The Project Gutenberg eBook of Omzwervingen door de eilandenwereld van den Grooten-oceaan

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Omzwervingen door de eilandenwereld van den Grooten-oceaan

Author: Anonymous

Release date: January 2, 2005 [eBook #14559]
Most recently updated: December 19, 2020

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK OMZWERVINGEN DOOR DE EILANDENWERELD VAN DEN GROOTEN-OCEAAN ***


Bladzijde 189

Omzwervingen door de eilandenwereld van den Grooten-oceaan.

Hut op de Tubuaï-eilanden.

Hut op de Tubuaï-eilanden.

De Tubuaï eilanden.

Reeds meermalen brachten wij een bezoek aan een der schier tallooze eilandengroepen, die daar in den Grooten-oceaan liggen uitgestrooid als het zaad op den akker, of als de sterren aan den nachtelijken hemel. Maar deze eilanden wereld is, onder meer dan een opzicht, zoo merkwaardig en geeft ons zulke geheel eigenaardige toestanden te aanschouwen, dat het wel de moeite waard is, nu en dan, ter afwisseling, onze schreden daarheen te richten. Zoo noodig ik dan nu mijne lezers uit, mij te vergezellen naar vier groepen van eilanden, welke wij tot dusver niet hebben bezocht.

Wij waren eerst sedert ettelijke dagen te Tahiti, toen de kommandant van het eskader der Stille-Zuidzee bevel gaf, met de Manua een bezoek te gaan brengen aan de groep van de Tubuaï-eilanden en aan Cooks-archipel.

De Austraal- of Tubuaï-eilanden zijn slechts vier in getal: Wawitu, Tubuaï, Rurutu en Rimatara; de twee eersten behooren tot de fransche bezittingen; de beide anderen zijn nog onafhankelijk en worden geregeerd door zoogenaamde koningen of vorsten, die zelven niet anders zijn dan werktuigen in de hand der engelsche zendelingen.

Rurutu maakt, vooral als men van Tahiti komt en het verrukkelijk schoone panorama van dat paradijsachtige weelderige eiland ons nog levendig voor den geest staat, geen aangenamen indruk; naar de kale naakte bergtoppen te oordeelen, zou men het eiland voor eene dorre wildernis houden. De kust is zoo hoog, dat men die, bij helder weer, op twintig mijlen afstands in zee kan onderscheiden; wie haar te dicht zou willen naderen, zou zich aan de grootste gevaren blootstellen: Bladzijde 190overal toch is die kust omringd door een gordel van riffen, waarop de golven van den Oceaan met felle branding breken. De sloep, waarmede ik mij naar den wal begaf, kon zich niet dan met eenige moeite een weg door die branding banen; de geul, die wij te midden der banken en riffen volgden, werd gevormd door het zoete water eener kleine rivier, welke zich in zee uitstort. Deze smalle geul, die zich als een donkerblauw lint tusschen de smaragdgroene koraalriffen slingert, voert naar het strand, waar de sloep, door eene bekwame hand bestuurd, weldra veilig aanlandde.

Naarmate wij de kust naderden, ontvouwde zich voor ons het panorama van het eiland, waarvan alleen de vlakte en de voet der heuvelen begroeid zijn. Tusschen de ijzerboomen met hun zwarten stam en schraal gebladerte, de pandanusboomen met hun grillig gevormde takken, en de sierlijke kokospalmen, bespeurde ik de huisjes van het dorp, door beschilderde palissaden omringd. Aanstonds blijkt dat de temperatuur hier minder hoog is dan op Tahiti. De doorluchtige woningen van dat toovereiland, die bevallige hutten van vlechtwerk van bamboes, waardoor de lucht vrij suizen en spelen kan, zouden voor de bewoners van Rurutu niet geschikt zijn. Zij hebben plankenwoningen noodig: ja, wat meer zegt, al de vensters zijn van glasruiten voorzien, een ongehoord iets in Polynesië. Ongetwijfeld hebben deze woningen, hoe eenvoudig ze ook mogen zijn, van de inboorlingen geene geringe mate van moeite en inspanning gevorderd. Polynesiërs die arbeiden!—dat is inderdaad een zeer zeldzaam verschijnsel, en ik mag niet nalaten daarop te wijzen als op eene eigenaardigheid, welke de inboorlingen van Rurutu van hunne stamgenooten van de Gezelschaps-eilanden onderscheidt.

Ik begaf mij aanstonds naar het belangrijkste dorp van het eiland, dat naar mij voorkwam weinig bevolkt is; volgens de door onzen tolk—dien wij van Tahiti hadden medegenomen—ingewonnen inlichtingen, zou de geheele bevolking van het koninkrijk Rurutu, blijkens eene voor twee jaren door de zendelingen gehouden volkstelling, niet meer bedragen dan tusschen de vijf- en zeshonderd zielen. Op eene wandeling in de omstreken van het dorp trof het mij, dat vele woningen blijkbaar sedert lang verlaten en ledig waren; waar vroeger talrijke gezinnen leefden, zag men nu niets anders dan dicht kreupelhout, en nu en dan een graf, overschaduwd door prachtige boomen, echte woudreuzen met forsche, ver uitgespreide takken. Daar, te midden der vrije natuur, sliepen de voorvaderen van den stam in hunne eenvoudige graven.

Even buiten het dorp staan, dicht bij elkander, het paleis van den koning en de protestantsche kerk. Op Rurutu is, merkwaardig genoeg, het wereldlijk en het geestelijk gezag nog in ééne hand vereenigd: Teuruarii, de schoonste man van het eiland, is, zij het dan ook op zeer kleine schaal, geestelijk en wereldlijk souverein. De zendelingen, die de inwoners van de Tubuaï-eilanden hebben bekeerd, hebben ook inlandsche leeraars en onderwijzers gevormd, aan wie zij de verdere voltooiing van hunne taak hebben overgedragen.—De kerk, van hout getimmerd, onderscheidt zich door niets bijzonders: zij is een publiek lokaal, waar het volk samenkomt om te bidden, te zingen en te luisteren naar de preeken van den koning, die tevens den Bijbel weet uit te leggen.—Het paleis des konings is zeer eenvoudig gemeubeld: de vloer is belegd met pandanusmatten; in eene der kamers zag ik pannen en potten en ander keukengereedschap, dat van een vrij hoogen trap van beschaving getuigde. Vooral werd mijne aandacht getrokken door het koninklijk ledikant, van tomanuplanken getimmerd, en bij wijze van matrassen voorzien van eenige lagen boven elkander gestapelde matten.—Toen ik het paleis binnentrad, was de koningin juist bezig, aan den vermoedelijken troonopvolger de borst te geven. De etiquette aan het hof van Rurutu is niet bijzonder streng en getuigt voor de vrijzinnige denkbeelden van Teuruarii: eene zijner vrouwelijke bloedverwanten, in volkomen deshabillé, lag voor de voeten der koningin op den grond te slapen. Van eene lijfwacht was niets te bespeuren: tenzij als zoodanig de twee dikbuikige inlanders moesten gelden, die voor de deur zaten te rooken en te soezen.—De vorstinnen ontvingen mij met de meest mogelijke beleefdheid. Zijne Majesteit, die kokosnoten was gaan plukken, bood er mij een aan, waarvan ik zonder eenige vleierij kon getuigen dat zij heerlijk smaakte. Om zijnerzijds niet onder te doen voor de beleefdheid van den kommandant, die hem eenige nuttige geschenken, waaronder enkele stukken katoen, gezonden had, zocht de goede Teuruarii de mooiste vruchten en groenten van zijn tuin uit, om die den admiraal aan te bieden. Daarmede nog niet tevreden, voegde hij er zelfs twee kippen en twee varkens bij.

De inboorlingen, die ik te Rurutu gezien heb, komen uit een anthropologisch oogpunt het meest overeen met het zoo opmerkelijke ras dat Tahiti bewoont. Echter bedraagt de lengte van de mannen op de Tubuaï-eilanden gemiddeld niet meer dan een el zeventig duim, terwijl in den archipel der Gezelschapseilanden de gemiddelde lengte voor de mannen een el negentig duim bedraagt. Wanneer ik de schoonheid der bewoners van Tahiti roem, dan bedoel ik daarmede uitsluitend het mannelijk geslacht; de vrouwen mogen dikwijls aanminnig zijn, schoon in den waren zin des woords zijn zij bijna nooit.

De kleeding is op de Tubuaï-eilanden overal dezelfde en mist geheel de artistieke bevalligheid van de vroegere draperieën van tapa, die naar oud-griekschen trant over de schouders werden geworpen. De kleeding der vrouwen bestaat uit eene wijde jurk of peignoir; in huis en als zij arbeiden, dragen zij niets anders dan een pareo, een soort van rok, bestaande uit een lap, welke om de heupen bevestigd wordt en tot beneden de knieën reikt. De mannen dragen ook dien pareo en ook een europeesch hemd, dat dan over den pantalon hangt. Bladzijde 191

Rimatara, dat ik vervolgens bezocht, is dertig mijlen van Rurutu verwijderd; dit eilandje heeft slechts eene lengte van anderhalve mijl bij eene breedte van eene mijl. Ook hier is de kust omsloten door een gordel van koraalriffen; reeds uit de verte ziet men de hooge golven, die op deze klippen breken en in wolken schuim uiteen spatten.—Het hoogste punt van Rimatara stijgt niet boven de honderd el; een boschje van mangoboomen kroont deze hoogte en valt van alle zijden aanstonds in het oog. Kokospalmen en andere boomen ontspruiten tot zelfs op de koraalriffen, die het strand omzoomen.

De grond van Rimatara is zeer vruchtbaar; de schepen zouden hier overvloed van vruchten en andere levensmiddelen kunnen vinden, maar de onherbergzame kust biedt nergens eene veilige ankerplaats aan. Goëletten van Tahiti, die onder fransche vlag varen, drijven handel tusschen Rurutu en Rimatara, maar zonder aan het laatste eiland aan te leggen. De bevolking, uit ongeveer honderdvijftig zielen bestaande, levert jaarlijks gemiddeld voor den uitvoer omstreeks honderd ton aan koopwaren, met name katoen en arrowroot.

Wij voeren langzaam om het eiland heen; eene landing ging ook voor de sloepen met groote bezwaren gepaard, en het gelukte den inboorlingen niet, hunne prauwen in zee te brengen, ten einde ons eene landing te vergemakkelijken. De kommandant alleen ging een officieel bezoek afleggen bij de koningin Tamaëva. Men hoopte aan boord op de milddadigheid van deze vorstin, maar zag zich in die verwachting teleurgesteld: de sloep bracht slechts eenige vruchten en een ouden haan mede. Trouwens de vrijgevigste en beminnelijkste koningin van de wereld kan niet meer geven dan zij zelve heeft.

