wel toestaan, dat die uit de wildernis met ons handel kwamen drijven. Eenige dagen later werd ons dan ook de komst aangekondigd van de boschmenschen, op de aangeduide plaats verschenen, op neutraal terrein aan de baai. Zij waren driehonderd in getal, mannen van elken leeftijd en vrouwen en kinderen.

Wij gingen aan wal, om de onderhandelingen te beginnen; pas hadden we elkander begroet, of vier jonge mannen sprongen in onze boot en ondanks de smeekingen van hun vrienden verklaarden zij zich bereid, mee naar Nouméa te gaan. De betaling geschiedde Bladzijde 311terstond, maar daar er meer inboorlingen lust hadden, met ons te gaan, begonnen ze heftig tegen elkander uit te varen, en wij waren genoodzaakt, maar gauw aan boord terug te gaan. Het was gelukkig, dat een tweede gewapende boot bij ons was, om de menschen aan het strand in bedwang te houden, anders zou het ons moeite hebben gekost, de Lady Saint Aubyn weer te bereiken, zonder door assegaaien te worden geraakt.

We spoedden ons haastig van daar weg en ankerden een paar dagen later in de Paola-baai bij Tavaro, de plaats, waar de inboorlingen van het noordelijk deel der kust veel samenkomen, omdat men er beschut is tegen de heerschende zuidoostenwinden, en men er gemakkelijk zoet water kan krijgen uit een breede, snelstroomende rivier.

Nadat we te Tavaro een paar contracten hadden afgesloten, begaven wij ons naar het eiland Hougué en zouden daarna varen langs het eiland Malaïta.

Door gunstigen wind gedreven, naderden wij weldra Hougué, herkenbaar aan zijn ronde gedaante, als een rond stuk koraal op de zee neergelegd. Het is een laag eiland met een weelderigen plantengroei, waaronder de inlandsche hutten aan het strand zich verbergen.

Er wonen ongeveer 800 inboorlingen, echte zeeroovers, wel beveiligd tegen vreemde invallen, omdat ze zelf herhaaldelijk de anderen bedreigen. Ook hier leefde een uit Nieuw-Caledonië ontvluchte Franschman onder de Kanaken en deelde in hun leven; hij heeft het niet noodig geacht, ons met een bezoek te vereeren, maar hij is sedert dien al weer opgepakt en in de gevangenis van Nouméa teruggegebracht.

Wij zetten onzen weg voort, en al spoedig kwam het eiland Malaïta in het gezicht. Er zijn weinig eilanden in de Stille Zuidzee, zoo bekend als Malaïta. Het gaat voor het gevaarlijkste van de Salomonseilanden door, waar de aanvallen op blanken het talrijkst zijn. Toen wij er waren, sprak men nog van een onlangs voorgevallen catastrophe, die schrik had verspreid onder de blanken in de buurt. Een klein schip was de oostkust genaderd boven Port-Adam en was door de inboorlingen aangevallen; de kapitein en de stuurman waren gedood en het scheepje was verbrand, na geplunderd te zijn.

Er moest met de uiterste voorzichtigheid worden opgetreden bij de onderhandelingen, en wij namen aan boord alle mogelijke voorzorgen.

Maar niet alle plekjes op Malaïta zijn even gevaarlijk. Port-Adam, onze eerste aanlegplaats, had vroeger een treurige reputatie, maar sedert eenige jaren is het aan de engelsche zendelingen gelukt, er eenige vermaners of leermeesters te plaatsen, en de geest der inboorlingen is daardoor wezenlijk beter geworden, zoodat vreemdelingen er nu niet meer zooveel gevaar loopen.

Zoo konden wij dus hier leeren kennen de Kanaken, nadat ze een zeer licht tintje van beschaving hebben opgedaan en niet meer die woestheid vertoonen, die zoo kenmerkend is voor het ras. De huizen waren hier beter ingericht dan bij de echte heidenen; we vonden er enkele europeesche waren en een paar godsdienstige boeken, in de taal van het land overgebracht.

