The Project Gutenberg eBook of Krakatau en de Straat Soenda

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Krakatau en de Straat Soenda

Author: Edmond Cotteau

Release date: February 14, 2005 [eBook #15038]
Most recently updated: December 14, 2020

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and The PG Distributed Proofreaders Team

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK KRAKATAU EN DE STRAAT SOENDA ***


Bladzijde 365

Krakatau en de Straat Soenda.

Krakatau, van het zuid-oosten gezien.

Krakatau, van het zuid-oosten gezien.

De herinnering aan de ontzettende ramp, die in Augustus 1883 het eiland Krakatau en de naastbij gelegen kusten van Java en Sumatra getroffen heeft, is—zoo als het altijd gaat—door den stroom van latere gebeurtenissen en indrukken uitgewischt. Toch mogen wij wel aannemen dat zij nog niet zoo geheel verdwenen zal zijn, of de lezers van ons tijdschrift zullen met belangstelling kennis nemen van het volgende verhaal van den heer Edmond Cotteau, die ingevolge opdracht van de fransche regeering, eenige maanden na de ramp, de door de uitbarsting geteisterde streken heeft bezocht en van zijne bevindingen mededeeling gedaan. Van de uitbarsting zelve is niemand der nog levenden getuige geweest; maar uit de verwoestingen, door haar aangericht, kunnen wij eenigermate afleiden, welk schouwspel het noodlottige eiland en de omliggende streek op die vreeselijke Augustusdagen moeten hebben opgeleverd. Wij laten thans het woord aan den heer Cotteau.

Den 11 Mei 1884 bevond ik mij, na een zeer interessant uitstapje naar Serawak (Borneo), te Singapore. De Oxus, van de Compagnie des Messageries maritimes, was juist aangekomen; aan boord bevonden zich mijne twee vrienden, de heeren Bréon en Korthals, aan wie met mij, van wege het ministerie van onderwijs, eene wetenschappelijke zending was opgedragen naar de straat Soenda en het vulkanische eiland Krakatau. Ik was een maand vroeger van Parijs vertrokken: wij ontmoetten nu elkander weder op de afgesproken plaats.

In den avond van dienzelfden dag gingen wij aan boord van de stoomboot Emyrne, die tweemaal in de maand, na aankomst van de fransche mail, de passagiers en brieven naar Batavia overneemt, waar wij den 14 Mei aankwamen, na eene gelukkige vaart van twee-en-vijftig uren.

Zoodra wij geïnstalleerd waren, deden wij de noodige stappen om het welslagen van de ons opgedragen zending te verzekeren, hetgeen zonder hulp en medewerking van hooger hand niet mogelijk zou zijn. Gelukkig ging alles naar wensch. De consul van Frankrijk, de graaf de Pourtalès, beijverde zich ons van dienst te zijn; hij stelde ons aan den gouverneur-generaal te Buitenzorg voor. Zijne Excellentie had de beleefdheid, een kleine rijksstoomboot tot onze beschikking te stellen; en dank zij de bereidwilligheid en den ijver van hoogere en lagere ambtenaren, konden wij reeds eene week na onze aankomst de reis naar de straat Soenda aanvaarden.

Maar het zal niet overtollig zijn, vooraf in het kort de feiten in herinnering te brengen, die de aandacht van de geheele wereld eensklaps hadden gevestigd op het eilandje Krakatau, waarvan de tot dusver zoo goed als onbekende naam plotseling eene vreeselijke vermaardheid had verkregen.

In de laatste dagen van Augustus 1883, nauwelijks eene maand na de ramp van Ischia, bracht de telegraaf naar Europa de tijding over van een nog Bladzijde 366veel schrikkelijker onheil. Eene uitbarsting, heviger dan alle waarvan de geschiedenis melding maakt, had, zoo luidde het bericht, de straat Soenda als ten onderste boven gekeerd, de groote eilanden Java en Sumatra verwoest en aan meer dan honderdduizend menschen het leven gekost. Zooals doorgaans, bleken ook hier de eerste berichten overdreven. Toch was de onopgesmukte werkelijkheid verschrikkelijk genoeg. Het mag toch thans als uitgemaakt worden beschouwd, dat het aantal slachtoffers niet veel minder heeft bedragen dan omstreeks veertigduizend, waarvan de meesten in de golven zijn omgekomen, terwijl de anderen onder een slijkregen zijn verstikt of door de gloeiende asch verbrand.

Krakatau ligt op 6°7′ zuiderbreedte en 103°6′ oosterlengte, in het westelijk gedeelte van de straat Soenda, ongeveer halverwege tusschen Java en Sumatra. De eigenaardige vorm van het eiland verried aanstonds zijn vulkanischen oorsprong; maar de eenige uitbarsting, waarvan de geschiedenis melding maakte, dagteekende reeds van 1680. In het begin van 1883 was het onbewoonde eiland geheel met dicht bosch bedekt en werd het algemeen gerekend tot de uitgebrande vulkanen te behooren. Maar de sinds twee eeuwen sluimerende kracht gaf eensklaps, op den 10 Mei, teekenen van leven. In het noorden van het eiland begon de Perboewatan, een heuvel van niet meer dan honderd-twintig ellen hoogte boven de zee, stroomen van vuur en wolken rook uit te braken, vergezeld van een geweldig onderaardsch gerommel en van slagen als kanonschoten. Te Batavia en te Buitenzorg, die in rechte lijn honderd-vijftig kilometers verwijderd zijn, kon men duidelijk het gerucht hooren.

Gedurende de drie volgende maanden herhaalden de uitbarstingen zich telkens met meer of minder hevigheid. In Juni werd er een nieuwe krater, de Danan, gevormd. In het begin van Augustus telde men drie voorname brandpunten van uitbarstingen, ongerekend de rookwolken en dampen, die op een aantal andere plaatsen opstegen. Maar de hoogste top van het eiland, de Rakata, die eene hoogte van achthonderd-twee-en-dertig meter bereikt, gaf nog volstrekt geen teeken van werkzaamheid.

De uitbarsting van Krakatau volgde haar gewoon verloop en men bekommerde er zich niet veel om, toen men, op den 26 Augustus, te Batavia op nieuw een aanhoudend gerommel hoorde als van een verwijderden donder. Dit gerommel ging gepaard met slagen, eerst zwak en kort van duur, maar die allengs zoo in hevigheid toenamen, dat in den nacht van 26 op 27 Augustus niemand in het westen van Java een oog kon toedoen. Den 27, des morgens ten zeven uur, weerklonk een zoo geweldige slag, dat vele menschen te Batavia in de meening verkeerden dat een andere vulkaan was begonnen te werken.