Bij een tweede tochtje, kort daarna ondernomen, had ik gelegenheid de beide fransche eilandjes Tubuaï en Wawitu of Laïwawaï te bezoeken. Aan boord van de Manua bevonden zich toen twee passagiers, die, zij het ook krachtens verschillenden titel, het beginsel des gezags vertegenwoordigden: een gendarme, die als resident zijn post op Tubuaï ging betrekken, en een inlandsen hoofd van Laïwawaï, die naar zijn vaderland terugkeerde. De gendarme was een echt type van den ouden kolonialen soldaat; hij had reeds vele jaren op de Markiezen-eilanden doorgebracht en sprak het maori als een geboren Kanake. Het opperhoofd, een fraai gebouwd man, met fijne en regelmatige gelaatstrekken, was eerst twee- of drie-en twintig jaren oud en maakte een zeer gunstigen indruk. De helft van de bevolking van Laïwawaï gehoorzaamde aan zijn gezag. Daar de fransche regeering tot dusver geen resident op dat eiland had gehad, was aan de beide hoofden, die over het eiland regeerden, de zorg opgedragen voor de bewaring der vlag, voor de handhaving der orde, de rechtspleging enz. Sedert werd het bestuur over de fransche eilanden van de Tubuaï-groep bepaaldelijk opgedragen aan een luitenant ter zee, die het bevel voerde over een goëlet van het station van Tahiti.

De toegang tot het eiland Tubuaï, dat aan den archipel zijn naam geeft, is voor groote schepen zeer gevaarlijk. De Manua moest dus op een eerbiedigen afstand van de kust het anker uitwerpen, en op de vrij hooge golven heen en wier wiegelen, ten einde aan den gendarme gelegenheid te laten om zich naar de wal te begeven. Zijne geheele bagage, bestaande uit een half dozijn groote koffers, uit eenige meubelen, geweren, hoeden, ook de traditioneele zevenmijls-laarzen niet te vergeten, werd in de boot geladen. Daar ik de vaste gewoonte had, van elke gelegenheid om onbekende streken te zien te profiteeren, ten einde, al ware het slechts voor eenige uren, de eentonigheid van het leven aan boord af te breken, nam ik mede plaats in de boot. Wij hadden den wind tegen en moesten roeien: de tocht duurde twee volle uren.... Ik kreeg bijna een zonnesteek, terwijl de weerspiegeling van de zonnestralen op het water zoo onuitstaanbaar was dat ik mijne oogen niet open kon houden. Eindelijk stapten wij aan land. Ik dacht op Tubuaï eene fransche nederzetting te vinden en een aardig dorpje, schilderachtig onder het geboomte genesteld, als op Rurutu. Welk eene teleurstelling. Het eiland telt nog slechts driehonderd-veertig inwoners, en het voornaamste dorp, eene verzameling van eenige armzalige hutten, ziet er vuil en ellendig uit. Naar het schijnt, brengen de inboorlingen twee dagen van de week door met het bereiden van zoogenoemden oranjewijn, en de overige met het drinken van dien wijn.

Een zwaar belommerde weg loopt rondom het eiland. Ik trad op goed geluk een der hutten, waarvan de deur open stond, binnen. Drie vrouwen, die stomdronken waren, rookten eene cigarette van wilde tabak in een pandanus-blad gewikkeld, en wentelden zich om en om op een houten bed, met smerige gescheurde matten belegd; ik keerde mij dadelijk om, meer dan tevreden met dit kijkje op de plaatselijke gewoonten. Ik beklaag den gendarme, aan wien de taak is opgedragen om de inboorlingen van Tubuaï te regeeren en tot andere menschen te maken. Die goede man kwam daar met een in de tahitische taal gedrukt fransch wetboek! Wat moet hij in ’s hemels naam daarmede uitvoeren? en welke resultaten zijn van zijn arbeid te wachten? Misschien zal hij, om zijn gezag te toonen en krachtig op te treden, woedende plakkaten, vol dreiging en moord tegen de dronkenschap, laten aanplakken aan de bamboezen wanden van het bedehuis; maar welke middelen heeft hij om die fraaie wetten en verordeningen te handhaven? En al had hij die, welke wezenlijke hervorming meent men toch wel dat hij tot stand zou kunnen brengen? Dit ras is onherroepelijk ten ondergang gedoemd.

Van Tubuaï begaven wij ons naar Laïwawaï, ook Wawitu of Raiwawaë genoemd; bij de Engelschen bekend onder den naam van High-Island, omdat dit eilandje het hoogste van de geheele groep is. De ligging van het eiland was op de kaarten niet goed aangewezen; bovendien dreef eene zeer sterke strooming ons naar het westen: het gevolg van een en ander was, dat wij eerst Bladzijde 192tegen den avond van den volgenden dag de plaats onzer bestemming bereikten, te laat om nog aan wal te gaan. Wij moesten dus het aanbreken van den dag afwachten. Ik bracht den avond door in gesprek met het inlandsch opperhoofd, die mij uitnoodigde een bezoek aan zijn rijk te brengen. Ten zes uren begaven wij ons, met den kommandant en nog een der andere officieren, naar den wal.

Jong meisje van Rimatara.

Jong meisje van Rimatara.

De jeugdige vorst, die zich behoorlijk met monoï (kokosolie met welriekend santalpoeder vermengd) had geparfumeerd en zijn mooiste kleederen aangetrokken, was buiten zich zelven van vreugde, nu hij weer naar zijn land terugkeerde. De Polynesiërs houden wel van reizen, maar toch is de liefde voor hun land diep in hun hart geworteld; als zij aan den horizon hun eiland zien opdoemen uit de onmetelijke wateren, toonen zij nog altijd eene naïeve, echt kinderlijke vreugde. Toen wij nog twee mijlen van de haven verwijderd waren, zeiden wij tot onzen passagier, dat wij rechtstreeks naar Rapa zouden doorvaren, zonder zijn eiland aan te doen; hij trok daarop heel kalm zijn hemd uit en beduidde ons dat hij er dan heen zou zwemmen.

Ik denk nog met genoegen terug aan dat bekoorlijke eiland, met zijne hooge romantische kust, zijne fraai geteekende, met bosschen bedekte bergen en heuvelen, met zijne weelderige flora. Tusschen den gordel van riffen en de kust strekt zich een binnenmeer uit, dat op sommige punten drie tot vier mijlen breed is, en dat eene uitmuntende haven zou kunnen zijn, indien men slechts een toegang maakte door eenige rotsen te laten springen.

Pastorie op Mangia.

Pastorie op Mangia.

Bladzijde 194

Bij onze komst werden wij verwelkomd door eene muziek, die mij dadelijk aan onze kermissen denken deed. Een half dozijn mutoïs (inlandsche politie-beambten) sloegen uit alle macht op een turksche trom van amerikaansch maaksel en op twee tamboerijnen; achter hen volgden de bewoners van het dorp. De vorst ontving ons in zijne woning; fauteuils van roting werden voor eene tafel geplaatst, waarop de mooiste meisjes van het land kalebassen nederzetten, met bananen en geschilde oranjeappelen gevuld.

Terwijl de kommandant een gesprek aanknoopte met een Portugees, den eenigen Europeaan die op het eiland woonde, stelde de vorst mij met groote vriendelijkheid voor aan de notabelen en aan de vele schoonen van zijn rijk, die van alle kanten kwamen aangeloopen, om hem met zijne behouden tehuiskomst geluk te wenschen. De vrouwen van Laïwawaï hebben in haar gang en beweging iets zeer bekoorlijks. Met een glimlach om de lippen, met eene sierlijke houding, met de rechterhand den langen sleep van haar peignoir ophoudende, boden zij ons cigaretten van pandanus aan, die zij zelven met hare dunne vingers hadden gemaakt, en die voor het meerendeel half waren opgerookt. Men zeide mij, dat het aannemen van de half opgerookte cigarette als een bewijs van kiesche beleefdheid gold.

Ondanks de hitte deed ik eene heerlijke wandeling in de prachtige, geheel belommerde laan, die langs de kust loopt, en waarin eene verkwikkelijke koelte heerschte. Dit eiland onderscheidt zich zeer gunstig van Tubuaï. De broodboom groeit hier niet, maar de taro voorziet in bijna alle behoeften der inwoners, wier aantal ter nauwernood tweehonderdvijftig bedraagt. Zoo arm en ellendig als het er op Tubuaï uitziet, zoo welvarend en aangenaam is het hier. De inlanders hebben blijkbaar alles wat zij behoeven; het is waar, dat hunne behoeften niet vele zijn en dat zij nooit iets anders drinken dan kokosmelk. Hunne matigheid is zeer zeker de hoofdoorzaak van hunne welvaart.

Cooks-Archipel.

Reeds waren twee dagen verloopen sedert ons vertrek van Rimatara, toen de man op den uitkijk ons land aankondigde; de nevel had tot dusver het eiland aan ons oog onttrokken, maar nu brak de zon door de wolken en strooide haar goud en diamanten op de stralende wateren van de terecht zoo genoemde schoone zee.

Weldra bespeurde ik aan den horizon de tweehonderd el hooge bergen en de steile kusten van het eiland Mangia; een driemaster, de John Williams, laveerde statig aan bakboordzij. Dit was het eerste zeilschip, dat wij sedert ons vertrek van Valparaiso ontmoetten.... Slechts wie geruimen tijd in Oceanië vertoefd heeft, kan zich een denkbeeld maken van die ontzaglijke aangrijpende eenzaamheid van den onmetelijken Stillen-oceaan.

De eilanden Rarotonga, Mangia, Mauti, Watioe, Mittiero, Hervey, Fenoea-iti en Oeïtoetaté, die te zamen den dusgenoemden Cooks-archipel vormen, zijn tot dusver nog onafhankelijk, ondanks de zeer ijverige propaganda van de engelsche zendelingen, wier post hier reeds in 1821 door John Williams werd gesticht. Wil men de verzekeringen van de opvolgers van dien man gelooven, dan zouden de wesleyaansche zendelingen zoo spoedig en zoo volkomen geslaagd zijn in hunne poging om de anthropophagen van deze eilanden tot hun geloof te bekeeren, dat er voor de katholieke missionarissen niet de minste kans bestond om hun invloed en gezag te bestrijden. Maar al wat deze evangeliepredikers verkondigen, is daarom nog geen Evangelie. Voor de meesten hunner is de godsdienst niet anders dan een zeer krachtig hulpmiddel om de politieke macht van Engeland uit te breiden; zij maken zich meester van alle gezag en beheerschen de gewetens der vorsten. De door en door mercantiele geest van verreweg de meesten dezer zendelingen is zoo algemeen bekend, dat ik daarover niet behoef te spreken. De beruchte zendeling-apotheker Pritchard was in zijn tijd een type van deze klasse van lieden.

