The Project Gutenberg eBook of De muis, of De gestoorde nachtrust

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: De muis, of De gestoorde nachtrust

Author: [pseud.] Braga Jr.

Wilhelm Busch

Illustrator: P. van Geldorp

Release date: January 29, 2006 [eBook #17637]
Most recently updated: April 10, 2023

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE MUIS, OF DE GESTOORDE NACHTRUST ***

Oorspronkelijke voorkant.

De Muis [2]

De Muis
Of
De Gestoorde Nachtrust
Een berijmde geschiedenis in twaalf tafereelen
Voor jong en oud
Vijfde druk
Rotterdam—D. Bolle

[4]

Drukkerij Koch & Knuttel—Gouda [5]

De Muis.

Hoe dikwijls heeft al in het leven

Zelfs de allerkleinste omstandigheid

Een huis vol onrust ons gegeven

En schrik en angst in ’t hart verspreid!

Niet altijd is ’t een hemelwonder

Dat ons verschrikt door zijn natuur

Maar kleinigheên zijn ’t in ’t bizonder,

Die kwelling baren te ieder uur.

Geen oorlog, noch rumoer in staten,

Geen heerschzucht van Napoleon,

Geen kuiperij van diplomaten,

Of wat men bij ’n congres verzon.[6]

Geen tegenspoed bij groote werken;

Geen willekeur van ’t Pruisisch hof;

Geen Godsdienst-kwestie’s in de kerken,

Gaf in dit boek den zanger stof;

En wat men mooglijk ook moog’ gissen,

Ik bied u hier geen huiskrakeel

Of misgevallen erfenissen,

Geschetst in ’t treurigste tafereel;

’k Laat gaarne ’t huisbewind de vrouwen,

Hoe stout zich manlief ook verzet;

’k Laat alle staten rustig sjouwen,

Om ’t al of niet volmaakt budget;

’k Laat ieder vorst naar wensch regeeren;

Ik moei mij met geen politiek;

Ik wek geen onrust voor de beeren

En maak geen andre menschen ziek;

Ik laat geen metallieken dalen;

Ik zet geen dieven achter ’t slot;

Ik wil geen moordnaarsleven malen

Of noem het vrijersleven zot;[7]

Ik mor niet om belastingwetten

Betaal gedwee mijn zuurverdiende geld

Laat alle bakers daag’lijks koffie zetten

En geloof altijd wat ons de krant vertelt.

’k Bezing geen schandlijke bankroeten,

En allerminst een maagdenroof,

Geen Oostersch vraagstuk, ook geen knoeten,

Want voor mishandlen blijf ik doof;

’k Wil met mijn lied geen schrikbeeld wekken,

Noch onrust stichten bij den raad;

’k Noem geen Ministers kamergekken,

Of wek geen tweedracht, nijd of haat,

’k Beweeg mij niet in ’s lands historie;

’k Spreek van geen Kenau Hasselaar;

’k Laat aan van Speijk zijn buskruit-glorie,

Praat niet van Jan van Schaffelaar;

Ik wijd geen letter aan de slaven,

Zelfs niet aan die men te onzent vindt;

Ik roem geen fijne satans-gaven;

’k Bega geen moord op vrouw of kind;[8]

’k Laat ieder vrij den Eiffeltoor’n bestijgen;

Voor bommenwerpers vraag ’k geen strop;

Van ’t krijgsgeweld zal ’k ook maar zwijgen

Mij windt zoo’n waanzin zelfs niet op

’k Laat wereldvrede droombeeld blijven

Ik gun ’t geweld het hoogste woord

Want ’k wil slechts van een muisje schrijven,

Hoe dat de nachtrust heeft gestoord

Van ’t edelste paar echtelingen

Dat ooit de huwelijkstempel zag;

En ’t eenig loon voor al mijn zingen,

Zij, dat me om ’t feit eens hartelijk lach’!

[9]

I.