Omstreeks tien uren werd de hemel met een geelbleeke tint overtogen en nam de duisternis hand over hand toe. Terzelfder tijd begon een dichte aschregen te vallen, die tot een uur aanhield, toen verminderde en om drie uur eindigde; daarna keerde ook allengs het daglicht terug. De uitbarsting in den morgen van den 27 overtrof te Batavia alle andere in hevigheid: in verscheidene winkels werden de glasruiten verbrijzeld. Daarna hoorde men niets meer tot zeven uur in den avond, toen het geluid weer duidelijk verneembaar werd. Tusschen tien en elf uren weerklonken weer slagen, die niet veel minder hevig waren dan die van 's morgens. Eenige uren daarna hield het geluid geheel op.

Het geluid der geweldige uitbarstingen van den 27 Augustus heeft zich veel verder verspreid dan bij eenige vorige gelegenheid, waarvan de historie de heugenis heeft bewaard. In onze kolonie Cochinchina, meer dan zeventien graden (negentienhonderd kilometers) ten noorden van Krakatau, hoorde men de slagen zoo duidelijk, dat men van alle posten langs de kust naar Saïgon telegrafeerde: “Gevecht op zee, buiten het gezicht.” Nog meer: ditzelfde geluid werd gehoord op afstanden van ruim drieduizend kilometers: op Ceylon, in Birmah, op Nieuw-Guinea, enz:—in één woord, over eene oppervlakte, die gelijk staat met het vijftiende gedeelte van de oppervlakte der aarde.

Over hetgeen er in die vreeselijke dagen op Krakatau zelf en op de eilanden en kusten van de straat Soenda is geschied, hebben wij maar zeer schrale berichten van zeer weinige ooggetuigen. Het eenige bewoonde eiland was Sebesi, op dertig mijlen afstands van Krakatau; de drieduizend bewoners van dat eiland zijn tot den laatsten man omgekomen. Op de kust van Java werden Merak, Anjer en Tjaringin, de eenige plaatsen waar Europeanen woonden, totaal verwoest; de meesten dier Europeanen hadden de vlucht genomen, en van degenen die achterbleven, brachten maar zeer weinigen er het leven af. Eindelijk heerschte overal eene volslagen duisternis, die er niet weinig toe bijdroeg om den schrik en de verwarring te vergrooten.

Gedurende de katastrofe bevonden zich tien schepen in de wateren van de straat Soenda. De gezagvoerders hebben van hunne bevinding treffende verslagen gegeven; maar die verslagen zijn uit den aard der zaak zeer onvolledig, want eene ondoordringbare duisternis omgaf de schepen aan alle kanten. Toch heeft een dier gezagvoerders de rookkolom kunnen meten, die zich bij de eerste uitbarsting verhief, en waarvan hij de hoogte op zeven-en-twintig-duizend el schat. Het klinkt bijna ongeloofelijk dat geen dezer schepen ernstig letsel heeft bekomen; ja, nog sterker, de golven, die langs de kust zulk eene geweldige hoogte bereikten, zijn als het ware onopgemerkt langs die schepen heen gegleden: hetgeen wel hierin zijne verklaring zal vinden, dat zij, ten gevolge van hare buitengewone lengte, de vaartuigen niet eensklaps maar geleidelijk optilden.

Het is meer dan waarschijnlijk dat de vreeselijke slag, die in den morgen van den 27 te Batavia en te Buitenzorg werd gehoord, samenviel met de instorting van het noordelijk gedeelte van Krakatau. Eene oppervlakte van twintig vierkante Bladzijde 367mijlen, ongeveer twee derde gedeelten van het eiland, met inbegrip van de helft van den berg Rakata en de twee vulkanen Danan en Perboewatan, zonk weg in de zee. De ontzaglijke waterverplaatsing veroorzaakte die reusachtige golven, die bij herhaling op de kusten van Java en Sumatra aanrolden, mijlen ver in het land doordrongen, de huizen wegvaagden, de grootste boomen ontwortelden en duizenden menschen verzwolgen.

Deze golven, die op de kust van Bantam, ongeveer dertig kilometers van haar uitgangspunt verwijderd, nog de geweldige hoogte bereikten van dertig en zelfs zes-en-dertig meters, hebben zich verder voortgeplant dan bij menschenheugenis immer is voorgekomen. De sterkste van deze golven, die om half elf 's morgens Tjaringin op Java en Telok-Betong op Sumatra verwoestte, en twee uren later de benedenstad van Batavia onder water zette, deed hare werking niet alleen gevoelen langs de kusten van China en Japan, op Madagaskar en in den geheelen Stillen-oceaan, maar zij drong zelfs door in den Atlantischen Oceaan en werd aan den getijmeter te la Rochelle waargenomen. Deze golf heeft dus letterlijk de reis om de aarde gemaakt.

De massa uitwerpselen van Krakatau overtreft zeer verre die van de geweldigste tot dusver bekende uitbarstingen: men heeft het volume op elf kubieke kilometers begroot. Rondom Krakatau hebben zich asch, sintels en puimsteen in zoo ontzaglijke hoeveelheden opgehoopt, dat nabij gelegen eilanden geheel overspreid waren met een vaal bleek lijkkleed ter dikte van dertig tot veertig el. Nieuwe eilanden zijn opgerezen uit de ondiepe wateren van de straat; maar, zooals te verwachten was, zijn zij weldra weder verdwenen onder de aanhoudende werking der golven, die rusteloos op deze onzamenhangende ophoopingen van allerlei materialen aanrolden. Gedurende zes maanden was de baai van Lampong (Sumatra) verstopt door eene bank van puimsteen, die alle scheepvaart onmogelijk maakte. Die drijvende bank was een kilometer breed en niet minder dan dertig kilometers lang, bij eene gemiddelde dikte van tien à twaalf el. Langzamerhand hebben de losse puimsteenen, door de werking van wind en golven, zich verspreid en worden nu vaak door stroomingen tot op onmetelijke afstanden van hun oorsprong medegevoerd. De asch heeft zich evenzeer over eene ontzaglijke uitgestrektheid verspreid: men heeft niet alleen te Singapore, maar ook in Japan van die asch gevonden.

Ik ga nu over tot het verhaal van onzen tocht.

Den 21 Mei, des morgens ten zes uren, namen wij te Batavia, aan het station Noordwijk, plaats in den trein naar Tandjong-Priok, eene nieuwe haven, die de nederlandsche regeering te midden der afschuwelijkste moerassen heeft doen aanleggen. De werken, die reeds ontzaglijke sommen verslonden hebben, zijn nog verre van voltooid: men heeft daar inderdaad eene kolossale onderneming op touw gezet. Tandjong-Priok staat bekend als zeer ongezond; en wanneer ik zie, door welke lage moerassige streek de spoorweg loopt, komt mij die kwade reputatie verre van onwaarschijnlijk voor. Ongetwijfeld heerscht hier de koorts, maar des nachts is het gevaar het grootst. Sommigen zeggen, dat men de ongezondheid van de nieuwe haven zeer overdreven heeft. Wat hiervan zij, de vreemde gezagvoerders ankeren nog altijd, als vroeger, op de roede, op een aanmerkelijken afstand van de kust, en de nieuwe bassins zijn zoo goed als ledig.