Toen wij nog ettelijke mijlen van het strand verwijderd waren, bespeurden wij eenige prauwen met inlanders, die een walvisch vervolgden. Velen hunner hadden, in plaats van een harpoen, eene lange lans van ijzerhout met metalen punt. De stoutmoedigheid dezer inlanders is inderdaad verbazend: met hunne primitieve vaartuigen, uit uitgeholde boomstammen bestaande, wagen zij zich dikwerf in volle zee. Eene der prauwen scheidde zich van de groep af en draaide met verwonderlijke snelheid om de Manua heen, dank zij het groote driekantige zeil, waarin de wind met volle kracht blies. Maar daar wij onze vaart vertraagden, ten einde niet op de banken en ondiepten te vervallen, die Mangia aan alle kanten omringen, namen de inboorlingen met luid geschreeuw afscheid van ons, en het brooze vaartuig voer recht naar de branding toe. Ik nam mijn verrekijker en was alzoo getuige van eene eigenaardige vertooning, de gorué, eene uitspanning, die ge niet zonder huivering kunt aanschouwen.

De prauw werd op het rif gezet, en verschillende jongelieden sprongen uit het vaartuig en doken in de opening tusschen de koraalriffen, juist op de plek waar de branding het hevigst was en de zee een draaikolk geleek. Naderhand vertelde men mij, wat de gorué eigenlijk is. De duikers zijn gewapend met een plank van drie of vier voet lengte en wachten, op die plank uitgestrekt, tot eene machtige golf hen in de hoogte zal tillen. Op het oogenblik waarop de golf hen aanraakt, weten zij met eene vlugge beweging er zich boven op te werken, en in een oogwenk worden zij tot bij het strand medegevoerd. Een Europeaan zou gewis verpletterd worden; de inlanders, die als bruinvisschen zwemmen en duiken, maken zich los van de golf juist als zij tegen de rotsen gaat breken, Bladzijde 195en zwemmen weer terug, om hetzelfde spel te hervatten. Naar men mij verhaalde, nemen zelfs vrouwen en kinderen daaraan deel.

Mangia heeft misschien dertig mijlen in omtrek. De grond is uiterst vruchtbaar en voor een groot deel met bosch bedekt; het eiland wordt zeer goed bebouwd door inlandsche planters, die van de lessen en het voorbeeld hunner europeesche onderwijzers uitmuntend partij hebben weten te trekken: dat resultaat verdient te meer waardeering, omdat de Mangianen van zuiver maöri-ras zijn. De vierduizend inwoners van het eiland houden zich alleen met landbouw bezig, en hunne plantages maken den besten indruk.

De woningen der inlanders, van hout getimmerd, zijn voor het meerendeel met kalk gewit, hetgeen een uitmuntend voorbehoedmiddel is tegen het felle branden der zonnestralen. Elke woning is omringd door een lagen muur van koraalblokken, waarvan de melkwitte kleur scherp afsteekt bij het donkergroen der tropische planten. De eigendomsrechten zijn nauwkeurig omschreven; de grond heeft hier eene wezenlijke waarde.

De woning van den protestantschen leeraar op Mangia voldoet aan alle vereischten van comfort in een heet klimaat, waar de eenvoud van het ameublement eene wezenlijke voorwaarde van de gezondheid is. Het huis is ruim en boven den grond verheven; een woud van kokospalmen, mango- en broodboomen bedekt den heuvel, tegen welks helling de cottage is gebouwd. Bij het doorwandelen van de heerlijke lanen van het park, dat tot de pastorie behoort, zou men kunnen denken, op het buitengoed van een of ander landedelman te zijn. Welk een onderscheid met de ellendige krotten, waarin sommige andere missionarissen moeten verblijven!

In tegenwoordigheid van Europeanen, die hem met vragen zouden kunnen lastig vallen, houdt deze engelsche predikant zich zedig op den achtergrond. Metterdaad echter is hij oppermachtig heer en gebieder over dit eiland, waar hij zich gevestigd heeft en dat hij bijna als zijn eigendom beschouwt. Zijne woning heeft hem niets gekost: de inboorlingen hebben het hout voor hem gehakt en de kalk van de koraalriffen gehaald; de mooie tuin, waarin hij naar hartelust mijmeren en botaniseeren kan, is een geschenk van de dankbare gemeente. “Ik ben niemand tot overlast, en tracht alleen een weinig nut te stichten”, zoo zegt hij.

De raad der opperhoofden van Mangia neemt geen enkel besluit van eenig gewicht, zonder raadpleging en overleg met dien zachtzinnigen man, wiens invloed des te grooter is, omdat zijn eigen belang geheel buiten spel schijnt te zijn en dit, in den gewonen alledaagschen zin, meestal ook inderdaad is. Minder prijzenswaardig is het echter, dat hij zijn aandeel krijgt van de boete, op de overtreding van politiereglementen gesteld, waarvan de uitvoering aan inlandsche beambten is toevertrouwd en die dikwijls een zeer eigenaardig karakter dragen. De Europeanen, die tijdelijk op het eiland verblijven, de officieren der oorlogschepen, de koning en de koningin zelfs, zijn in beginsel gehouden, zich aan de bevelen van deze mutoïs te onderwerpen. Deze reglementen en politie-verordeningen, waarvan de minste voorschriften door de inboorlingen letterlijk moeten worden opgevolgd, ademen voor het meerendeel den echten geest van het bekrompen, despotieke, puriteinsche ascetisme, dat in Engeland nog zooveel invloed heeft, en waarvan—als van elke absolute theorie—een der kenmerkende trekken is, dat het alle menschen met dezelfde maat meet en allen over één kam scheert. Het hoofdstuk betreffende de handhaving der goede zeden is uit dat oogpunt inderdaad merkwaardig; zie hier enkele van zijne bepalingen: “Ieder, man of vrouw, die na negen uren ’s avonds buiten de omtuining van zijn huis wandelt, zal eene boete van twee piasters betalen aan den mutoï die hem betrapt.”—“Elke gehuwde vrouw, die door een gerechtsdienaar in te vertrouwelijk gesprek met een buurman gevonden wordt, zal eene boete betalen van vijftig piasters, waarvan twintig voor den predikant en de rechters, tien voor den koning of de koningin, en twintig voor haar echtgenoot.”—Voorts is het verboden des zondags te gaan wandelen, in de boomen te klimmen, te visschen of te jagen. Inlandsche politie-agenten vestigden mijne aandacht op dit verbod, toen ik gidsen zocht om een uitstapje te gaan doen. Maar ik kon over een onwederstaambaar argument beschikken om hunne bezwaren te overwinnen: een goudstukje ruimde alle bedenkingen uit den weg en de puriteinsche overheid sloot de oogen. De prijs der levensmiddelen, varkens, gevogelte, vruchten, wordt door de zendelingen vastgesteld.

De stout geteekende bergen van Rarotonga, waarheen wij na ons vertrek van Mangia koers zetten, geven aan dit eiland zekere overeenkomst met Moorea, het zustereiland van Tahiti, dat bij zonsondergang van de kaaien van Papéete gezien, zulk een onvergetelijken indruk maakt. Op Rarotonga zijn de heuvelhellingen niet, als op sommige andere eilanden, met dun en schraal gras bedekt, maar met dichte bosschen, die tot de kruinen van de voornaamste bergketen reiken. De hoogste bergspits is negenhonderd ellen hoog; de helling is voor drie vierden met struiken, heesters en boomen begroeid, wier verschillende tinten en schakeeringen van groen een schilderachtig effect maken.

Wij voeren eerst langs het dorp Arognani, op de noord-westelijke kust, zonder dat het mogelijk was, zelfs met de sloep aan land te komen, zoo moeielijk genaakbaar is de kust. Naast de hut, waarop de vlag der vorstin van het district Arognani wapperde, stond, tusschen het geboomte, een betrekkelijk massief gebouw van witte koraal: dat was de protestantsche kerk, aanstonds kenbaar aan hare boogvensters, die men in alle bedehuizen op de eilanden aantreft.

Rarotonga wordt geregeerd door twee vrouwen, waarvan de eene te Arognani, de andere te Avarua, het belangrijkste dorp van het eiland, resideert. De landing is te Avarua betrekkelijk gemakkelijk; Bladzijde 196de Manua liet het anker vallen, en ik had gelegenheid mij naar wal te begeven en een interessant uitstapje te maken. Wij werden te Avarua ontvangen door eene nieuwsgierige menigte, die ons aan de landingplaats stond op te wachten; de vrouwen vielen in het oog door haar roode rokken: rood is de modekleur in Cooks-archipel. Trommels maakten de aankomst van ons schip bekend; het luid en herhaald geroep der inlanders, die elkander het nieuws mededeelden, en het geschreeuw van hun talrijk nakroost deden ons bijna hooren en zien vergaan.

Met een mijner mede-officieren ondernam ik eene wandeling; weldra kwamen wij in de kom van het dorp, waarvan alle woningen, even als op Tahiti, half verdwenen onder de weelderige, rijk geschakeerde tropische flora. De Kanaken zijn groote liefhebbers van bloemen; zelfs de armsten kweeken in hun tuintje eenige bloemen aan. De polynesische vrouwen kennen geen ander tooisel, en zij verstaan bij uitnemendheid de kunst, zich op de smaakvolste en bevalligste wijze met bloemen te versieren. Men moet die vrouwen liefst des avonds en bij feestelijke gelegenheden zien: het ruwe en grove van haar gelaatstrekken valt dan minder in het oog, en haar koperkleurige huid hindert minder dan bij het volle daglicht. Haar groote donkere oogen stralen in de schemering, en het zoetvloeiende, zangerige van haar taal, waarin de klinkers verreweg de overhand hebben, oefent eene onbeschrijfelijke bekoring uit. Deze jonge meisjes, in wijde witte jurken gekleed, het lange pikzwarte hair doorvlochten met bloemen, die langs haar welgevulden hals afhangen of haar voorhoofd omkransen, zijn inderdaad eene liefelijke verschijning.

Het bezoek aan het dorp, hoe aardig ook, was ons niet voldoende; van de weinige uren, die wij tot onze beschikking hadden, wilden wij zooveel mogelijk profiteeren. Waarheen zouden wij gaan? Het toeval kwam ons te hulp. Een inlander, die eenige woorden engelsch sprak, gaf ons den raad, den weg rondom het eiland te volgen, die naar zijn oordeel de meest bruikbare was. Aan den boom, waaronder wij stonden te praten, waren twee paarden vastgebonden; wij huurden die en sloegen nu den weg in die Avarua met Arognani en zelfs met Atania, een derde dorp in het zuid-oostelijk deel des eilands, verbindt. Onze paarden waren een paar magere knollen en hun tuig was in de hoogste mate eenvoudig: matten vervingen de plaats van zadels en voor toom moesten wij ons behelpen met een stuk touw van kokosdraad gevlochten. Onze rossen namen het aanvankelijk zeer kalm en bedaard op; zij stonden hardnekkig stil om zich te goed te doen aan het gras, dat langs de bermen van den weg groeide. Daar wij volstrekt niet op een rit te paard hadden gerekend, hadden wij onze sporen niet aangedaan; maar wij behielpen ons met dorentakken, en weldra vlogen wij in vollen ren door het kreupelhout.