Vriend Sparrebeen ging strijk en zet

Des avonds kwart voor tien naar bed,

En, wat hem groot pleizier dan deed,

Zijn vrouw was altijd ook gereed.

Hij sliep steeds aan den rechterkant,

En zij dus aan de linkerhand,

En duurde ’t zoo ook jaren voort,

Nooit werd hun zoete rust verstoord;

Als hij zijn Eva had gekust,

Zei zij: „Nacht Spar, slaap nu gerust

En strek je beentjes, lieve guit,

Maar recht toe tot den morgen uit”,

En verder werd, na ’t kort gebed,

Door d’een op d’ander niet gelet.

Maar, in een slapeloozen nacht

Terwijl de vrouw aan ’t huiswerk dacht,

Daar hoort ze plotseling gedruisch;

Ze luistert, zoekt—een grijze muis

Heeft zich, o gruwel! onversaagd

In ’t vreedzaam slaapvertrek gewaagd.

En Eva beefde en gilde luid:

„O Vader Spar! spring haastig uit

Het bed, want, Heer wat bitter kruis!

Er is een ondier in ons huis.”—

Vriend Spar keek angstig in het rond,

Tot hij de muis zag op den grond,

Die, keken beiden nog zoo scheef,

Stil aan de vloermat knabblen bleef.

[10]

II.

Maar Spar dacht: Knaap, je zult er aan!

En trok zijn broek en kousen aan;

Wie had ooit Snarretje voorspeld

Dat hij, zoo op zijn rust gesteld,

Nog in het middernachtlijk uur

Zou opstaan voor een avontuur?—

Hij greep een stok en sloeg in ’t rond,

Maar sloeg, waar zich geen muis bevond.

Hij sprong en stapte heen en weêr,

Maar miste ’t raken keer op keer.

En Eva lag, met bangen blik,

Te staren, en kreeg schrik op schrik;

Zij riep maar: „Sparretje! sla raak,

Opdat de muis mij niet genaak!”—

En was ’t een oogenblikje stil,

Dra klonk weêr vreeslijk Eva’s gil:

Vriend Spar geraakte gansch in vuur

En sloeg op tafel, stoel en muur.

Maar eindelijk sprong de rappe muis,

—Misschien toch was ’t wel bij abuis

Op Eva’s hoofd, en zoo op ’t bed.

Wat Eva gilde! Met één zet

Dook zij, van vreeze bijna gek,

Met hoofd en al beneden ’t dek,

Maar stak, daar haar het dek bedroog,

De bloote beenen ver omhoog;

En Spar, die nu gansch woedend is,

Springt toe en slaat, maar altijd mis.

[11]

III.

’t Was stil—en ’t bleef een poosje stil;

Men hoorde niet meer slag of gil,

En Sparrebeen zei: „Eva, kind!

De muis is weg, uw rust begint.”

Zij werkt zich uit de dekens, maar

Vol angst nog, lispt ze: „och, is ’t waar?

Och, Sparretje, ik dank u wel.

Wat werkt zoo’n beest op mijn gestel!

Nu kom ik er eens even uit,

Om u te danken, lieve guit!”—

Maar ’t muisje, nog al bij de hand,

Keek juist van onder ’t ledikant,

En Eva nauwlijks op den grond,

Sprong met haar dikke voetjes rond.

Zij schreeuwde luid: „Daar is de muis:

Jaag Sparlief! ’t beest toch buitenshuis.”—

Fluks boog de man zich op den grond,

Of hij de snoode muis ook vond,

Sloeg woedend om zich, keer op keer;

Maar zie, de muis ontsnapte weêr,

En zuchtend klaagde ’t echtlijk paar:

„Wij vangen ’t dier nog in geen jaar;

Wat ons nog overkomen zal

Bij zulk een schrikklijk ongeval?”

[12]

IV.

Wat nu gedaan in ’t nachtlijk uur?

Hier was een goede raad wel duur;

Liet zich de muis ook niet meer zien,

Toch bracht zij angst aan de echtelien.