De hoofdingenieur, de heer Van Berckel, van onze komst verwittigd, wachtte ons aan het station en stelde ons voor aan den gezagvoerder en den stuurman van de Kediri, die bereids onder stoom lag. Beiden waren Hollanders, maar spraken met het grootste gemak fransch. Wij vertrekken zonder verder oponthoud.

De kleine stoomboot, die de indische regeering voor een tiental dagen tot onze beschikking heeft gesteld, is wat de Hollanders hier een hopperbarge noemen. Zij wordt meestal gebruikt voor het vervoer van steen en andere bouwmaterialen, die van verschillende punten langs de kust moeten worden afgehaald en naar Tandjong-Priok gebracht. De boot is natuurlijk niet ingericht om passagiers op te nemen, maar toch zijn wij zeer blijde dat wij er over beschikken mogen.

Wij stoomen langzaam de haven uit en zetten koers naar de reede, ons een weg banende midden door een aantal lage eilandjes, bouquetten van groen oprijzende uit den schoot der wateren. Het panorama, dat zich voor onze blikken ontrolt, verdient wel de aandacht. Op den achtergrond verheffen zich, statig en indrukwekkend, twee machtige vulkanen, de Gedeh en de Salak; aan deze reuzen sluit zich eene bergketen aan, wier schemerende lijnen zich aan den westelijken horizon verliezen. Meer in de nabijheid, aan den voet der bergen, dekt een nevel van rossige dampen de kust en ontneemt ons het gezicht op Batavia: dat zijn de noodlottige uitdampingen der moerassen, die in dit vroege morgenuur nog in de lucht hangen en drijven, tot de zeewind ze verstrooit en medevoert.

Ziedaar de vuurtoren van Edam, voorts de dokken en de marinewerven op het eiland Onrust. Verder liggen nog andere grootere en kleinere eilandjes verspreid, die allen de namen van hollandsche steden dragon: Amsterdam, Rotterdam, Middelburg enz. De kust, waarlangs wij nu varen, behoort tot het district Pangerang: zij werd tot op een afstand van duizend tot vijftienhonderd el landwaarts in overstroomd. Negen dorpen werden geheel verwoest, vijf gedeeltelijk, en tweeduizend-driehonderd-veertig inlanders of Chineezen kwamen daarbij om het leven.

Om twaalf uren varen wij langs de baai van Bantam, waaraan het district Serang grenst, dat bij de ramp negentien-honderd-drie-en-dertig slachtoffers verloor.

Weldra stoomen wij langs kaap Sint-Nikolaas, en de Kediri, van richting veranderende en naar het zuidwesten koers zettende, vaart de straat Bladzijde 368Soenda binnen. Ter rechterhand zien wij de kust van Sumatra, waarboven de groote vulkaan Radjah-Bassa oprijst; ter linkerhand hebben wij de kust van Java, en varen dicht langs het schilderachtige vlek Merak, met den indrukwekkenden bergtop van den Karang op den achtergrond. Voor ons uit bespeuren wij het zonderlinge eiland Poelo-Renjang, door de Hollanders Dwars-in-den-weg genoemd. Op dezen afstand gezien, schijnt dit eiland in vier op zich zelf staande stukken verdeeld: het is dus niet zoo vreemd, dat men aanvankelijk heeft gemeend dat Poelo-Renjang door de uitbarsting in vieren was gescheurd. Inderdaad bestaat het eiland uit vier vrij hooge bergen, die onderling door drie lage landtongen verbonden zijn. Vroeger was het geheele eiland met dicht bosch bedekt, en daardoor als samenhangend geheel kenbaar; maar nadat de inbrekende golven letterlijk alle boomen op de lagere gedeelten van het eiland hadden vernield, scheen het eensklaps alsof Poelo-Renjang zelf in stukken was gescheurd.

De vuurtoren op Java's eerste Punt.

De vuurtoren op Java's eerste Punt.

Wij varen op een afstand van twee mijlen langs de jammerlijk geteisterde kust van de residentie Bantam. De tallooze kokospalmen die het strand bedekten zijn verdwenen; alle boomen zijn vernield en nergens is een spoor van menschelijke woning te ontdekken. Waar ter nauwernood negen maanden geleden eene talrijke vreedzame bevolking leefde, ziet men nu niets meer dan eene kale moerassige vlakte. Langs de kust strekt zich een breede geelachtige zoom uit: daar heeft de inbrekende zee alle leven vernield; akelig scherp steekt deze woestijn af tegen het schitterend groene kleed van het aangrenzende landschap.

De gezagvoerder wijst ons de plek waar Anjer lag, de meest bezochte javaansche haven in de straat Soenda. De geheele omliggende vlakte, over eene breedte van ongeveer duizend el, is verwoest. De zee heeft op de kust reusachtige koraalblokken geworpen, waarvan het grootste een volume heeft van driehonderd kubieke el. Een weinig verder lag het volkrijke vlek Tjaringin, waarvan ook niets is overgebleven. De wijde vlakte rondom het dorp wordt begrensd door heuvels van twintig tot dertig el: de weinige menschen, die den tijd hadden het leven te bergen, vonden daar een toevluchtsoord.

Het is officieel geconstateerd dat te Merak, Anjer en Tjaringin negentienduizend-zeshonderd-twee-en-dertig slachtoffers zijn gevallen, waaronder twee-en-dertig Europeanen. Acht-en-veertig dorpen werden geheel, zeven-en-dertig andere voor een gedeelte vernield.

Kort voor zonsondergang krijgen wij voor de eerste maal Krakatau in het gezicht, dat van hier gezien, de gedaante heeft van een op zee rustenden Bladzijde 369gelijkzijdigen driehoek; dichter bij, in westelijke richting, vertoont zich de regelmatig gevormde kegel van Sebesi.—Eenige oogenblikken daarna verdwijnt de zon in de golven, en ontvouwt zich voor onze blikken een tooverachtig schouwspel. De zee gelijkt een metalen spiegel; de bergen en vulkanen worden van bruin donker violet; de westelijke horizon, eerst oranjegeel met bleekgroene strepen, kleurt zich aanvankelijk met gouden tinten, die dan rooskleurig, vervolgens paars worden en eindelijk zich oplossen in donker blauw; op den voorgrond teekent zich, tegen dat lichtend kleurrijk fond, de donkere omtrek van Poelo-Renjang met zijne groote boomen, die hoewel dood nog staande zijn gebleven en nu uit zee schijnen op te rijzen. Zulk een pracht en gloed van kleuren, als hier voor weinige minuten onze oogen verrukte, is in onze koude noordsche streken ondenkbaar.

22 Mei.—Wij hebben den geheelen nacht tegen wind en stroom moeten kampen, op vrij grooten afstand van den wal. Dit zuidwestelijk gedeelte van de kust van Bantan werd even als de meer noordelijke kuststreek overstroomd, maar daar de bevolking hier dun gezaaid was, vielen er veel minder slachtoffers. Tegen acht uren in den morgen werpt de Kederi het anker uit voor den vuurtoren van Java's eerste Punt.