Te Arognani, tegenover de kerk, hielden wij stil en stegen af; en een blik op het heerlijke landschap rondom ons deed ons al de onaangenaamheden van onzen dollen rit vergeten. Achter de kerk verhief zich de berg, met dicht bosch bedekt, waarboven groote zeevogels zweefden; voor ons strekte zich, zoover de blik reiken kon, de donkerblauwe oceaan uit, en vlak in onze nabijheid stak boven het water de gordel van koraalriffen uit, afgebroken door diepe gaten en spleten, waar wij onder het bleekgroene, kristalheldere water, de fantastische vegetatie konden zien, die op de klippen en rotsen haar tooverachtige vormen ontplooit. Tusschen de verschillend gekleurde koraaltakken zwommen en dartelden visschen, wier schubben schitterden in al de kleuren van den regenboog. Stel u daarbij voor de verschillende soorten van zeewier, die de wanden van deze natuurlijke aquariums bekleeden, en ge zult u misschien eenig denkbeeld kunnen maken van deze overstelpende kleurenpracht. Het tafreel is onbeschrijfelijk, want het wisselt onophoudelijk: de bekwaamste schilder zou in wanhoop penseel en palet wegwerpen tegenover deze fantasmagorie. Het kleinste wolkje, dat aan den azuren hemel opdoemt, wijzigt de verlichting; de meeuw, die zich in de lagune dompelt, brengt het water in beweging, en aanstonds veranderen de tinten en schakeeringen; zoo wisselt dit kleurenspel elk oogenblik en ge wordt niet moede deze feërie aan te staren.

Als de avond gekomen is, is het schouwspel niet minder interessant: dan is voor de inboorlingen de tijd gekomen om te gaan visschen. Hoe schoon, hoe skulpturaal schoon, zijn die naakte gestalten, wier onberispelijke athletische vormen nog grootscher en indrukwekkender schijnen bij het bleeke licht der maan, dat over de wateren wemelt. De vrouwen en kinderen loopen en springen over de riffen, met brandende fakkels in de hand, waarvan de rosse gloed zich weerspiegelt in de effen watervlakte, nauwelijks door het suizende koeltje gerimpeld. De visschen, door het licht aangelokt, komen uit de rotsspleten, waarin zij zich verscholen hielden, te voorschijn en worden door de visschers met hunne houten lansen doorboord.

Het koninklijk paleis en de tempel te Rurutu.

Het koninklijk paleis en de tempel te Rurutu.

Maar ik keer tot mijne wandeling terug.... Na deze tooverachtige dekoratie der koraalriffen bewonderd te hebben, moesten wij weder te paard stijgen; de tijd verliep en het uur naderde, waarop wij weder aan boord moesten zijn. Wij deden, stapvoets rijdende, onzen intocht in het dorp Arognani, waar alles in diepen slaap scheen gedompeld, uitgezonderd eene oude vrouw, die halfluid in den Bijbel zat te lezen. Maar weldra begonnen de kinderen alarm te maken; de honden schoten onder woedend geblaf op ons toe, en binnen vijf minuten waren al de bewoners van Arognani uit hunne siesta opgeschrikt. Zij ontvingen ons niettemin zeer vriendelijk, en noodigden ons uit, enkele hutten te bezoeken. Het trok mijne aandacht, dat de vrouwen in katoen van engelsch fabrikaat waren gekleed, want de oude tapa is hier in onbruik geraakt: zij had het groote ongerief van niet tegen de vochtigheid bestand te zijn. Bladzijde 198Toen de door het Britsche zendelinggenootschap uitgezonden zendelingen voor het eerst aan deze eilanden verschenen, was de bevolking op het strand saamgestroomd en keek met verbazing naar de reusachtige prauw, die de vreemdelingen aanbracht. Eenige prinsessen, gedreven door de onder alle hemelstreken aan alle vrouwen ingeschapen nieuwsgierigheid, wilden dat drijvende huis van nabij gaan zien; gevolgd door eene menigte vrouwen, gingen zij te water en, als echte najaden, met forsche slagen de golven klievende, bereikten zij weldra het schip, langs welks boord zij omhoog klauterden. De predikers, wier belangstelling door deze proef van zwemkunst was gewekt, volgden met hun verrekijkers de bewegingen hunner toekomstige hoorderessen. Toen zij van wal staken, waren deze dames onberispelijk gekleed: wijde draperiën van tapa omhulden haar slanke gestalte. Maar verbeeld u de verontwaardiging der eerwaarde heeren, toen zij op het dek verschenen: de rokken waren onder het zwemmen letterlijk weggesmolten!

Onze terugreis naar Avarua leverde niets bijzonders op: onze paarden roken den stal en liepen flink. Wij reden door een bosch van mapés, waarvan de zoom door de golven der zee werd bespoeld. Zulk een bosch van mapés levert een eigenaardig schouwspel op. Deze boom, waarvan de vrucht, goed gebraden, eenige overeenkomst in smaak heeft met onze kastanje, is door den eigenaardigen bouw van zijn stam en zijne takken, een der zonderlingste die men zien kan. De stam bestaat uit dunne, naast elkander gelegde strooken; de hooge, smalle wortels kronkelen zich als krullen onder de schaaf. De mapé bereikt dikwijls een kolossalen omvang; zijn dicht gebladerte overschaduwt in wijden omtrek den dorren grond, waarin hij bij voorkeur tiert; even als de kokospalm groeit hij langs het strand, in den zandigen, met fragmenten van koraal vermengden bodem; beiden zijn de geliefkoosde schuilplaats van eene zekere soort van landkrabben, die door de inboorlingen gegeten worden.

In den omtrek van Arognani merkte ik twee inlandsche begraafplaatsen op, geheel verschillende van die, welke ik reeds elders gezien had. De graven bevonden zich eenvoudig ter zijde van den weg, zonder een muur of eenige afscheiding hoegenaamd. Hierbij mag echter niet vergeten worden, dat de doodenakker nog steeds taboe is, onschendbaar voor iedereen. De roekelooze, die de graven der vaderen durfde schenden, zou vroeger onverwijld ter eere der wrekende goden geofferd zijn geworden; nu zou hij nog steeds als een heiligschenner worden beschouwd, die met afschuwelijke ziekten, zoo als melaatschheid, zou worden bezocht of het slachtoffer worden van de erincatua, eene soort van geheimzinnige betoovering, die hare prooi langzaam maar onvermijdelijk ten grave sleept.

Van Rarotonga zetten wij koers naar Oeaïtoetaté, in het noordelijk gedeelte van den archipel. Nog voor wij de bergtoppen van het eiland konden onderscheiden, zagen wij aan den horizon de kruinen van kokospalmen uit de zee verrijzen; het was een eilandje, het eerste eener reeks van rotsen, die zich over vele mijlen uitstrekt, en waarin negen bloeiende oasen haar groenen dos in de zee weerspiegelen. De bergen van het voornaamste eiland, zich scherp afteekenende tegen den helderen hemel, beheerschten den ganschen omtrek. Myriaden van zeevogels zweefden en zwermden in wilde vlucht boven het rif, luid schreeuwende en nu en dan in de rollende golven duikende; groote plekken grijsachtig schuim, hoopen veelkleurige zeeplanten, wemelende van mikroskopische diertjes, getuigden van den rusteloozen strijd tusschen den oceaan en het koraalrif. Ook hier was de kust ongenaakbaar en moest de Manua in het ruime sop ankeren.

Omstreeks vijf uren in den avond keerde de sloep van den kommandant naar boord terug, gevolgd door twee groote booten, waarin de notabelen van het land hadden plaats genomen. De inboorlingen van Oeaïtoetaté klauterden als apen tegen het boord op, beladen met zakken vol oranjeappelen; de gouden vruchten rolden in zoo grooten overvloed over het dek, dat de matrozen er meer dan tweeduizend opraapten. Weldra waren wij met onze bezoekers op den besten voet. De koning Kuâ en zijn rechterhand, het opperhoofd Tamatoa, bewezen alle eer aan den welvoorzienen wijnkelder van den kommandant, niet het minst aan de champagne, die wij juist voor dergelijke gelegenheden hadden medegenomen.

De inlanders bekeken het gansche schip, waarbij niets aan hunne aandacht ontging en zij onophoudelijk allerlei vragen richtten tot onzen tolk.

Deze leerzame en interessante bijeenkomst werd besloten met een bezoek aan de keuken, waaruit verleidelijke geuren opstegen, die blijkbaar hunne uitwerking op de wijde neusgaten onzer gasten niet misten; de matrozen kwamen aan hunne wenschen te gemoet, door hen uit te noodigen aan hun maal deel te nemen. Het dek leverde inderdaad een aardig schouwspel op; wat al naïeve uitstortingen van vreugde, wat al hartelijke handdrukken en vriendschapsbetuigingen! Alvorens afscheid van ons te nemen, knielden de opperhoofden en alle anderen neder en hieven, op plechtigen toon, in de tahitische taal, een psalm aan. Dit ernstig, statig gezang, bij het vallen van den avond, aan boord van het schip, te midden der onbegrijpelijke stilte en aangrijpende eenzaamheid der onmetelijke zee, had iets onuitsprekelijk plechtigs en treffends. De predikant bad ons ten slotte den zegen des Heeren toe; de krijgslieden van Oeaïtoetaté rezen op in hunne booten en begroetten onze vlag met een driemaal herhaald hoezee! Toen voeren zij weg, en het werd weder stil rondom ons....

De Samoa-eilanden.

Den 29sten Juli 1882 wierp de Manua, die de verschillende door fransche missionarissen bezette posten in Centraal-Oceanië bezoeken moest, het Bladzijde 199anker uit voor het eiland Tetuïla, dat tot de groep der Samoa-eilanden behoort. Op deze eilanden ontplooit de tropische natuur al haar weelde en rijkdom; verrukkelijk schoon is de aanblik der fraai geteekende bergen, tot den top met het prachtigste groen bekleed, dat onder den gloed der zonnestralen de schoonste schakeeringen en tinten vertoont. Men zou meenen, dat de mensch, in dit heerlijke land, niet anders dan gelukkig kan zijn; en terwijl ik mij aan het betooverend panorama vergastte, kwam mij de naïeve legende te binnen, volgens welke deze eilanden de bakermat zouden zijn van het polynesische ras, het paradijs der halve goden en hunner schoone gezellinnen.