Vrouw Eva’s moed was lang gedoofd

En Spar, hij krabde zich het hoofd;

Men keek elkaâr verlegen aan

En durfde niet ter rust te gaan.

Niet zonder reden ook, want ach!

Daar kwam weêr ’t beestje voor den dag

En ’t lijden ving op nieuw weêr aan.

Doch Spar zei: Vrouw, blijf gij maar staan;

’k Weet nu al hoe ik ’t hebben moet:

Ik vang het ondier in mijn hoed.”—

Hij greep den hoed, ging stil en zacht

Met sprakeloozen mond ter jacht;

Maar ’t muisje, even rustig stil,

Ziet dra wat Sparrebeen nu wil,

En hoe zich onze vriend ook weer’,

Het fopt den sukkel keer op keer.

Het loerde op de dikke vrouw,

Als of het haar verjagen wou;

Maar Eva, door ’t gevaar nu leep,

Zei: „Wacht eens, Monster, ’k vat de kneep”;

En nam van achter ’t ledikant

Een groote parapluie ter hand,

Die zij heldhaftig opensloeg,

Terwijl haar man op ’t muisje joeg.

[13]

V.

De muis was weg: men wist niet waar,

Spar sloeg de handen in elkaâr,

Hij zuchtte diep, de arme man

Want hij begreep er niets meer van,

Ook Eva sprak geen enkel woord;

De muis werd gansch niet meer gehoord,

Maar Spar zei: „Top! ik weet het al,

Nu loopt het ondier in den val

Zie, ’k neem mijn slaapmuts, beste meid!

En ’k leg die stil en met beleid

Hier midden in de kamer neêr,

En ’k vang de muis, ja bij mijn eer!

Laat gij u van uw man maar raân

En blijf maar stil wat achter aan!”

—De wollen muts werd neêrgelegd,

Schoon Eva zei: „’t Komt nooit terecht.”—

Daar zat vriend Spar nu met zijn vrouw

Bijna een half uur in de kou,

Soms dommelde Eva zachtjes in,

Maar dat was niet naar Sparbeens zin;

Hij gaf haar somtijds zulk een stoot,

Dat Eva achterover schoot.

Maar zie, daar kwam de muis weêr aan,

Nu liep ze voort, dan bleef ze staan,

Dan weder keek ze eens deftig rond,

Of zij ook ergens iemand vond:

Zij zag de muts, bekeek die stil,

Toen kroop ze er in; maar Eva’s gil

Had bijna heel den boêl verbruid,

En dan was ’t met de vangst weêr uit!—

Leest verder wat gebeuren zal,

Met ’t muisje in zijn wollen val.

[14]

VI.

„Ik heb de muis!”—zoo juichte Spar,

En Eva was gansch in de war

Daar zij maar niet begrijpen kon,

Hoe Sparrebeen zoo iets verzon.

Vol eerbied staarde zij hem aan

Maar, bleef op verren afstand staan.

En d’edle jager sprak vol zwier:

„Hier, Vrouw! hier hebt gij ’t monsterdier!”

Maar ’t vrouwtje zei: „Ik dankje wel,

’k Heb waarlijk nu al kippenvel.”

„Kom”, sprak nu de onversaagde man,

„Nu zal ik toonen wat ik kan.—

Gij onruststoker in mijn huis,”

Zoo sprak hij woedend tot de muis,

„’k Zal toonen dat ik winnaar ben,

En niets dan uw verdelging ken.

Ik heb je vast verschrikklijk beest!

En zeg je nu, je bent geweest!—

Lach, Eva, lach dan toch met mij,

Nu slapen wij veer stil en vrij,

En gaan wij samen weêr ter rust,

Maar eerst door u goê nacht gekust.

Kom, schielijk mij nu achterna,

Dan ziet gij ’s ondiers eind weldra,

Want, was haar loosheid ook al groot,

’k Verwon, en ’t looze dier gaat dood!”

[15]

VII.