Woning van den resident, te Telok-Betong.

Woning van den resident, te Telok-Betong.

Er gaat een vrij sterke branding; niet dan met moeite kan de sloep de kust naderen, en onze maleische matrozen dragen ons op hun rug naar het strand. Verwrongen ijzeren balken en reusachtige palen, in wanorde door elkander op het strand verspreid, wijzen de plaats aan van den ouden aanlegsteiger, op den 27 Augustus 1883 door de golven vernield. De grond is bedekt met puimsteen; de kortelings aangelegde weg, waarlangs wij ons naar den vuurtoren begeven, is geheel van die steenen gemaakt. Onder weg vernemen wij eene treurige tijding: de wachter van den vuurtoren is vijf dagen geleden gestorven aan een aanval van kwaadaardige koorts. Hij leefde daar alleen met zijn inlandsche bedienden, die hem niet hadden willen begraven, uit vrees dat men hen later beschuldigen mocht, hun meester te hebben vermoord. Wij hadden hier dus in de eerste plaats een heiligen plicht te vervullen. De gezagvoerder van de Kediri maakte eene officieele verklaring van het overlijden op, en wij begeleidden het lijk naar het graf, dat wij onder de schaduw van een prachtigen boom hadden laten delven.

De vuurtoren, die drie jaar geleden door eene aardbeving werd vernield, is sedert herbouwd, en verrijst vast en stevig op eene veertig el hooge rots. Dank zij deze veilige hoogte, had hij niet te lijden van de ramp; zelfs had de torenwachter, ten gevolge van de heerschende duisternis, niets bespeurd van de geweldige golf van den 27; eerst in den morgen van den 28, toen het weder dag begon te worden, ontdekte hij de langs de kust aangerichte verwoesting.

Van het groote geplaveide platform, waarop de vuurtoren verrijst en dat wij langs een trap van honderd-een-en-zestig treden bereiken, heeft men een zeer schoon gezicht op de straat Soenda en den grenzenloozen Indischen-oceaan. Ver weg, in het noorden, bespeurt men Krakatau, en in dezelfde richting, maar veel dichter bij, het groote Prinseneiland, geheel met dichte bosschen bedekt. Voor onze voeten teekent zich de grillige kustlijn, met haar kapen en inhammen, omzoomd met eene gansche reeks rotsige eilandjes: wij staan hier op de uiterste westelijke landpunt van dat heerlijke eiland Java, dat van het westen naar het oosten, van de straat Soenda tot de straat van Bali, eene lengte heeft van niet minder dan duizend-zestig kilometers.

Op het platform, om den vuurtoren, staan verschillende bijgebouwen en de zeer comfortabele woning van den wachter. Al deze gebouwen zijn ruim en zeer goed ingericht, en het geheel maakt een zeer gunstigen indruk. Het aangrenzende woud, weleer ondoordringbaar, vertoont nu, van het strand tot aan den voet der heuvelen—dat wil zeggen over eene strook gronds van drie- tot vierhonderd ellen breed—het beeld der meest volkomen verwoesting. Hier en daar staan nog enkele reusachtige stammen, van hun bast ontroofd, maar veel grooter is het aantal der gevelde boomen. Toch is de natuur Bladzijde 370reeds aan het werk om de aangerichte verwoesting weder te herstellen, de geslagen wonde te heelen: overal breken de schitterend groene bladeren van wilde bananen door de dikke laag van asch en puimsteen, die den bodem bedekt, heen; gansche scharen van lianen en woekerplanten strekken naar alle kanten haar armen uit, omwikkelen met haar ondoordringbaar net de verdroogde wortelen der woudreuzen en klauteren lustig en levensvol tegen de doode verbleekte stammen omhoog.

23 Mei.—Daar het in de eenige hut van de Kediri van de hitte niet was uit te houden, heb ik, gewikkeld in mijn reisdeken, den nacht op het dek doorgebracht. Omstreeks drie uren werd ik door eene hevige regenbui gewekt. Kort daarop werd het anker gelicht en zetten wij koers naar het Prinseneiland. Om zeven uur in den morgen bereikten wij zijne oostkust. Dit eiland, het grootste van alle eilanden die in de straat van Soenda verspreid liggen, is onbewoond en werd tot dusver nog nooit wetenschappelijk onderzocht. Het strand is letterlijk overdekt met puimsteenen.

De geteisterde zoom langs de kust heeft eene breedte van minstens vijfhonderd el. Wij zijn hier dichter bij Krakatau; de verbolgen zee heeft hier dan ook nog grooter verwoestingen aangericht dan bij Java's eerste Punt. Er is bijna geen enkele boom staande gebleven; overal zijn in den kalen, door diepe geulen en spleten doorploegden grond de reusachtige wortels blootgewoeld, die het gaan zeer bemoeilijken. Ook moet men zich in acht nemen voor de verraderlijke puimsteenen, die zeer dikwijls diepe met water gevulde kuilen voor het oog verbergen: men meent vasten grond onder de voeten te hebben, en zinkt eensklaps tot aan de borst in het water.

Op het oogenblik der uitbarsting bevonden zich toevallig zes- en- vijftig personen op het Prinseneiland, bezig met houthakken: allen hebben er het leven bij ingeschoten. Op de noordkust bereikte de golf eene hoogte van omstreeks vijftien el.

Van het Prinseneiland zetten wij rechtstreeks koers naar het noorden, naar Telok-Betong in de baai van Lampong op Sumatra. Onze weg voert ons langs Krakatau, dat wij op korten afstand, aan stuurboordzijde voorbijvaren. Zoo kunnen wij dan nu van nabij een blik werpen op dat eiland, waarvan de naam zoo talloos vele malen werd uitgesproken, sedert eene vreeselijke ramp het bestaan van dit vergeten plekje grond aan de wereld openbaarde. Vergeefs zoekt men er thans naar het geringste spoor van dien weelderigen plantengroei, die voor ongeveer negen maanden nog het gansche eiland als met een groenen mantel omplooide. Onder de witte lijkwade van asch en puimsteen ligt thans op Krakatau alle leven vernietigd.

Een weinig verder stoomen wij langs de vulkanische eilanden Sebesi en Seboekoe, en dan midden door de groep der Lagoendi-eilanden, aan den ingang der Lampong-baai gelegen. Hier is het niet enkel, als op het Prinseneiland, de lage kuststreek, die getroffen werd: de gansche oppervlakte werd verwoest. Overal, langs de hellingen en tot op den top der heuvelen, ziet men niets dan verbleekte stammen, sommigen op den grond liggende, anderen nog overeind staande, maar allen van takken en bladeren beroofd. Deze totale verwoesting is ongetwijfeld toe te schrijven aan den regen van heete asch en slijk, die, door den wind voortgedreven, aan de westzijde van Krakatau veel heviger is geweest dan aan de oostzijde.