Het eiland Tetuïla is een groot park, welks zoete geuren zelfs den oceaan welriekend maken; zij stroomden ons tegen op den adem van het koeltje, toen wij in het midden van de baai van Pago-Pago geankerd lagen. Deze natuurlijke haven, die zeer gemakkelijk te bereiken is, biedt een veilige ankerplaats; de oorlogschepen loopen altijd hier binnen. Overigens wordt de haven weinig bezocht; de verschijning van een franschen kruiser is nog altijd eene gebeurtenis in deze streek, die voor een goed deel nog den stempel der oorspronkelijke wildheid heeft behouden. Nauwelijks had de Manua het anker laten vallen in de stille wateren dezer baai, waarin zich de met bosch begroeide bergen spiegelen, of van drie verschillende dorpen staken een aantal prauwen af, allen met inlanders bemand. Mannen en vrouwen, naakt tot aan den gordel, roeiden op de maat van een gezang, waarvan allen in koor het refrein herhaalden. De mannen waren op de dijen getatoeëerd; de vrouwen hadden op de handen en de borst verschillende figuren in reliëf, door inbranding verkregen. Ik vond die wonderlijke versieringen afschuwelijk leelijk. Het kostuum was voor de beiden seksen hetzelfde: een breede gordel van zeegras of bladeren, die bij wijze van rok tot beneden de knieën hing. Eene bijzonderheid trok aanstonds mijne aandacht, toen de eilanders op het dek verschenen: de Samoanen verwen zich de haren wit en wasschen ze met kalkwater; zij zien er uit of zij gepoederd zijn. Deze laatste operatie heeft vooral ten doel om den geweldigen haardos der krijgslieden rood te kleuren; zij zijn zeer trotsch op deze manen, die hun een schrikwekkend voorkomen moeten geven. De bloemen en bloemkransen, die zij op het hoofd en om den hals dragen, staan hun zeer goed.

De jonge meisjes onderscheiden zich door de regelmatige evenredigheid en de schoonheid harer vormen. Echter moet men zich ook hier voor overdrijving wachten: de bevallige ronde lijnen verliezen spoedig haar bekoorlijkheid. Als zij de twintig voorbij zijn, zouden zij er bij winnen indien zij wat minder zuinig met haar kleeding waren. Zij verschenen op het dek, met korfjes vol kokosnoten, oranjeappelen of ananassen in de hand; of wel met de eenvoudige produkten harer nijverheid, fijn bewerkte strooien doosjes, kammen van hout of fijne palmvezels, matten van verschillende grootte. Ieder koos zich onder de officieren of de bemanning een vriend uit, dien zij met geschenken overlaadde en van wien zij gratis alles aannam wat haar in ruil geschonken werd, katoen of snuisterijen. Als de vriend, de taïo, aan land gaat, vergezelt zij hem op al zijne wandelingen. Savali, mijne vriendin, versierde mijne kleine hut op de Manua met een zeldzame collectie van knodsen; haar vader, haar broeders, haar gansche familie plunderden zekere plank in mijne kast, waarop ik een rommel van allerlei dingen bewaarde, die ik tegen curiositeiten van het land wilde inruilen; maar ik heb geen recht mij daarover te beklagen: al de wapenen, de matten, de merkwaardige tapas, die ik van de Samoa-eilanden heb medegebracht, dank ik aan hunne vrijgevigheid.

Den volgenden dag ging ik, aan den anderen kant van het eiland, de Françabaai bezoeken, dicht bij de baai van Aasoe, waar, op den 11{den} December 1787, de kommandant van de Astrolabe, de Langle, de natuuronderzoeker Lamanon en negen matrozen werden vermoord, die allen deel uitmaakten van de expeditie van La Pérouse. De fransche matrozen, die in eene sloep naar het land waren gegaan om drinkwater te halen, vielen als de slachtoffers van de onvoorzichtigheid van hun hooggeschatten chef, die aan sommige invloedrijke krijgslieden glaskralen en snuisterijen uitdeelde en aldus, zonder het te weten, den naijver van eenige anderen opwekte. Den 16{den} Juli 1884 is op de plek waar de geleerde gezagvoerder van de Astrolabe en zijne metgezellen werden gedood, te hunner eere een monument opgericht, waarop, op een plaat, de namen der gevallenen staan gebeiteld.

Dit uitstapje naar França schonk mij de gelegenheid om het eiland Tetuïla dwars over te steken; de inlanders hebben midden door de dichte bosschen, die de beide hellingen van den berg bedekken, een pad aangelegd, dat de grilligste slingeringen beschrijft. Ik volgde dat pad, waarlangs een kristalheldere bergstroom klaterend over de rotsen schoot; boven mijn hoofd ruischten de lange bladeren van de kokospalmen, door den zeewind bewogen, statig en harmonisch als de golven; boomen van allerlei soort, van wier takken lianen tot op den grond afhingen, vlochten hunne armen in onbeschrijfelijke wanorde dooreen. Voor het eerst zag ik, midden in de vallei, hooge krachtvolle boomvarens, die men anders doorgaans enkel op de bergen vindt. Naar de zijde van França, aan den tegenovergestelden kant van Pago-Pago, is het pad steiler en oneffener; het werd zelfs zoo steil, dat ik op een draf je moest gaan loopen en zoo eensklaps terecht kwam bij het gemeentehuis, in het midden van het dorp. Ik trad binnen: daar zaten met saâmgevouwen beenen op den grond neergehurkt, vier grijsaards en een mooi jong meisje, die mij met het gebruikelijke kalofa! begroetten en mij van het hoofd tot de voeten opnamen. De chef Kalo, een der eerwaardige grijsaards wier gesprek ik stoorde, was onderricht van de verschijning van de Manua in de baai van Pago-Pago; hij ontving mij zeer vriendelijk en noodigde Bladzijde 200mij aanstonds uit, in zijne hut wat te komen rusten. Ik bood hem, als blijk mijner dankbaarheid, een pakje tabak aan: van dat oogenblik waren wij de beste vrienden.

Inboorlingen van Mangia.

Inboorlingen van Mangia.

Kalo gaf mij gelegenheid, eene zeer eigenaardige vischpartij bij te wonen. Drie oude vrouwen riepen met wanluidend gegil de gansche bevolking op het strand samen. Tweehonderd personen ongeveer, mannen en vrouwen, ontdeden zich van de zeer luttele kleeding, die hen in hunne bewegingen zou kunnen belemmeren, en gingen in zee, gewapend met een tak van een kokospalm. Op zekeren afstand van het strand gekomen, keerden zij zich om, schaarden zich naast elkander en vormden alzoo een halven kring, daarbij tevens de palmtakken rechtstandig in het water dompelende. Op een door het opperhoofd, die bij mij op het strand was blijven staan, gegeven teeken, naderden allen, in volmaakte orde en met langzame schreden, steeds meer den oever, eene groote bende van visschen voor zich uitdrijvende, die in dolle sprongen en met haastige bewegingen den vijand trachtten te ontvluchten. Door den levenden muur ingesloten, in de takken der kokospalmen gevangen, kwamen de kleine visschen op het strand terecht, waar de vrouwen ze opraapten en in haar manden wierpen; de grootere trachtten door de linie heen te breken, maar werden met stokslagen gedood. Het deel der vangst, dat rechtens aan het dorpshoofd toekwam, werd nu in de hut van Kalo gebracht, en eene vrouw bakte aanstonds eenige kleine visschen, die zij mij aanbood: een stuk van de gekookte visch, vruchten van den broodboom, bananen en versche kokosmelk voltooiden het menu van dit dejeuner.

Bij mijne terugkomst te Pago-Pago wachtte mij eene verrassing. Het was een heerlijke avond: de maan straalde aan den wolkeloozen hemel; de frissche zeewind deed zijn weldadigen invloed gevoelen in de baai, waar de Manua scheen ingeslapen op de zachtkens kabbelende wateren; alom stilte en verkwikkende rust na een heeten dag. Eensklaps werd mijn oor getroffen door een vroolijk gezang, dat de plechtige stilte verbrak: het was de bemanning van eene groote boot, welke de officieren kwam afhalen, die door het opperhoofd Moses op een feest waren genoodigd. De prauw, bemand met vier-en-twintig roeiers van athletische gestalte, bracht mij naar den oever, waar de menigte onze komst afwachtte.

Het opperhoofd geleidde mij naar een soort van loods, waar de danseressen de laatste hand legden aan haar toilet. Zij dompelden haar vingers in eene kalabas met geparfumeerde kokosolie gevuld, en bestreken hare schouders, haar borst en dijen met deze welriekende olie. Om haar heupen hadden zij een eveneens met olie gezalfden gordel van bladeren; om haar hals droegen zij een ketting van beurtelings langwerpige en ronde peperzaden; op haar borst hing de slagtand van een wild zwijn; een krans van bloemen omgaf haar voorhoofd; het lange zware gitzwarte haar golfde vrijelijk over schouders en rug. De dansers schaarden zich achter hunne dames; zij gingen op eene lijn naast elkander zitten, en begonnen met een soort van pantomime, gevolgd door buigingen met de armen, welke met onberispelijk ensemble werden uitgevoerd. De vlugheid en buigzaamheid hunner handen is inderdaad verwonderlijk: nu eens was het of zij iemand in magnetischen slaap wilden brengen, dan weer speelden hunne vingers, met duizelingwekkende snelheid, op den grond, als op de toetsen eener piano. Terwijl de handen en armen in rustelooze beweging waren, schommelden zij met het bovenlijf heen en weer; de beenen bleven gevouwen, op de turksche manier. Daarop volgde de eigenlijke dans, die zeer verschillend van karakter was, al naarmate de dansers den hartstocht der liefde of dien van den krijg in zijne onderscheidene openbaringen moesten voorstellen. De gebruikelijke verwringingen en verdraaiingen van het lichaam en van de gelaatstrekken waren, in sommige oogenblikken, inderdaad afschuwelijk.

Inboorlingen van de Samoa-eilanden.

Inboorlingen van de Samoa-eilanden.

Wij hadden in Pago-Pago verder niets te verrichten; de fransche missionaris, de heer Vidal, voor wien wij van Tahiti brieven hadden medegebracht, was juist afwezig. De bisschop van Centraal-Oceanië had te Apia (op het eiland Oepopoe) eene bijeenkomst belegd van alle Maristen, die de verschillende katholieke posten in den Bladzijde 202archipel bezetten; wij begaven ons ook daarheen. De Amerikanen hebben een kolenstation te Pago-Pago, maar, naar het schijnt, maken zij geene ernstige aanspraak op de heerschappij over de Samoa-eilanden; zij stellen zich voorloopig tevreden met de Sandwich-eilanden, die dichter bij Amerika zijn gelegen en waar zij eene onbetwiste heerschappij uitoefenen. Maar niemand kan zeggen, waar de hebzucht der Yankees zich grenzen stellen zal.