Uit Port-Adam krijgt men gewoonlijk de tolken, die bij de werving niet mogen ontbreken. Hoewel ze tot één archipel behooren, hebben de bewoners van bijna alle eilanden een eigen dialect, dat op een naburig eiland niet wordt verstaan, en soms wordt er zelfs een verschillende taal gesproken in dorpen, die 60 à 70 K.M. van elkander zijn verwijderd. Er is wel veel overeenkomst tusschen de verschillende talen; als men een weinig op de hoogte is van het oceanische idioom, bemerkt men spoedig, dat het alles dialecten zijn van de papoea-branche der maleisch-polynesische talen.

Toch kunnen een inboorling van San Cristoval en een van Malaïta elkander niet verstaan of begrijpen; daar heb ik meermalen voorbeelden van gezien.

Port-Adam is de beste haven van Malaïta, gelegen aan een lagune, waardoor men gemakkelijk met niet te groote schepen van den eenen naar den anderen kant van het eiland kan komen.

Wij volgden na Port-Adam de westkust van Malaïta naar Pioe, en onderweg werden allerlei plaatsen aangedaan, waar we talrijke inlichtingen konden krijgen over de inboorlingen en over de fauna en de flora van dit eiland. Het is het minst bekende van de geheele groep, het eenige ook, waar nooit een Europeaan aan den wal heeft vertoefd.

Wij vonden er den broodboom en den amandel, den arecapalm, allerlei lianen, veel Rubiaceeën en Orchideeën; de Hibiscus groeit er in overvloed en, evenals de Olijf in oude tijden, is hij een vredessymbool.

Maar de fauna is minder rijk dan de flora; er waren bijna geen dieren op het eiland. Soms brachten de inboorlingen ons een paar magere kippen, die onzen kok tot wanhoop brachten, en dan weer kregen wij eieren, driemaal zoo groot als gewone; die moeten worden gelegd door een zeer kleine kip, welke ze in het zand legt en ze onder den invloed der zonnestralen laat uitbroeden. Ondanks mijn ijverig zoeken heb ik geen dier vogels kunnen bemachtigen; maar ik heb te dikwijls hun eieren geproefd, die ik niemand kan aanbevelen.

Koning op dit eiland is het varken; men koopt een vrouw voor tien varkens; met een varken betaalt men het contract van een inboorling, en overspel zoowel als moord en alle andere zonden, worden geboet door de aanbieding van één of meer varkens aan het hoofd van den stam.

Zij vormen echter niet het eenige ruilmiddel. Wij zagen vaak vrouwen en mannen, versierd met halssieraden van hondentanden, die ze tot geen prijs wilden afstaan; die tanden vormen de inlandsche muntstukken. Maar slechts twee tanden hebben waarde, dat zijn die, welke onmiddellijk aan de kiezen of maaltanden aansluiten; de andere dienen alleen tot sieraad.

De westkust van het eiland was dicht bevolkt, en de dorpen lagen er idyllisch in de schaduw van kokospalmen; het zou moeilijk zijn, ook maar bij benadering de geheele bevolking van het eiland op te geven, maar zeker is het, dat er nog meer menschen in het binnenland wonen dan aan de kust.

Het gezag van een inlandsch hoofd strekt zich soms uit over 5000 à 6000 onderdanen; zekere hoofden hebben zich vrij groote rijken weten te verwerven, waarover zij als onbeperkte heerschers regeeren; soms hebben ze 700 à 800 krijgers in hun dienst. Dus Bladzijde 312is het gemakkelijker, de politieke organisatie te bestudeeren op Malaïta dan op San Cristoval.

De waardigheid van dorpshoofd kan erfelijk zijn, of ook wel wordt zij verkregen door rijkdom of door sterk sprekende physieke meerderheid boven de andere inwoners.