Het groote eiland Sumatra loopt ten zuiden, aan de straat Soenda, uit in drie lange landpunten, die twee wijde en diepe baaien vormen, de baai van Semangka ten westen en die van Lampong ten oosten. In de eerste baai heeft de overstrooming zich het verst uitgestrekt: de hoofdplaats Beniawang (op honderd-dertig kilometers van Krakatau) werd ganschelijk verwoest; tweeduizend-honderd-zestig menschen kwamen in dit district om het leven. Eene golf spoelde het huis weg van den hollandschen controleur, en meer dan driehonderd inlanders, die daar eene toevlucht hadden gezocht, vonden er den dood. Bijna alle dessahoofden, te Beniawang vergaderd om den resident te ontvangen, die den 27 verwacht werd, kwamen evenzeer om het leven. Ook daar heeft de slijkregen groote schade aangericht: in de bosschen braken de takken onder de vracht van modder en doodden in hun val de ongelukkige vluchtelingen.

In de Lampongbaai, zooveel dichter bij Krakatau gelegen, was het aantal slachtoffers natuurlijk veel aanzienlijker: het bedraagt niet minder dan zevenduizend-een-honderd-vijf-en-zestig. Ketibang, Tjandi en Kalianda, belangrijke dessas aan den voet van den vulkaan Radjah-Bassa, werden geheel verwoest; eerst viel daar een regen van geweldige stukken steen, toen van gloeiende asch en eindelijk van koude modder. In deze diepe baai, die de gedaante van een trechter heeft, drongen de golven met buitengewone hevigheid binnen. De gansche kustzoom werd verwoest door eene golf, die eene gemiddelde hoogte had van vier-en-twintig el. Haar spoor is overal duidelijk zichtbaar; gelukkig werd slechts eene zeer smalle strook getroffen, want overal begint de grond dicht bij zee snel te rijzen.

24 Mei.—Wij hebben heden nacht geankerd op eenige mijlen afstand van Telok-Betong, waar wij heden morgen aan land gaan. De boot, waarmede wij naar den wal roeien, baant zich een weg te midden van drijvende massa's puimsteen, die hier en daar nog zeer lastige banken vormen. Op het strand, langs den nieuwen van puimsteen gemaakten weg hebben chineesche kooplieden armoedige kramen en schuren opgeslagen, die zij later door welvoorziene winkels zullen vervangen. Onvermoeid werkzaam, als zij voor eigen rekening arbeiden, matig, tuk op gewin, zuinig en met eene zeldzame volharding begaafd, zullen zij zich spoedig van de geleden verliezen weten te herstellen.

In plaats van de welvarende stad, waarvan de regelmatig aangelegde straten zich als verloren in het weelderig lommer van prachtig geboomte, ziet men nu niets dan eene wijde naakte vlakte, hier Bladzijde 371en daar met kommen brak water bezaaid, een kweekplaats van kwaadaardige koortsen. Onder eene brandende zon steken wij deze akelige wildernis over, waar de helft van de bevolking der stad, ruim vijftienhonderd menschen, den dood vond. De van bamboes gebouwde luchtige hutten der inlanders zijn spoorloos verdwenen; zij werden letterlijk door de zee weggevaagd; terwijl hier en daar verspreide puinhoopen de plaats aanwijzen waar de steviger gebouwde europeesche huizen hebben gestaan.

De resident is afwezig. Zijne fraaie woning, die wij bezoeken, bleef gespaard, dank zij haar ligging op een heuvel, dertig el boven het peil der zee; maar toch scheelde het niet veel, of ook dit huis had het lot van alle andere getroffen.

De katastrofe greep plaats op den 27 Augustus, des morgens ten half elf. Volgens den heer Verbeek heeft niemand eigenlijk kunnen waarnemen wat er gebeurde, omdat alles in eene duisternis gedompeld was, die, volgens de verklaring van getuigen, donkerder was dan de donkerste nacht. De vluchtelingen, die zich in het huis van den resident verzameld hadden, hoorden slechts een vreeselijk geknetter en gekraak, veroorzaakt door een hevigen wind, die de takken verbrijzelde, de boomen velde en de slijkregen met geweld tegen de deuren en vensters joeg. Zelven kunnen wij ons overtuigen dat de zee tot de eerste trede gestegen is van de trap, die naar het terras voert, waarop de woning van den resident is gebouwd. Vlak beneden die trap zijn de teekenen van de door het water aangerichte verwoestingen duidelijk zichtbaar.

Van dit fraai gelegen punt omvat de blik een schier grenzenloozen horizon: aan de eene zijde de wijde golf van Lampong, aan de andere het heuvelachtige land; men ziet ook den Apenberg, een regelmatig gevormden, vrij hoogen kegel, langs welks voet de geteisterde strook gronds door haar vaal bleeke kleur scherp afsteekt tegen het groen der bosschen, die de berghellingen bekleeden.

Wij worden met de grootste vriendelijkheid ontvangen door den heer J. Dronkers, ambtenaar in dienst der hollandsche regeering, die met zijne jeugdige vrouw een klein huisje bewoont, dat geheel van bamboes is opgetrokken, maar dat toch zeer comfortabel is ingericht. Wij vernemen daar, dat de streek, vroeger vrij gezond, thans zeer ongezond is geworden. Uit het noodlottige moeras, dat thans de plaats van Telok-Betong inneemt, ontwikkelen zich voortdurend verpeste dampen en kwaadaardige miasmen, en de koorts is hier spoedig inheemsch geworden. Wij hebben ook het genoegen, bij den heer Dronkers kennis te maken met den heer Van Heuckelum, mijningenieur te Batavia, en thans op eene ambtelijke inspectiereis.

In den namiddag, toen de allengs dalende zon een deel van haar ondragelijken gloed had verloren, stelden die heeren ons een uitstapje voor naar de plek, waar de stoomboot de Barouw midden op het land ligt. Onder weg zien wij verschillende groote visschersvaartuigen, die op grooten afstand van het strand, midden tusschen gras en struiken, op hun zijde liggen. Wij doorwaden de rivier Koeripan en vervolgen dan onzen weg stroomopwaarts, langs den rechteroever. Maar weldra worden wij overvallen door een stortbui, waarvan nog het minst onaangename gevolg is dat de hard geworden asch, waarover wij loopen, zeer glibberig wordt. Dat is nog het ergste niet: het pad stuit eensklaps tegen een kreupelbosch, dat ons ondoordringbaar schijnt. Toch dringen wij er in door, voorafgegaan door onze maleische gidsen, die ons een weg banen in de jungle. Eindelijk, na een zeer vermoeienden tocht van een uur, zien wij eensklaps, bij eene kromming der rivier, een allerzonderlingst schouwspel voor ons: eene groote raderstoomboot, geheel ongeschonden, ligt daar, midden in het woud, even als eene brug over de rivier, die rustig onder de kiel doorvloeit over eene bedding van breede zwarte kiezelsteenen. De prachtige tropische flora vormt eene eigenaardige lijst om deze wonderlijke schilderij, die wij, helaas! niet lang op ons gemak konden beschouwen, want de regen begon op nieuw en wel in heviger mate. Bovendien spoedt de dag ten einde en wordt het hoog tijd om aan boord terug te keeren. Onze terugtocht geleek wel eene vlucht. Rillende van koude, na de gloeiende hitte van den dag, doornat, waren wij wat blij, dat wij ons in de machinekamer van de Kediri konden verwarmen.