„Houd, Eva, gij u nu eens stil,”

Sprak Spar, „en hoor eens wat ik wil!

Het Beest, dat zoo onz’ rust verstoort,

Zij oogenblikkelijk vermoord:

Ik stort, wat ik zoo pas verzon,

De muis nu in de waterton;

Daar vindt ze dra een wissen dood

En wij zijn dan weêr uit den nood.”—

„Maar, man, hoe zult ge dat toch doen?

Hoe kunt ge zulk een denkbeeld voên!

Ach, Sparretje, geloof mij vrij,

De muis is slim en vlug er bij,

En zoo ontkomt ze u eindlijk nog,”

„Hoor nu zoo’n wijf! Wat praat je toch?

Ik zeg je zult nu eens wat zien:

Ik zal de muis een lesje biên,

En heeft het onze rust gekost,

Wij worden thans van ’t leed verlost!

Sterf nu, verschrikkelijke muis!

Den marteldood hier in mijn huis.”

En Eva sprak met ’t hoofd op zij’:

„Och, Sparrebeen, heb medelij’!

Wie weet hoe ’t eens met ons nog gaat,

Laat ’t beestje loopen, vrij op straat.”

Maar Spar, die niet meer luistren kon,

Schudt ’t arme muisje in de ton.

„Verga, verteer, o monsterdier!

Uw dood geeft mij het grootst pleizier!”

[16]

VIII.

Zoo als gezegd, werd ook gedaan,

Vrouw Eva was er meê begaan,

Maar Spar, tot ’t uiterste gebracht,

Stapt moedig met zijn kostbre vracht

Tot voor de ton, en roept met klem:

Hier is het beest, vrouw, weg met hem!”

Spar had de slaapmuts in de hand

En liep van d’een’ naar d’anderen kant,

Voldoening was er in zijn blik,

In één woord: Spar was in zijn schik

Dat hij zoo flink den kampstrijd won.

Hij trad behoedzaam naar de ton,

Hij nam het deksel, keek eens om,

Als dacht hij, die komt nooit weêrom,

Pof! daar lag, midden in het vat,

De muis te spartlen in het nat.

Maar Spar, kreeg nog al niet zijn zin:

Dat vat daar was een gaatje in,

En toen de muis dat gaatjen zag.

Toen kwam zij daadlijk voor den dag,

En Eva sprong wel vijf voet hoog,

Nu haar de muis op nieuw bedroog:

Zij greep vol angst de paraplu,

En gilde: Spar! daar heb je ’t nu,

Al hang jij met geheel je lijf

Daar op die ton een uur of vijf,

De muis is eer jij ’t denken kon,

Pardoes gesprongen uit de ton!”

Spar zag het—keek bedremmeld rond

Of hij ook ergens ’t ondier vond,

Hij keek verlegen langs zijn neus,

En zei alleen: ’t is schandaleus.”

[17]

IX.

De muis sprong vroolijk heen en weêr,

En Sparrebeen sloeg keer op keer;

Maar wat onze arme vriend ook deed,

Het muisje lacht wat om zijn leed.

De dikke Eva schreeuwde luid:

„Och, Sparretje! och help me er uit!

Och, roep in ’s Heeren naam de buurt,

Want zie hoe ’t beest toch naar mij gluurt,

Ik sterf nog, Sparretje, kom gauw!

Verlos dan toch je lieve vrouw!

Maar voor je verder voort zult gaan,

Geef me eerst wat Hoffmans druppels aan!”

Spar deed het, maar de muis, hoe valsch!

Sprong op, pakte Eva in haar hals,

En hing er als een bloedhond aan.

’t Scheen nu met Eva wel gedaan;

Zij schreeuwde luidkeels: „Sparrebeen,

De muis loopt met je wijfje heen!”

