Project Gutenberg's Een abel spel van Lanseloet van Denemerken, by Anonymous

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org


Title: Een abel spel van Lanseloet van Denemerken
       hoe hi wert minnende ene joncfrou, die met synder moeder diende

Author: Anonymous

Editor: K. H. de Raaf

Release Date: August 21, 2008 [EBook #26387]

Language: Dutch

Character set encoding: ISO-8859-1

*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK LANSELOET VAN DENEMERKEN ***










[voorkant]

voorkant boek

1

EEN ABEL SPEL
VAN LANSELOET
VAN DENEMERKEN

hoe hi wert minnende ene joncfrou,
die met synder moeder diende

plaatje titel-pagina

UITGEGEVEN DOOR DEN LARENSCHEN
KUNSTHANDEL TE LAREN. N=H. IN HET
JAAR NEGENTIEN HONDERD EN ZEVEN

2

VOORBERICHT.

Daar bij een opvoering van oude drama's het belang van speler en hoorder zwaarder moet wegen dan de eischen eener strenge wetenschap, is hier en daar de lezing van het handschrift welke, naar Moltzer's uitgave, als grondslag is aangenomen, vervangen door die van den uit lateren tijd dateerenden Goudschen druk. Voor het gemak van den lezer is overal, behalve in den eigennaam Lanseloet, de oe als teeken voor de heldere o-klank vermeden.

3

INLEIDING.

In een handschrift, bewaard in de Bibliothèque des Bourgondes te Brussel, zijn ons de drie eenige en daarom kostbare romantische drama's overgeleverd, welke uit de veertiende eeuw tot ons gekomen zijn. Ze heeten abele (d. i. schoone, edele) spelen, in tegenstelling met de daarna opgevoerde ruwe en kunstlooze klucht. Hun taal munt uit door eenvoud, natuur en welluidendheid. Een van die zeldzame stukken behandelt de tragische geschiedenis van Lanseloet[1] en de schoone Sanderijn. Het is ongeveer een honderd jaar ouder dan Elckerlijc—de tijd van het burgerlijke drama met zijn moraliseering en bespiegeling was nog niet aangebroken—en verplaatst ons niet als Den Spieghel der Salicheit in een symbolische maar in een werkelijke, zij het dan ook geïdealiseerde wereld, van ridders en edelvrouwen. De liefde is er het hoofdthema. Zij is bij den jongen ridder Lanseloet even wel gemeend als bij de bekoorlijke Sanderijn, de dienstmaagd zijner moeder; maar in de eerste plaats is, tegenover Sanderijn's zachte genegenheid, zijne liefde een naar bevrediging 4 dringende hartstocht; en hij, die telkens zijn goede bedoelingen bevestigt met een eed op zijn ridderschap, laat zich, louter om „sinen wille” te kunnen doen, door zijn gewetenlooze, uitsluitend door standsbegrip beheerschte moeder verleiden, om eed en eer, zelfs tegen beter weten en voelen in, door snood geweld te schenden (zie blz. 15 en vlgg.).

Sanderijn is de laaggeborene, die door adel van gemoed uitblinkt onder allen, en ook in haren val haar eer onaantastbaar te bewaren weet. Ze heeft meer karakter dan haar zwakke minnaar; ze is zacht maar beslist, niet onnoozel maar toch argeloos; nederig en bescheiden, of hoog en fier, al naar de omstandigheden dat eischen. Haar voornaamste eigenschap is haar zelf-respekt, haar fijn ontwikkeld eergevoel: Meer dan de daad heeft haar Lanseloet's smadelijk woord gekrenkt ic hebbe uus genoeg, Sanderijn, „ic ben uus nu sat, ende van herten also mat, al haddic VII baken[2] gheten”; en later, in haar ballingschap, volgt ze den vreemden ridder niet als vrouw, vóór ze hem, op even kiesche als dichterlijke wijze (in die 5 keurige beeldspraak van den bloeienden boom die door een edelen valk van ééne bloesem wordt beroofd), haar toestand heeft doen gissen. Naar Lanseloet is het stuk genoemd, en niet Sanderijn, maar de eerst door zijn lust, later door wanhoop en wroeging verbijsterde Lanseloet is de tragische figuur. De gehoorzame zoon van vroeger durft nu zijn moeder en gansch zijn adellijke maagschap te trotseeren om Sanderijn toch maar tot zijn vrouw te mogen maken, en hij sterft, als zijn welmeenende kamerheer Reinout, voor bloedige veete beducht, hem het verzonnen bericht van Sanderijn's dood heeft meegedeeld.