Dit interessante uitstapje herinnerde mij een soortgelijk tochtje, dat ik zeven jaren vroeger, in een geheel ander deel der wereld, ver genoeg van Sumatra, had gemaakt, Dat was te Arica, op de kust van Peru. Den 18 Augustus 1868, ten gevolge van eene aardbeving, werd de stad door geweldige golven overstroomd en verloren een aantal harer inwoners het leven. Door de golven opgetild, werden drie schepen op het strand geworpen, waar zij, na het terugvloeien van de zee, op een mijl afstands van de kust op het droge bleven liggen. Zij bleven daar negen jaren, toen de zee wederom buiten haar oevers trad en in het land doordrong. De amerikaansche korvet Waterie, vlot geworden, strandde op nieuw een mijl dieper landwaarts in, midden in een woestijn, nabij den spoorweg van Tacna. Daar zag ik de boot, in de maand September 1877; haar stevige ijzeren kiel, door de twee raderen gesteund, stond recht op den grond, als wachtte zij dat de zee, bij eene derde inbraak, haar mede zou nemen voor een nieuwen tocht.

Met de Barouw heeft de zaak zich aldus toegedragen. De boot lag geankerd voor Telok-Betong, toen in den morgen van den 27 Augustus, eene golf haar optilde, zonder schade over den dijk beurde en midden in het chineesche kwartier nederzette. Den 28, toen het weder dag werd, was het vaartuig verdwenen. Men vond het terug op de eigen plek, waar wij nu het gezien hebben, in eene kromming van de rivier Koeripan, op een afstand van drieduizend-driehonderd el van zijne ankerplaats op de reede, en van tweeduizend-tweehonderd el van het punt in de chineesche wijk, waar het des morgens was te land gekomen. Al de maleische prauwen waren in de vallei gestrand; Bladzijde 372alleen de Maria, een transportschip voor het vervoer van zout, was gespaard gebleven en wiegelde zich, tot aller verbazing, rustig en kalm, midden op de reede.

Op het oogenblik van de katastrofe meenden de twee eenige Europeanen, die zich aan boord van de Barouw bevonden, de kapitein en de machinist, zich te kunnen redden, door zich aan de takken van een boom vast te klemmen; maar eene tweede golf, nog geweldiger dan de eerste, sleepte den boom in haar vaart mede, zoodat de beide ongelukkigen verdronken. De bemanning daarentegen, die aan boord was gebleven, kwam met den schrik vrij.

De Barouw boven de rivier Koeripan. (Blz. 371.)

De Barouw boven de rivier Koeripan. (Blz. 371.)

25 Mei.—De heer Van Heuckelum, die op eene gelegenheid wachtte om naar Batavia terug te keeren, is met ons aan boord van de Kediri gegaan, die 's nachts het anker heeft gelicht. Dezen morgen ten acht uren houden wij stil tegenover de oostkust van Seboekoe, op twee-en-dertig mijlen afstands van Telok-Betong, in de richting van Krakatau. De boot brengt ons aan land; dank zij het mooie weer gaat de ontscheping gemakkelijker dan op de vorige dagen. Wij bezoeken ook het kleine Protectie-eilandje, dat bewoond was, zoo als blijkt uit de overblijfselen van de in regelmatige vakken geplante kokospalmen; maar er is geen spoor meer te ontdekken van de inlandsche hutten, waarvan de bewoners, ten getale van honderd-vijftig, allen zijn omgekomen.

Het groote eiland Seboekoe, dat wij vervolgens aandoen, was onbewoond. Dit eiland is betrekkelijk vlak, en hoewel mede van vulkanischen oorsprong, heeft het geen centralen bergkegel, zoo als het naburige Sebesi. Hier zijn wij nog slechts acht mijlen verwijderd van het brandpunt der verwoesting, van Krakatau; de uitwerkselen zijn dan ook hier nog verschrikkelijker dan wij tot dusver gezien hebben. Het eenmaal groenende bosch is vervangen door een wilden baaiert van geteisterde en verbleekte stammen, langs de heuvelhellingen verstrooid en gedeeltelijk onder de asch bedolven.

Telok-Betong vóór de uitbarsting.

Telok-Betong vóór de uitbarsting.

Onze vaart vervolgende, kwamen wij in den namiddag te Sebesi, op slechts twintig kilometer afstand van Krakatau. Niemand weet wat daar eigenlijk is geschied, want van de drieduizend inwoners van het eiland, Maleiers of Chineezen, ontkwam geen enkele aan den dood. De groote golf van den 27 moet hier eene hoogte hebben bereikt van minstens dertig el. Het geheele eiland ligt nu bedolven onder eene minstens tien meter dikke laag van grijze asch, vermengd met puimsteen en stukken obsidiaan. De algemeene omtrek, die de gedaante vertoont van een bijna zuiver regelmatigen vulkanischen kegel, is onveranderd gebleven; maar het strand is niet onbelangrijk Bladzijde 374vergroot door de massa stoffen, door Krakatau uitgebraakt en hier opgehoopt.

Wij gaan eerst over eene wijde vlakte, waar breede diepe geulen de nog steeds wisselende beddingen aanwijzen der beken, die na iederen harden regen ontstaan. Thans vindt men er geen droppel water; toch is het niet geraden, zich op dit verraderlijke terrein te wagen, waarvan alleen de oppervlakte droog is. In den beginne schijnt het gaan gemakkelijk, maar weldra begint de grond onder uwe voeten weg te zinken en langzamerhand zakt ge al dieper en dieper in eene laag modderige asch, waarin ge groot gevaar zoudt loopen geheel te verzinken. Ik spreek uit eigen ervaring: zonder de hulp van den heer Bréon, die in mijne nabijheid was en haastig toeschoot, zou ik vermoedelijk verloren zijn geweest.