Maar Sparretje zag ’t groot gevaar,

En was tot redding daadlijk klaar;

Hij zag zijn vrouw vol angst en schrik,

En was vol moed op ’t oogenblik;

Hij schoof, tot ’t vangen van zijn buit,

Omzichtig, langzaam aan vooruit

En, schreeuwde Eva moord en brand,

Spar greep de muis met sterke hand.

[18]

X.

„Ik heb de muis! o vreeslijk dier

Nu geldt uw leven ook geen zier!

Kom, vrouwtje lief! nu opgepast,

Ik hou haar in mijn vingers vast.”—

De goede vrouw begreep zijn doel

En klom heel handig op een stoel,

En in de waschkom kwam een plas,

Waar de Oceaan een kind bij was.

„Zoo hoort het”, zeide Sparrebeen,

„Jij bent mijn vrouw en jij alleen,

Nu raakt mijn vijand toch er aan;

Hij moet tot stof en asch vergaan.”—

De muis keek angstig in het rond

Of zij niet iets ter redding vond;

Maar Sparretje, tot wraak gestemd,

Hield haar maar stevig vastgeklemd,

’t Verdelgingsmiddel is gereed,

En Eva, bijna nat van ’t zweet,

Zegt: „Spar! ik heb mijn best gedaan,

Stuur vlug nu ’t ondier naar de maan.”—

„Verdrink!”—zoo gilde Sparrebeen,

„Verdrink, verga!”—doch zie met een

Beet ’t dier den moordnaar in de hand,

De man verloor bijna ’t verstand;

„Help!” schreeuwde hij, „help spoedig, wijf!

Nu valt het ondier mij te lijf!”—

Nochtans de muis bekomt haar straf;

Spar schudt haar in de waschkom af.

[19]

XI.

Toen ’t muisje zich in vrijheid vond

Zwom ’t dapper in de waschkom rond,

En Spar keek met zijn lieve vrouw

Of ’t ondier nu verdrinken zou.

Het was een klucht om aan te zien

Hoe daar die eerzame echteliên,

Met angst en moordzucht in hun blik,

Verbeidden ’t vreeslijk oogenblik.—

’t Scheen dat de muis haar kracht verloor;

Zoo bracht ze mooi ons paar van ’t spoor;

Ze sprong in ’t eigen oogenblik

De waschkom uit, tot beider schrik.—

Nu was aan Spar geen houden meer;

Hij vloekte luid en sloeg al weêr,

Maar wat of wie hij raken mocht,

Het muisje had zich vrij gekocht.—

’t Was vreeselijk om aan te zien,

Die diep verslagen brave liên.

Zij vonden, tot hun bitter kruis,

Geen zelfvoldoening met de muis.

„Hou vast,”—zoo gilde Spar verbaasd,

Maar door zijn overdreven haast,

Viel tafel, stoel en hij meteen,

Met alles over Eva heen.

Daar lag de boel en Spar zei: „Vrouw!

De muis is waarlijk ons te gauw;

Ik geef de brui van al die pret,

Vang jij de muis,—ik ga naar bed.

[20]

XII.

Zoo had—wie heeft het ooit gehoord?

Een muis de zoete rust gestoord

Van ’t vreedzaamst echtpaar dezer aard!

Aurora stookte reeds haar haard,

En zag met deernis op de vrouw

Die bijna trilde van de koû.

De muis was vrij—keek om en rond,

Of zij nog hinderpalen vond.

Ging naar haar schuilplaats—piepte luid,

En stak toen beî haar pootjes uit.

„Gij zoekt mijn dood, vervloekt gespuis!

Maar ik bleef vrij”!—weg was de muis.

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctieteam op www.pgdp.net.

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org.

This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net.

Bewerking van “Die Maus” van Wilhelm Busch, (1832–1908).

Metadata

Codering

Dit bestand is in de oude spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn hersteld.

Documentgeschiedenis

Verbeteringen

De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Bladzijde Bron Verbetering Bewerkingsafstand
12, 16, 16, 16 [Niet in bron] 1
14 [Verwijderd] 1
15 paaat praat 1
19 [Niet in bron] 1