De Duitschers hebben van de regeering der Samoa-eilanden vergunning verkregen tot eene nederzetting te Saloeafata, niet verre van Apia, op het eiland Oepoloe, het voornaamste van den geheelen archipel; zij zijn daardoor in het bezit gekomen van eene tamelijk veilige haven, waar zij de noodige magazijnen hebben gevestigd ten behoeve van hunne schepen, die zich daar van levensmiddelen en andere benoodigdheden kunnen voorzien, ingeval Duitschland met eene der europeesche koloniale mogendheden in oorlog geraakte.—De schepen van de Handelmaatschappij te Hamburg vormen een vloot, door welker bemiddeling het geheele vervoer der produkten van het eiland plaats heeft. Van de vijfduizend bunders, die op de Samoa-eilanden worden bebouwd, behooren er vierduizend-vijfhonderd aan duitsche emigranten; van de tweeduizend werklieden, die op de Salomon-eilanden, op Nieuw-Zeeland of elders aangeworven worden voor de ontginning der gronden in den archipel, zijn er achttienhonderd in dienst der duitsche planters, wier invloed zeer groot is. Te Apia vormen de consuls van Duitschland, Engeland en de Vereenigde-Staten eene soort van bestuur, dat zich drie bijzitters heeft toegevoegd en voor de belangen der Europeanen waakt. Dit bestuur is ruim zoo machtig als de inlandsche regeering, wier zetel te Malinuu is, aan de westpunt van de baai van Apia.

Twee koninklijke familiën betwisten elkander het gezag: de Tupua, afstammelingen der oude koningen, staan aan het hoofd van de nationale partij; zij behooren tot de ijverigste bekeerlingen van de fransche katholieke zendelingen. De Maliétoa, die door de Engelschen en de Duitschers ondersteund worden, zijn protestantsche methodisten. Dit verschil van godsdienst is de voornaamste oorzaak—ik moest misschien zeggen het voornaamste voorwendsel—van de moorddadige oorlogen, die de verschillende eilanden en stammen met elkander voeren. De tegenwoordige koning Maliétoa Laupepa, is niet de uitverkorene des volks, maar een creatuur der vreemde residenten. Zijn aangenomen vader, wijlen William, was tegelijk protestantsch predikant en vice-consul van Engeland. De bevolking erkent in schijn het gezag van dien vorst, in afwachting dat eene omwenteling den nationalen pretendent op den troon brengt.

De eilanden tellen te zamen eene bevolking van ruim vijf-en-dertigduizend zielen, welke aldus is verdeeld: op Tetuïla en Manoe vijfduizend inwoners; zestienduizend op Oepoloe; elfduizend op Sawaï; tweehonderdvijftig op Apolina; duizend op Manono, een klein eiland, waarvan de bewoners om hunne dapperheid beroemd zijn; eindelijk tweeduizend op Manoea. Zesduizend Samoanen behooren tot de katholieke Kerk; de anderen zijn Wesleyanen of Methodisten, met uitzondering van tweehonderd Mormonen op Tetuïla.

In 1882 telde men, volgens officieele opgave, in den archipel driehonderd Duitschers, honderd Engelschen, veertig Amerikanen, twintig Franschen, waaronder zestien missionarissen; voorts vijftig Europeanen van verschillenden oorsprong, vijftig Chineezen, en tweeduizend Polynesiërs, die op de andere eilanden als arbeiders waren aangeworven.

De haven van Apia is het voornaamste middelpunt van den handel in den Samoa-archipel. Verbeeld u eene kleine kosmopolitische stad, waarvan de zeer heterogene elementen een bij uitstek bont geheel vormen, waar de beschaving en de barbaarschheid elkander ontmoeten en die gelegenheid biedt tot zeer merkwaardige studiën en waarnemingen. Naast de winkels der europeesche handelaars staan nog de hutten van het oude inlandsche dorp, die de eigenaars niet hebben willen verlaten. De fransche Maristen hebben te Apia eene zeer bloeiende nederzetting. Rondom de kerk, welke te klein is om de schare der geloovigen te kunnen bevatten, en op den heuvel staat de woning der missionarissen en in de nabijheid de scholen voor jongens en meisjes. De stichter der missie van Oepoloe, een eerwaardig grijsaard, die sedert 1847 op dit eiland zijn leven heeft gewijd aan de dienst des Evangelies en der beschaving, had de vriendelijkheid, mij bij mijn bezoek aan de scholen te vergezellen. Op zijn aandrang richtte ik onderscheidene vragen tot verschillende leerlingen, zoo jongens als meisjes; en ik moet verklaren dat zij mij verbaasden door hunne juiste antwoorden en hunne kennis, vooral in rekenen en aardrijkskunde.

Van mijn verblijf te Apia maakte ik gebruik om het binnenland te bezoeken. Tusschen het strand en de bergstreek volgde ik een weg, die, door oranjehagen omzoomd, dwars door de uitgestrekte plantages loopt van de duitsche Handelmaatschappij, wier voornaamste produkten bestaan in coprah, koffie en katoen. Langs zacht glooiende paden steeg ik vervolgens omhoog tot de kam van de hoofdketen; in dit wonderschoone land zijn de hellingen der bergen geheel bedekt met dichte bosschen, waarin het gezang weerklinkt van allerlei vogels; papegaaien, kardinalen, meerlen, groene en grijze tortelduiven en vele andere vogels vlogen bij mijne nadering verschrikt weg. Somwijlen openden zich de levende wanden van ondoordringbaar groen, die ter wederzijde den weg omzoomden, en dan zag ik, vele honderden ellen beneden mij, heerlijke, paradijsachtige valleien, waar beken ruischen en watervallen zich van de rotsen storten. Doorgaans volgde ik, bij het terugkeeren van deze wandelingen, eene kleine rivier, die in de baai van Apia uitloopt; een bad in hare frissche wateren deed mij spoedig mijne vermoeienis vergeten. Bladzijde 203

Bij ons vertrek van Apia namen wij als passagiers den bisschop van Centraal-Oceanië, Mgr. Lamaze, mede en een zijner medearbeiders, den heer Delahaye. Ook hadden wij tijdelijk aan boord opgenomen de geestelijke zusters van Apia, waaronder twee Françaises, eene Iersche en vier inlandsche vrouwen, die te Sawaï hare vacantie van eene maand gingen doorbrengen. Ondanks het heerlijke weder, had de overste, eene bejaarde vrouw, schrikkelijk te lijden van de zeeziekte. Hare twee europeesche zusters—vroeger dames die een hoogen rang in de maatschappij innamen, en die zich nu, met nooit genoeg te waardeeren zelfopoffering, op de Samoa-eilanden aan de opvoeding der jeugd en de werken der barmhartigheid wijden,—waren gelukkiger. Zij deden ons allerlei verhalen aangaande het land, terwijl de verschillende eilanden van den archipel voor onze oogen uit de wateren oprezen en weder verdwenen. Tot mijn leedwezen konden wij deze eilanden niet aandoen, ook Sawaï niet, waarvan de hooge rotsige kust, de vulkanische kegel en de met den weelderigsten plantengroei bedekte vlakten en valleien een verrukkelijk schoonen aanblik opleverden.

Op Sawaï zijn twee fransche missionarissen gevestigd: de een woont te Atatèle; de ander, die bij ons aan boord was, de heer Delahaye, te Salelawaloe. De Manua hield stil voor de baai van Mataoetoe, waar de missionaris aan land ging met de zes geestelijke zusters van Apia. Zeer gaarne zou ik mede naar wal zijn gegaan; maar dat was onmogelijk.

De Tonga-eilanden.

Na een bezoek aan de Wallis-eilanden, zette de Manua koers naar de Tonga-groep. Daar de machine op de reede van Oevéa onklaar was geraakt, moesten wij met tegenwind zeilen en gedurende zes lange dagen laveeren en manoeuvreeren, eer wij aan Vavao kwamen. Het was dan ook eene ware uitkomst, toen wij de eerste eilanden van het rijk van George I, den koning der Tonga’s, in het gezicht kregen; na de bewoonde en vruchtbare eilanden Boscawen en Keppel, vertoonden zich de kale rotsen van Amargura en Toko; daarop volgde de doolhof van de Vavao-eilanden, de noordelijkste groep van den Tonga-archipel, die zich van de beide andere groepen—Hapaï en Tonga-Taboe—door haar vulkanische gesteldheid onderscheidt. De Hafulu-Hu of Vavao-eilanden bereiken doorgaans eene hoogte van tweehonderd el, terwijl die der andere groepen vlak en laag zijn.

Om de reede van Nu-Ofa, de hoofdstad der Vavao-eilanden te bereiken, moet men zich een weg banen tusschen een twintigtal kleine eilandjes, door engten en kanalen, die mij aan de smalle vaarwaters van Patagonië deden denken. Als men de kokosboomen, die hier niet tehuis schijnen te behooren, voor een oogenblik wegdenkt, is de gelijkenis volkomen.... de hemel is grauw, de wind is koud, de laken kleederen zijn ons welkom. Echter maakt Vavao niet altijd zulk een treurigen indruk; de zon schijnt er ook wel in al hare kracht en de nachtelijke regens verfrisschen dan het dorstende aardrijk. Dit regenwater is voor de inwoners het eenige drinkwater, dat zij in bakken bewaren. Men vindt op Vavao noch eene beek, noch een meer.

Langs de beide oevers van het kanaal dat ons naar Nu-Ofa voerde, lagen inlandsche dorpen verspreid; hier en daar zag men fraaie europeesche woningen, waarop de duitsche of de engelsche vlag was geplant. De reede van Nu-Ofa is prachtig; het vlek, uit zee gezien, schijnt niet onbelangrijk; het paleis van koning George, die dikwijls op Vavao komt, en vier kleine steigers voor het lossen en laden van stoombooten geven aan het geheel een zeker voorkomen van beschaving, dat sterk afsteekt bij het overige gedeelte des eilands.

De fransche missie verkeert op dit oogenblik in geen gunstige omstandigheden; de vreeselijke cycloon, die het eiland in de maand Maart 1882 teisterde, heeft haar bijna verwoest. De kleine kerk werd omver geworpen; het dak is ingestort, en verscheidene hutten van inlanders in de nabijheid werden geheel vernield. Prachtige, door den bliksem getroffen en gespleten boomen liggen nog op den grond.

Gedurende drie dagen heb ik in de omstreken van Nu-Ofa uitstapjes gemaakt: talrijke wegen doorsnijden de velden en vormen de gemeenschap tusschen dorpjes en gehuchten, die zeer dicht bij elkander liggen. De woningen der inlanders onderscheiden zich door haar zindelijkheid; de sierlijk van riet gevlochten wanden en de eigenaardige daken hebben ten allen tijde de aandacht der reizigers getrokken. Dit dak is, even als de hut zelve, ovaal van vorm of althans aan de hoeken afgerond; het rust van binnen op twee boomstammen, die door vier houten pijlers worden gedragen. Het dak zelf bestaat uit een netwerk van kleine latjes van kokoshout, onderling verbonden door sierlijke en stevige bindsels. In dit geheele samenstel is geen enkele spijker te vinden, en toch is het bestand tegen de schokken der hier niet zeldzame aardbevingen. Juist de veerkrachtige buigzaamheid der constructie veroorlooft haar de schuddingen en golvingen van den bodem mede te maken, zonder te breken. Een met bloemen versierde tuin omgeeft elke woning, die met de tot haar behoorende bijgebouwtjes wordt omsloten door eene zeer dichte oranjehaag.