De onbetrouwbare vlakte verlatende, beklimmen wij de eerste hellingen. Ook daar moet men nog zeer voorzichtig zijn, want hoewel de asch aan de oppervlakte tot eene vaste massa is geworden, is de ondergrond nog los en bewegelijk, en ziet men overal breede scheuren met loodrechte wanden: de minste stoot kan eene instorting ten gevolge hebben. In een der ravijnen, eerst onlangs gegraven door de geweldige regens die gedurende den noordwestelijken mousson nedervallen, treft ons een hartverscheurend schouwspel. In hun onwederstaanbaren loop van de toppen van den vulkaan naar de zee, hebben de wateren de aschlaag weggespoeld, zoodat de vroegere grond weder boven is gekomen. Op deze plek moet toen eene dessa hebben gestaan, want daar liggen, te midden van de overblijfselen der vernielde woningen en stukken huisraad, een vijftigtal geraamten. Sommigen zijn nog bekleed met de veelkleurige sarongs, die betrekkelijk weinig geleden hebben. Aan de schedels ziet men nog lange zwarte haarlokken; stukken huisraad, uitgebleekte beenderen, kleedingstukken, alles ligt in akelige wanorde door elkander. Blijkbaar zijn deze ongelukkigen gestikt onder een regen van betrekkelijk koude slijk, want nergens ziet men eenig spoor van verbranding.

Maar reeds heeft de natuur aangevangen, hare hand tot genezing der geslagen wonde uit te strekken: krachtige spruiten van bananen schieten uit den grond omhoog; kokosnoten, van de verwoeste boomen afgevallen, zijn ontkiemd, en binnen kort zullen hunne wuivende waaiers dit doodenveld overschaduwen.

26 Mei.—Eindelijk zetten wij koers naar Krakatau, het hoofddoel van onzen tocht. De Kediri vervolgt haar weg langzaam en voorzichtig; onophoudelijk wordt het dieplood uitgeworpen, want de vroegere peilingen hebben hier alle waarde verloren.

Reeds aanstonds kunnen wij een hoogst belangrijk feit constateeren: het verdwijnen van de drie nieuwe eilanden, die men onmiddellijk na de uitbarsting had waargenomen. Op de plek waar deze eilandjes waren gelegen, staat thans vier meter water.

De geringe diepte van het water dwingt ons, het ruime sop te kiezen; en na een langen omweg gemaakt te hebben, naderen wij andermaal zoo dicht mogelijk Krakatau. Te vergeefs zoekt de gezagvoerder eene geschikte ankerplaats: op de plek waar zich, negen maanden geleden, de bergkegel van den Danan verhief, peilen wij thans eene diepte van tweehonderd-veertig tot driehonderd meter. De Kediri moet onder stoom blijven op vijfhonderd meters van den wal; wij zullen trachten met de sloep zoo dicht mogelijk de kust te naderen.

Wij bevinden ons nu vlak tegenover de groote scheur: de eene helft van den voornaamsten bergkegel van Krakatau, den Rakata, een sedert lange jaren uitgebranden vulkaan, is afgescheurd en in de diepte verzonken met het grootste gedeelte van het eiland; de andere helft staat nog, gelijk aan een achthonderd el hoogen, reusachtigen muur van driehoekige gedaante. De algemeene kleur is roodachtig bruin. Men onderscheidt zeer duidelijk de ligging der oude lavabeddingen in vrij regelmatige lagen geordend, onderling gescheiden door zandbeddingen en van boven tot onder doorploegd door een net van lichter gekleurde aderen en strepen.

Straks, naarmate wij nader kwamen, scheen Krakatau ons als gehuld in een witachtigen rook. Wij hielden dit voor dampen, opstijgende uit de spleten in den loodrechten wand, die den vulkaan aan de noordzijde afsluit; zij verhieven zich langzaam en zweefden, als een doorschijnend wolkje, om den top. Maar nadat wij met de sloep dichter bij den bergwand waren gekomen, zagen wij dat de onderstelde spleten niet anders waren dan ravijnen, en wat wij voor dampen hadden aangezien, niet anders dan stofwolken, opgejaagd door de steenen, die schier onophoudelijk langs de genoegzaam loodrechte hellingen naar beneden rollen. Terzelfder tijd hoorden wij een aanhoudend gerucht, niet ongelijk aan het geknetter van een verwijderd geweervuur, terwijl wij duidelijk steenen van verschillende soort konden onderscheiden, die door de lucht vlogen en na herhaaldelijk tegen de rotsen gestooten te hebben, eindelijk in zee vielen. Wij merken ook op, dat wanneer deze projektielen een lossen korreligen grond aanraken, zij dien in beweging brengen; dan storten de vastere bestanddeelen, aarde, zand en steenen, als donkerkleurige lawinen naar beneden; zij rollen door de ravijnen en stroomen in breede massa langs de hellingen, en vormen eindelijk kegels, waarvan de voet op den bodem der zee rust, die hier ter plaatse zeer diep is, want op eenige vademen afstands van de kust peilt het dieplood nog twintig meters. De grijsachtige asch daarentegen, met stof vermengd, stijgt in wolken omhoog en wordt door den wind medegevoerd.

Intusschen werd een onzer roeiers aan het been getroffen door een steen ter grootte van een kleinen oranjeappel, terwijl een tweede veel grooter steenblok op ettelijke meters afstands van de sloep in zee viel. Langer vertoeven was blijkbaar gevaarlijk; wij verwijderden ons dus zoo spoedig mogelijk, nadat het ons gelukt was op verschillende punten fragmenten van de rotsen machtig te worden.

Het wordt inderdaad tijd terug te trekken. De Bladzijde 375Rakata schijnt het zeer stellig op ons gemunt te hebben: getuige het rusteloos geknetter en gedonder, de steeds dichter wordende stofwolken, en de overal opspuitende waterstralen, als ware de zee aan het koken, maar die eenvoudig het gevolg zijn van de onophoudelijk neerploffende steenen.

Het was toen omstreeks twaalf uur op den middag: de steenstortingen zijn dan, ten gevolge van de brandende hitte, het sterkst. Wij hebben opgemerkt dat, met het dalen der zon, het verschijnsel in kracht en omvang afneemt en dat het 's nachts geheel ophoudt.

Aan de westelijke punt van de scheur in de piek van Rakata vinden wij eindelijk een plek, waar wij aan land kunnen gaan. Wij zetten voet aan wal op een klein strand, aan het uiteinde van een ravijn, waarvan de steile wanden aan den eenen kant bestaan uit oude zwartachtige lavabeddingen, en aan den anderen uit asch en puimsteen, die tot eene vaste massa geworden zijn. Daar kunnen wij in alle veiligheid den aard bestudeeren der rotsen en van de verschillende vulkanische stoffen, door de jongste uitbarsting uitgeworpen en die hier eene laag vormen ter dikte van tachtig en zelfs honderd el.

Ondanks al mijne nasporingen, heb ik aan wal geen enkel spoor van plantaardig of dierlijk leven gevonden, met uitzondering van eene enkele, zeer kleine spin: deze zonderlinge bodinne der wedergeboorte was bezig haar webbe te spinnen! Het zou zeer belangrijk zijn, stap voor stap de ontwikkeling gade te slaan van het nieuwe leven op dezen grond, die nu als in de boeien des doods gebonden ligt, maar die binnen weinige jaren, dank zij de koesterende warmte der tropische zon en de overvloedige regens, zijn voormaligen dos van weelderig groen zal hebben herkregen.