Onder hem staat een ander hoofd, die een invloedrijke positie heeft weten te verwerven door zijn moed. Dat is dan de oorlogsleider, waarvan wij een type aantreffen in den persoon van Aio, wel bekend niet enkel op de Salomons-eilanden, maar ook op de Nieuwe-Hebriden en zelfs op Nieuw-Caledonië, waar hij aan den gouverneur is voorgesteld geworden. Aio is begiftigd met een alles te boven gaanden moed, en bij menige gelegenheid heeft hij niet geaarzeld, vreemde booten aan te vallen. Er heeft echter niet altijd zegen op zijn werk gerust, waardoor hij ten laatste een onvrijwillige reis naar Nouméa heeft moeten maken.

Dan was er nog de toovenaar, zooveel als de ta-ka-ta van de stammen op Nieuw-Caledonië. Vaak wezen de inboorlingen ons een lid van hun stam, die, zeiden zij, naar believen regen of mooi weer kan maken.

Het strand te Port-Adam.

Het strand te Port-Adam.

Hun geloof raakt niet aan het wankelen, als het beloofde weder uitblijft en de aardvruchten bij gebrek aan regen verdrogen; er is dan blijkbaar altijd een uitlegging gereed, waardoor het gemis aan welslagen aan allerlei andere dingen te wijten is dan aan ’t gemis van bekwaamheid bij hun toovenaar.

Te Pioe zagen wij het grootste aantal inboorlingen op ééne plaats bijeengekomen. De bewoners van de kuststreek en die uit de bosschen van het binnenland waren er vergaderd. Te midden dier menigte, waarbij individuen te vinden waren van elken leeftijd en beide seksen, was het gemakkelijk, twee typen te onderscheiden, die uit physiek oogpunt veel verschilden. Naast den inboorling met Papoea-trekken vonden wij vele inboorlingen, die onmiddellijk den Polynesiër verrieden.

De beide rassen, het papoesche en het maleisch-polynesische, hebben inderdaad den archipel bevolkt. Het schijnt, dat de landverhuizers van maleisch-polynesische afkomst de kust bezetten en de eerste bewoners, die Papoea’s waren, naar het binnenland hebben teruggedrongen.

Toen wij Malaïta verlieten, zouden wij naar het eiland Isabel hebben willen gaan en de baai der Mille-Vaisseaux hebben willen bezoeken, waaraan talrijke fransche herinneringen zijn verbonden. Doch sinds 1885 heeft het noordelijk deel van den archipel de opperhoogheid van Duitschland moeten erkennen, en die mogendheid heeft de werving op haar grondgebied verboden.

Wij hadden slechts vergunning om te werven in het onafhankelijke deel der eilandengroep, en het deed ons leed, zonder er stil te houden, de bewuste baai te moeten voorbij varen aan de zuidkust van het eiland Isabel. Daar legde Dumont d’Urville aan op zijn reis naar de Salomons-eilanden, en de haven van Astrolabe, aan die baai gelegen, werd door fransche officieren zeer nauwkeurig hydrographisch opgenomen, terwijl het te betreuren is, dat ook niet andere punten van de kust zoo goed bekend zijn.

Op het eiland Isabel, waar wij niet veel succes hadden, eindigde ons recruteeringswerk. Wij hadden 112 inboorlingen aan boord, voor wie wij zeker wisten te Nouméa werk te zullen vinden, en nu waren wij verheugd naar Nieuw-Caledonië te kunnen terugkeeren, naar beschaafder streken. Maar wij waren toch voldaan over ons bezoek aan deze eilanden, die zoo weinig bekend en zoo interessant zijn. Het geluk had ons gediend, en wij waren welwillend ontvangen door de inboorlingen, die zulk een slechten naam hebben; ze hadden ons tenminste geen openlijke vijandschap getoond.

Den 17den November om zes uur ’s avonds ankerde de Lady Saint Aubyn in de haven van Nouméa, waar zij te huis was.