Dr. K. H. De Raaf.

Rotterdam, Juni 1907.


1 Spreek uit Lanseloot

2 hammen

6

PERSONEN.
LANSELOET.
SINE MOEDER.
SANDERIJN.
EEN RIDDER.
REINOUT.
DES RIDDERS WARANDE HUEDERE.

7

EEN ABEL SPEL
VAN LANSELOET
VAN DENEMERKEN
hoe hi wert minnende ene joncfrou
die met synder moeder diende.

DIE PROLOGHE:

Ic bidde gode van den trone
Ende Maria, der maghet scone,
Dat si ons allen wille bewaren
Ende in doghden also ghesparen,
Dat wi hemelrike ghewinnen:
Dies biddic der maecht Marien, der coninghinnen,
Die een vrouwe es bovenal.
Nu hoort wat men u spelen sal.
Hets van enen ridder prinsipael[1]
Die minde ene joncfrou noyael,[2]
Hovesch van herten ende reine,
Maer si was hem te cleine
Van goede ende ooc van gheboort:
Dies was sijn moeder op hem ghestoort,
Dat hi sine minne so neder droech:
Sijn herte altoos in vrouden[3] loech,
Als hi anesach haer edel lijf:
8 Maer sijn moeder, dat felle wijf,
Hats altoos toren ende nijt
Ende verweet hem te meneger tijt
Dat hi hem so neder daelde,
Maer hi altoos hem vertaelde[4]
Met hoveschen worden, als hi wel conste.
Maer altoos droegh hi vriendelijc onste[5]
Der scoonder joncfrouwen, heet Sanderijn;
Siën mochte niet noyaelder sijn,
Maer si was hem te neder gheboren.
Dies hadde sijn moeder so groten toren
Dat sijt namaels brachte te werke.—
Nu biddic u, dat ghi uwen merke
Daeran wilt legghen ende versinnen:
Ic wane, dat ghi noit gheen spel van minnen
En hebt ghehoort dies ghelike.
Nu biddic u allen, arme ende rike,
Dat ghi wilt swighen over al,
Ende merct, hoet beghinnen sal.

* *

LANSELOET.

Ay god here, hoe mach dit sijn,
Dat ic die scone Sanderijn
Aldus met herten hebbe beseten;
Nochtan wert mi verweten
Van mijnder moeder alle daghe,
9 Dat ic mine minne so neder draghe;
Dies hoor ic menich spitich woort.
Maer haer minne heeft mi so doorboort,
Dat icse niet ghelaten en can,
Ic en moet haer altoos spreken an,
Als icse metten oghen anescouwe;
Dies heeft mijn moeder groten rouwe,
Daeromme so moet[6] verborgen sijn.
Nu willic hier wachten die vrouwe mijn,
Onder desen neghelentier:[7]
Want si sal hier comen scier,[8]
Dat wetic wel, in desen bogaert.

SANDERIJN.

Ay edel ridder van hogher aert,
God, die alle dinc vermach,
Die moet u gheven goeden dach,
Edel ridder van herten vri.[9]

LANSELOET.

O scone maghet, god die si ons bi
Ende moet u ende mi in doghden sparen,
Ende van allen quaden bewaren,
Ende sonderlinghe van niders tonghen,
Also dat niet en werde ghesongen
Van ons beiden eenich quaet.
O Sanderijn, gheeft mi raet,
Mijn herte dat is te male[10] ontstelt
Ende van uwer minnen ghequelt,
10 Dat mi costen sal mijn lijf.
O Sanderijn, wel scone wijf,
En machic uus niet gheweldich sijn,
Dat sal mi costen dleven mijn,
Ende ewelijc benic verloren.

SANDERIJN.

O edel ridder hoghe gheboren
Dat en mach nemmermeer ghescien;
Al eest, dat ic u gerne mach sien,
Ic en ben niet uus ghelijke;
Ghi sijt mi te hoogh gheboren ende te rike,
Edel ridder, te sijne u wijf:
Daeromme so moet sijn een blijf,[11]
Al eest, dat ic u met herten minne.
Ende ooc willic gheen mans vriendinne
Sijn, die leeft onder des hemels trone:
Al waar hi een coninc ende spien[12] crone,
So en dadic mi niet te cleine.

LANSELOET.