Op Vavao, waar het vrij koud is, kleeden de mannen zich tegenwoordig bijna allen op europeesche manier; op Tonga-Taboe daarentegen is de pantalon nog een weinig bekend kleedingstuk, dat meestal nog door een kort rokje of door een eenvoudigen gordel van bladeren wordt vervangen. De mannelijke bewoners der Tonga-eilanden zouden bijna zonder uitzondering onzen beeldhouwers tot model kunnen dienen: hunne vormen zijn onberispelijk, hunne houding en hun gang indrukwekkend en majestueus. Met zeldzamen moed en Bladzijde 204buitengewone kracht begaafd, zijn zij krijgshaftig van aard en hebben in herhaalde oorlogen uitgestrekte veroveringen gemaakt.

De vrouwen zijn over het algemeen schoon en tevens bevallig; borst en schouders zijn uitnemend fraai gevormd en de verscheidenheid harer gelaatstrekken is bijna zoo groot als die onzer europeesche vrouwen. De adellijke dames, die niet veel werken en niet aan de brandende zonnestralen zijn blootgesteld, zoo als de anderen die op het land moeten arbeiden, zou men bijna blank kunnen noemen; ik heb er verscheidenen gezien, die zich, als tijdverdrijf, eene naaimachine hadden aangeschaft en daarmede zeer goed wisten om te gaan.

De vrouwen en meisjes van Vavao en van Tonga-Taboe bedekken een gedeelte van haar borst met een kort lijfje zonder mouwen, waardoor haar onberispelijk fraaie armen zichtbaar blijven. De rok, die tot op de knieën hangt—behalve in huis, waar de kleeding tot een minimum herleid wordt;—bestaat uit eenen breeden gordel van inlandsche stof, bekleed met strooken van gedroogde boomschors of zelfs gefriseerd papier en steeds verschillend van kleur. Het danstoilet vertoont eenige gelijkenis met dat der Zigeuner-vrouwen; verdere bijzonderheden kan ik hieromtrent niet vermelden, want ieder volgt daarin haar eigen smaak en luim. De zorg voor het hoofdhair is, zoowel voor de mannen als voor de vrouwen, eene dagelijks wederkeerende, belangrijke bezigheid; de vrouwen strijken het hair op het voorhoofd naar achteren—onze bestiale mode om het haar over het voorhoofd tot op de wenkbrauwen te laten hangen, is hier onbekend;—en binden het, met behulp van een kam van kokosvezels, in een knot op de kruin van het hoofd samen; ter wederzijde van den hals hangen talrijke en zeer fijne vlechten op de borst af. Op zekeren dag dat het stortregende, ontmoette ik, op eenigen afstand van het dorp, een groepje jonge vrouwen, die door den regen waren overvallen; om haar kapsel voor nat worden te bewaren, hadden zij hare rokken, bij wijze van kapers, over hare hoofden getrokken.

Van de missionarissen vernam ik, dat op de Tonga-eilanden de jonge meisjes tot haar huwelijk eene onbeperkte vrijheid genieten; na het huwelijk is haar daarentegen de stiptste ingetogenheid ten plicht gesteld. Overspel wordt door de wet zeer streng gestraft; vroeger stond daar de doodstraf op. Naar het schijnt, kunnen de polynesische dames zich bezwaarlijk aan dat strenge regime onderwerpen, en heeft men daarom, althans in de praktijk, de echtscheiding zeer gemakkelijk gemaakt. De bisschop van Centraal-Oceanië verklaarde mij, dat hem geen enkel voorbeeld bekend was van een gelukkig huwelijk tusschen een Europeaan en eene Tonganeesche; de vrouw kan zich nooit schikken naar de gewoonten en levenswijze van den blanke, vooral kan zij zich niet aan zijne keuken gewennen.

Hoewel half-beschaafd—voor ’t minst wat het uitwendige aangaat—gevoelen de inboorlingen toch nog altijd een onweerstaanbaren trek naar laag-zinnelijke genietingen: elke gebeurtenis in het familieleven moet met maaltijden en drinkgelagen, kavas en savas, zang en dans en allerlei luidruchtige feestelijkheden worden gevierd. De geboorte en de besnijdenis van een kind, de ceremoniën van het tatoeëren; het huwelijk of de begrafenis van een bloedverwant: al deze gelegenheden geven aanleiding tot buitensporige zwelgerijen, waarvan de beteekenis in de eerste plaats wordt bepaald volgens het aantal en de grootte der geslachte en verslonden varkens. De missionarissen doen hun best om dit vermoorden van varkens te doen verbieden: en inderdaad, wanneer aan dit misbruik geen paal en perk wordt gesteld, zal het einde zijn dat deze diersoort, die voor de voeding der inboorlingen van zoo overwegend belang is, van de eilanden verdwijnt. De Polynesiërs, als alle onbeschaafde volken, leven bij den dag, zonder zich in het minst om de eerstvolgende toekomst te bekommeren; deze kinderlijke zorgeloosheid is eene hoofdoorzaak van den lagen trap van ontwikkeling, waarop hun ras staat en eene belemmering voor allen vooruitgang. De natuur was voor hen te mild.

Het braden van een varken is in Polynesië eene zaak van het uiterste gewicht, waarmede zelfs de vorsten het niet beneden hunne waardigheid achten zich in te laten. Het geslachte dier, zorgvuldig schoongemaakt en opgevuld met welriekende kruiden, wordt in zijn geheel gelegd in een kuil, die vrij diep in den grond is uitgegraven en ten deele met gloeiende steenen gevuld; verschillende vruchten worden nu rondom het varken nedergelegd en alles weer met eene laag gloeiende steenen overdekt. Deze geïmproviseerde oven wordt ten slotte door een hoop aarde van de buitenlucht afgesloten, opdat de warmte bewaard blijve. Het vleesch wordt dus gaar gestoofd; en de genoodigden wachten geduldig tot de spijs gereed zij, zich inmiddels den tijd kortende met allerlei verhalen.

Op Vavao verhaalde men mij eene niet onaardige legende in verband met de wonderschoone koraalgrotten, door den oceaan in de kusten van dit eiland uitgegraven. Men vergunne mij die legende mede te deelen.

“Langen tijd geleden vond een jong krijgsman, naast de koraalgrot waarin men met eene prauw kan doordringen, bij toeval de oude woning van den god onzer kusten. Dat is een tooverhol, waarvan de duikers alleen, in de diepte der zee, den ingang kunnen ontdekken. Het gewelf van die grot, schitterende van lichtende stalaktiten, wordt door natuurlijke pijlers gedragen; door eene opening van boven valt het licht naar binnen.

“Malohi was met zijne makkers op de schildpaddenjacht, toen hij voor de eerste maal dit geheimzinnig verblijf ontdekte; de schildpad vluchtte in de grot; hij volgde haar duikende en bleef verstomd van bewondering. Hij sprak echter tot niemand over zijne ontdekking, want hij overlegde bij zich zelven, dat hij in die grot een veilig toevluchtsoord zou kunnen vinden, indien hij ooit door zijne vijanden overwonnen en achtervolgd werd.

Het braden van een varken.

Het braden van een varken.

Bladzijde 206

“Eenigen tijd daarna werd Malohi smoorlijk verliefd op de dochter van den koning van Vavao, doch deze weigerde hem haar tot vrouw te geven. De twee gelieven vluchtten te zamen naar de godengrot en leefden daar eenige maanden, slapende op een bed van zeewier, zich voedende met visschen. Men dacht algemeen dat het jonge meisje dood was; maar de onvoorzichtige krijgsman ging iederen dag naar het dorp en keerde eerst tegen den avond naar zijne geheimzinnige woning terug. Intusschen bemerkten zijne makkers, dat het hair van Malohi altijd nat was, en sloegen zijne gangen gade. Weldra werd nu het paar ontdekt. Het jonge meisje werd tot haren vader teruggebracht, wiens toorn onverbiddelijk was: de roover werd aan de wraakgodinnen geofferd.”

Wij hielden ons niet op bij de Hapaïgroep, maar vervolgden de reis rechtstreeks naar de eigenlijke Tonga-eilanden. Het eiland Tonga-Taboe is zoo vlak, dat men het eerst op een afstand van twee of drie mijlen, naar gelang van het weer, bemerkt; het hoogste punt van het eiland reikt niet boven de vijf-en-twintig meter.

Wij wierpen het anker uit voor Maofaga, waar de katholieke missie is gevestigd en de bisschop doorgaans resideert. De missie bestaat uit een huis, waarin de bisschop met twee andere geestelijken woont, uit eene school voor knapen, verschillende magazijnen van levensmiddelen enz. het zusterhuis en de kerk. Vijf europeesche zusters en eene inlandsche van Futunah (eiland Hoorn) besturen eene school voor inlandsche meisjes en eene andere voor half-blanke meisjes. Deze beide scholen zijn nog pas voor kort opgericht, maar het geduld en de toewijding der onderwijzeressen is onuitputtelijk. De Zusters van Oceanië moeten vaak haar toevlucht nemen tot allerlei kunstjes om hare leerlingen te voeden; de overste, die wat verstand heeft van geneeskunde, laat zich hare raadgevingen en de medicijnen die zij uitdeelt, in vruchten betalen.

De eerste engelsche kooplieden, die zich op deze eilandengroepen vestigden, traden tevens bijna allen als evangeliepredikers op. Dit is zeker een der redenen, waarom, in dit gedeelte van den Grooten-oceaan, het aantal Protestanten zooveel grooter is dan dat der Katholieken. Intusschen hadden deze geïmproviseerde predikers op de Tonga-eilanden met vele moeilijkheden te kampen. De inlanders waren zeer aan hunne voorvaderlijke godsdienst gehecht, en toonden zich niet zoo aanstonds bereid, hun velen goden vaarwel te zeggen. Behalve de goede en kwade geesten, wier aantal meer dan vierhonderd bedroeg, vereerden zij een oppersten god, den god der koningen, wiens vertegenwoordiger op aarde de Tuï-Tonga, een soort van Mikado, was. Vervolgens verschenen in hun pantheon: Toebo-Taï, de god der reizigers; Alo-Alo, die de elementen beheerschte; Kala-Foetanga, de godin der zee; Maoeï, die Tonga-Taboe op zijne schouders droeg en het nu en dan heen en weer schudde, als de last hem hinderde; en nog vele anderen. De priesters dezer goden boden den heftigsten tegenstand tegen alle pogingen om de inlanders te bekeeren; verschillende zendelingen werden achtervolgens het slachtoffer van hun ijver; maar in 1827 gelukte het, een vasten zendingpost op de Tonga-eilanden te vestigen, en in 1850 ging de koning zelf tot het Christendom over. De geestelijke souverein, de Tuï-Tonga, bekeerde zich eerst veel later, maar hij werd katholiek. De waardigheid van Tuï-Tonga was in den regel erfelijk; zijne familie bekleedde den hoogsten rang onder den adel van het heilige eiland (Tonga-Taboe), waar het onderscheid der standen zeer scherp geteekend is. De laatste Tuï-Tonga heeft twee zoons achtergelaten, die zeer arm zijn; niettemin vereeren hunne landgenooten hen als de eerste vorsten des lands, en bij plechtige gelegenheden wordt de met kava gevulde beker eerst aan den koning en onmiddellijk daarna aan deze edele vertegenwoordigers van het verleden aangeboden.