In den namiddag bezoeken wij het dus genoemde Verlaten-eiland, vroeger een prieel van groen, thans geheel overdekt met eene grauwe aschlaag, dertig meters dik. De diepe scheuren in de oppervlakte geven aan het eiland, op zekeren afstand, het voorkomen van een gletscher. Hier, evenals op Krakatau, zijn de hoogste boomen geheel en al onder het slijk bedolven.

Dit eiland, ten noordwesten van Krakatau gelegen, was, voor de uitbarsting, daarvan slechts gescheiden door een nauwen zeearm, ettelijke honderd ellen breed; tegenwoordig bedraagt de afstand tusschen de beide eilanden zes kilometers. Volgens den heer Verbeek, is de oppervlakte van het eiland meer dan verdriedubbeld.

Deze dag was een der belangrijkste, maar ook in hooge mate vermoeiend ten gevolge van de ondragelijke hitte, nog vermeerderd door de weerkaatsing der zonnestralen. Op deze geheel verwoeste naakte eilanden is nergens een plekje te vinden, waar men zich tegen de brandende stralen der equatoriaal-zon beveiligen kan.

27 Mei.—In den vroegen morgen zetten wij koers naar eene zwarte rots, die op twee kilometers ten noorden van Krakatau, even boven de golven uitsteekt: dit is het eenige overblijfsel van het gedeelte des eilands, dat tijdens de uitbarsting in de diepte verzonk. In de onmiddellijke nabijheid, op de plaats waar weleer de vulkanische kegel van den Danan verrees, wordt thans op eene diepte van tweehonderd meter nog geen grond gepeild.

Het Lange-eiland, waarheen wij ons vervolgens begeven, komt bijna geheel overeen met het naburige Verlaten-eiland; het is ook in omvang toegenomen, maar in mindere mate dan het laatstgenoemde. Zeer waarschijnlijk zijn deze beide eilandjes niet anders dan stukken grond, die in vroegeren tijd van Krakatau zijn losgescheurd, bij eene uitbarsting waarvan de historie de heugenis niet heeft bewaard.

Wij stevenen nog eens naar Krakatau en werpen het anker uit op hetzelfde punt als gisteren, maar zonder ons verder op te houden; vervolgens zet de Kediri koers naar Merak, waar wij omstreeks vijf uren in den namiddag aankomen.

Merak, waar de telegraafkabel die Java met Sumatra verbindt, in zee afdaalt, ligt op de noordwestkust van eerstgenoemd eiland. Het is een der plaatsen, die van de ramp het meest geleden hebben. De stad, eene der belangrijkste van de residentie Bantam, werd ten eenemale verwoest; van de veertien europeesche inwoners, die niet voor de uitbarsting waren gevlucht, hebben er niet minder dan dertien het leven verloren.

Sedert heeft men het inlandsche dorp hooger op in de vallei verplaatst, waar men voor inbraak van de zee beveiligd is; de europeesche bevolking van Merak bestaat thans slechts uit den wachter van den vuurtoren, een engelschen loods en een jongen Duitscher, die de betrekking bekleedt van directeur van het post- en telegraafkantoor. Zijn onlangs nieuw gebouwd huis staat op een steil voorgebergte, ongeveer vijftien ellen hoog. Van de naburige huizen is niets meer over dan het plaveisel in cement; alles is weggevaagd door de zee, die hier eene hoogte bereikte van gemiddeld dertig el.

28 Mei.—Wij hebben dezen geheelen dag te Merak doorgebracht. Terwijl de maleische koelies eene vracht steenen voor den bouw der haven te Tandjong-Priok aan boord van de Kediri sjouwen, hebben wij eene groote wandeling langs de kust gemaakt, waar de sporen der katastrofe nog bij iederen voetstap zichtbaar zijn. De kleine spoorweg naar de steengroeven is vernield: de rails werden gebroken en verwrongen; de locomotieven en wagens werden medegesleept en in de zee verzwolgen. Bij laag water ziet men nog, half in het zand bedolven, eene omgeworpen locomotief. De kust zelve werd geheel verwoest: geheele stukken van het strand zijn weggezonken; waar vroeger eene hooge kaap in zee uitstak, ziet men nu een inham.

Wij besluiten ons bezoek te Merak met een uitstapje naar den vuurtoren, die, dank zij zijne ligging op den vijftig el hoogen top van een eilandje, aan de verwoesting ontkwam. Onder het gastvrije dak van den wachter brengen wij de heete uren van den dag door. De woning ligt in de nabijheid van een dicht bosch; men heeft van hier een schoon uitzicht en krijgt des avonds den koelen zeewind uit de eerste hand. Bladzijde 376

Den volgenden morgen waren wij te Batavia terug. Andere, liefelijker tooneelen wachten mij. Na eenige dagen van rust in de paradijsachtige omstreken van Buitenzorg, zou ik mijne reis beginnen door de binnenlanden van Java, van dat wonderschoone, rijk gezegende land, waar het leven zich, op alle gebied, in zijne rijkste vormen openbaart.

Onze tocht met de Kediri had slechts acht dagen geduurd, maar wat hadden wij in dien korten tijd niet gezien en waargenomen! Wij zijn de eersten geweest, die het einde van de uitbarstingsperiode van Krakatau hebben kunnen constateeren en het weder verdwijnen der nieuw gevormde eilanden. Van de zuiver wetenschappelijke resultaten onzer reis zal ik niet spreken: onze tochtgenooten, de heeren Bréon en Korthals, zullen daaromtrent elders verslag doen.

Geraamten op Sebesi.

Geraamten op Sebesi.

Tot dusver de heer Cotteau. Wat in zijn eenvoudig verhaal misschien wel het meest treft, is de groote soberheid, die overal den stempel der onopgesmukte waarheid draagt. Hij heeft zich—en te recht—niet gewaagd aan eene beschrijving van de katastrofe zelve, van de vreeselijke uitbarsting, die hij niet heeft gezien en die toch ook eigenlijk niet te beschrijven is. Hij is als de man, die daags na den slag het slagveld bezoekt, u de lijken der gevallenen, de sporen der verwoesting toont en u daardoor ongetwijfeld een indruk geeft van hetgeen er geschied is, machtiger en aangrijpender dan eenige beschrijving zou kunnen doen, machtiger en aangrijpender zelfs dan ge zoudt hebben kunnen ontvangen, waart ge zelf te midden van het bedwelmend en verbijsterend strijdgewoel geweest. Ook wij hebben een slagveld bezocht: een slagveld, waarop de ontboeide natuurkrachten, de ontketende elementen den strijd aanbonden, waar ons bij iederen voetstap de nietigheid van den mensch tegenover de vijandige machten der natuur gepredikt wordt. Wat golden ze, de duizenden, op die twee of drie dagen door vuur en water omgekomen, onder slijk en asch en steenen bedolven, wat golden ze meer dan het kruipend insekt, onopgemerkt door den voet des wandelaars vertreden? Wel mocht de dichter zeggen: de elementen haten de schepping van der menschen hand.