In Oceanië zijn de koningen nu juist geene zeldzaamheid, maar deze George I onderscheidt zich toch in sommige opzichten voordeelig van zijne talrijke mede-souvereinen. Meermalen stonden europeesche bezoekers verbaasd over de mate zijner kennis, vooral van militaire zaken. Daar de Tonga-eilanden door engelsche zendelingen werden bekeerd en beschaafd, voerden zij er natuurlijk het parlementaire stelsel in; en zoo heeft ook koning George een parlement naast zich, bestaande uit een huis der edelen en eene wetgevende vergadering!—Der menschelijke dwaasheid is toch inderdaad geen grensgesteld!—Deze beide doorluchtige vergaderingen zijn echter, even als de inlandsche ministers, niets anders dan werktuigen in de hand van den slimmen eersten minister, die vermoedelijk ook den koning zelven om zijn duim windt, den heer William Baker. Door het protestantsche zendelinggenootschap van Sidney naar de Tonga-eilanden gezonden om daar het Evangelie te verkondigen en tevens een handelshuis te stichten, vergat de eerwaarde Baker de verplichtingen die hij op zich genomen had en behield de winst der onderneming voor zich. Het genootschap van Sidney, dat hem geld geleend had, zette hem af en benoemde een ander in zijne plaats; Baker wreekte zich door de partij der Duitschers te kiezen en zich tot agent te laten benoemen van het huis Godefroij te Hamburg, dat den geheelen handel der Tonga-eilanden in handen heeft. Het was zeker ook niet buiten zijn toedoen, dat koning George zich en zijn rijk onder het protektoraat van den Keizer van Duitschland heeft gesteld.

Nukualofa, waar koning George woont, is de officieele hoofdstad van zijn rijk. Men vindt er veel europeesche huizen, want het aantal Europeanen, vooral duitsche handelaars en planters, is op Tonga zeer aanzienlijk; de handel breidt zich gestadig uit, en de tijd kan niet verre meer zijn, waarop het inlandsche element hier geheel zal zijn overvleugeld.

Wij mochten niet van het heilige eiland scheiden zonder een bezoek aan Mua, den ouden zetel der Tuï-Tonga, en tevens een van de voornaamste posten der katholieke missie. Op uitnoodiging Bladzijde 207van Mgr. Lamaze begaven alle officieren van de Manua zich daarheen. Drie fransche missionarissen zijn daar gevestigd. De overste, de heer Chevron, die den laatsten Tuï-Tonga tot het katholicisme heeft bekeerd, is meer dan vijf-en-zeventig jaren oud, maar ondanks dien hoogen ouderdom nog helder van hoofd en opgeruimd. Het beeld van dien eerwaardigen grijsaard zal niet licht uit het geheugen zijner gasten wijken.

De vierhonderd bewoners van het dorp Mua zijn tegenwoordig allen katholiek; buiten de oude vestingwerken der voormalige residentie van de Tuï-Tonga, wonen de protestantsche bekeerlingen in eene afzonderlijke buurt. De Katholieken van Mua schijnen voor hunne geestelijke herders een grooten eerbied te koesteren; de kerk en het huis der missionarissen werden vrijwillig en kosteloos door hen gebouwd.

Wij waren getuigen van een inlandsch feest, waarvoor de bevolking zich in hare fraaiste kleeren had gedost, en waarvan dansen natuurlijk het middelpunt vormden. Deze dansen kwamen geheel overeen met die, welke ik op de Samoa-eilanden gezien had; het is dus niet noodig, ze op nieuw te beschrijven.

De kommandant en de officieren van de Manua zaten met den bisschop onder de veranda van het missiehuis, als toeschouwers van het feest. Gu-Wellington, de oudste zoon van koning George, voegde zich weldra bij ons, tot blijkbare ergernis van een nieuwen gast, den zoon van Tongi, den voormaligen vorst van het oostelijk gedeelte des eilands. Deze zoon van Tongi, die beweert van koninklijken bloede te zijn, wilde niet de eereplaats afstaan aan den zoon van George, die met ijzeren hand de macht van de hooge aristocratie gebroken heeft; hij stond op en ging heen. Zelden zag ik een zoo schoon man; zijn houding en gang trof ons allen door natuurlijke majesteit. Rijzig van gestalte, trad hij langzaam voort, op romeinsche wijze gedrapeerd in een wijden mantel van tapa, en gevolgd door tien bedienden, die achter elkander liepen.

In den omtrek van Mua zag ik verschillende graven van Tuï-Tonga, groote terpen, omringd door kolossale platte steenen. Als men door de struiken heendringt, waarmede deze terpen zijn begroeid, vindt men een hoop zand, met scherven van koraal vermengd: dat is het eigenlijke graf. Een mijl oostwaarts van Mua wezen de inboorlingen mij een reusachtig monument, even als de dusgenoemde dolmens, uit drie geweldige steenklompen gevormd. Ook de missionarissen kunnen zich den oorsprong van dit raadselachtig gedenkteeken niet verklaren.

Voor mijn vertrek van Tonga verkreeg ik eene audiëntie bij koning George, die voor deze gelegenheid versierd was met het grootkruis van de pruissische orde van den Zwarten Adelaar, hem door Keizer Wilhelm geschonken. De schoenen, waarmede Zijne Majesteit zich nooit heeft kunnen verdragen, hinderden den koning blijkbaar geweldig; ik had medelijden met hem en maakte spoedig een einde aan mijn bezoek.

Ik bracht ook een bezoek aan Gu-Wellington, den kroonprins, wiens huis een uitdragerswinkel gelijkt: overal ziet men langs de wanden portretten, wapenen, blaasinstrumenten, snuisterijen van allerlei aard, een onbeschrijfelijken rommel. De prins spreekt zeer goed engelsch.

De prins toonde vrij wel op de hoogte te zijn van de verhoudingen tusschen de europeesche mogendheden, die elkander ook hier het overwicht betwisten, en sprak met ingenomenheid over de Franschen. Was hij daarin oprecht?

Deze eilanders, wier ouders nog volslagen wilden en menscheneters waren, nemen thans tegenover de Europeanen, wier meerderheid zij hebben leeren kennen en tegen wier overmacht zij weten zich niet te kunnen verzetten, de plichten der gastvrijheid in acht. Geen blanke die deze eilanden bezoekt, behoeft eenig gevaar te vreezen; de bevolking heeft zelfs voor een deel europeesche gewoonten aangenomen; en behalve het parlementaire stelsel, hebben wij haar ook vuurwapenen, brandewijn en sommige noodlottige ziekten ten geschenke gegeven. Ondanks de betrekkelijke zegeningen, door dikwijls zeer welmeenende, maar zeer onverstandige en in hooge mate eenzijdige mannen aan deze natuurkinderen geschonken,—die men plotseling uit den staat van volkomen barbaarschheid heeft willen overbrengen op het standpunt, waarop na eeuwenlange voorbereiding en ontwikkeling de christelijke volken van westelijk Europa staan;—ondanks die betrekkelijke zegeningen en weldaden, is de aanraking met de blanken voor de stammen van Polynesië verderfelijk geweest, en is het wel aan geen twijfel onderhevig, dat zij juist ten gevolge van die aanraking en de daardoor veroorzaakte geweldige omkeering in hun gansche bestaan, in hun levensbeginsel doodelijk getroffen en onherroepelijk ten ondergang gedoemd zijn. De afstand tusschen de beide rassen, die aldus eensklaps met elkander in aanraking werden gebracht, was veel te groot om inderdaad samenwerking en gemeenschappelijke ontwikkeling mogelijk te maken; het eene heeft het andere niet noodig en heeft niets te ontvangen; de inboorlingen staan, onder elk opzicht, weerloos en machteloos tegenover de blanken, aan wie zij inderdaad niets te bieden hebben. Onder zulke omstandigheden is de uitslag der ontmoeting niet twijfelachtig: het lagere ras zal worden overvleugeld en verdrongen, om in het eind te verdwijnen.

Gevoelen zij zelven hiervan iets? Ik weet het niet; maar dit is zeker, dat de inlanders, in spijt van hunne vriendelijkheid en voorkomendheid, ons innerlijk verachten en met zekeren trots, den trots der natuurkinderen op hunne nog ongebroken kracht, op ons neerzien. Men verhaalde mij daarvan een aardig staaltje.

Toen Mgr. Lamaze van Rome, waar hij de wijding ontvangen had, was teruggekeerd, had, als naar gewoonte te Maofaga, de plechtigheid van den handkus plaats. Den volgenden morgen meldde een katholiek inboorling zich bij den bisschop aan, en deelde hem mede, dat zijne protestantsche stamgenooten hem en de andere Bladzijde 208Katholieken bespotten, omdat zij de hand van den prelaat hadden gekust.

Den volgenden zondag beklom de bisschop den preekstoel, en sprak ongeveer het volgende: “Vroeger kustet gij den voet van den Tuï-Tonga; de Katholieken kussen den voet van den Paus: hierin is dus niets vreemds. Nu nog kust gij de hand van koning George, die in rang op den Tuï-Tonga volgde; de bisschoppen volgen in rang op den Paus: het is niet meer dan natuurlijk dat de Katholieken hun de hand kussen....”

Na afloop van de preek verscheen dezelfde man weer aan de missie en zeide tot Mgr. Lamaze:

“Gij hebt mijne vraag niet begrepen, Monseigneur.”

“Hoe dat?” hernam de bisschop.

“Wel, de anderen bespotten ons niet omdat wij met onze lippen uwe hand hebben aangeraakt, maar zij zien verachtend op ons neer, omdat uwe hand blank is!”

Inboorlingen uit den Tonga-Archipel.

Inboorlingen uit den Tonga-Archipel.

Van de Tonga-eilanden zetten wij koers naar den Fidji-archipel, die, zoo als men weet, eene engelsche bezitting is. Wellicht deel ik u later daarvan het een en ander mede.