O scone maghet van herten reine,
Al dadi die wille mijn,
Uutverkoren Sanderijn,
En[13] bleve u onvergouden niet.
Want messelike[14] dinge sijn ghesciet:
Ghi mocht noch werden wel mijn vrouwe,
Sijt mijns ghenadich ende blijft ghetrouwe,
11 Ende comt met mi in dit casteel;
Ic sal u gheven een juweel;
Ic wane, ghi noit des ghelike en saeght.

SANDERIJN.

Neen edel here, noch benic maeght;
Dies dancic gode van den trone:
Al woudi mi gheven te lone
Dusent merct van goude root,
Hoghe baroen, edel ghenoot,
Nochtan woudic behouden emmermeer,
Lanseloet, hoghe gheboren heer,
Mijn suverheit: al en benic niet rike van haven
Noch gheboren van groten maghen,
Nochtan menic mi so te houden,
Dat ic niet en sal werden ghescouden.[15]
Ic en wil niet wesen, Her Lanseloet, enich mans vriendinne,
Maer ic wille gerne gherechte minne
Draghen sonder dorpernië.

LANSELOET.

O Sanderijn, bider maghet Marie,
Dorperheit en leggic u niet te voren,
Want daer en es nu gheen wijf gheboren
Op eerde onder des hemels trone,
So rijc, so mechtich no so scone,
Die mi verhoghen[16] mach dan ghi.
Och Sanderijn, ende seldi mi
12 Laten dan in dit verdriet,
En sal uus mijns ontfermen niet,
Dat ic troost van u mochte ontfaen
Ende ghi met mi wout spelen gaen
Hier neder in dit groene dal,
Daer die voghelkine maken geschal
Ende die bloemen staen in 't groen,
Scone maghet, sender mesdoen
Ende al sonder dorperheit?

SANDERIJN.

Her Lanseloet, hets dicke gheseit:
„Bi lichte gheloven es die menege bedroghen,”
Dats seker waer ende niet gheloghen,
Want hets menichweerf ghesien
Dat vrouwen oneerlijcheit ghescien,
Omdat si mans te verre betrouwen,
Dat hem namaels sere doet rouwen
Als die saken waren ghesciet.
Ic en weten op eerde gheboren niet,
Dien ic so verre betrouwen soude,
Ginckic met hem spelen in den woude,
Hi en soude met mi doen sijn gherief.[17]

LANSELOET.

Daertoe hebbic u te lief,
Sanderijn, wel scone wijf,
Dat ic onteren soude u lijf,
Scone maghet, haddicx die macht;
13 Also en was ic nie[18] bedacht,
Dat ic u doen soude enege scande.
Al haddic u in vremden lande,
Sanderijn uutvercoren,
Ic soude u dbroot bidden te voren,
Eer ic u hongher hebben liet:
Bij ridderscape, ic en misdade u niet,
Sanderijn, jeghen uwen danc.[19]

SANDERIJN.

Her Lanseloet, wi sijn hier te lanc,
Ons mochte iemant horen ofte sien;
Want nijders zijn altoos uut om spien,
Of si iemant mochten te scande bringen.
Een verrader hadde liever quaet te singhen
Dan goet, want hets sijn nature.
Nu willen wi scheden in corter ure,
Dat hem niemant ane ons stoot,
Hoghe baroen, edel ghenoot;
God onse Here moet u bewaren,
Ende altoos in doghden sparen,
Waerweert dat ghi u bekeert.

LANSELOET.

Ay, noch so blijft mijn herte verseert
Van der scoonder Sanderijne:
Sine wilt niet doen den wille mine,
Dies moetic droeven alle mijn dage.
Wat ic kerme of wat ic claghe,
14 Sine wilt niet gaen met mi in 't wout:
Si mint ere voor enich gout,
Dat horic wel aen haer ghelaet;[20]
Si leidt enen reinen staet,
Ende haer herte es so noyael;
Bi ridderscape, ic woude wael,
Dit si gheboren waer mijns ghelijc,
Al en waer si niet van haven rijc,
Ic souder maken af mijn wijf,
Want si heeft een reine lijf,
Ende haer herte es al vol eren.
Si en wilt haer niet te mi waert keren,
Dies lijdt mijn herte rouwe groot.

SINE MOEDER.

Van Deenmerken Lanseloet,
Ic hebbe u herde wel horen vriën.
Lanseloet, bider maghet Marien,
Dat en can mi verwonderen niet
Dat ghi u selven niet bat en besiet,
Dat ghi u minne so neder draeght:
Ghi staat so weeldelijc[21] ende claeght
Om ene die luttel om u gheeft:
Tfi[22] der scanden dat ghi leeft,
Dat ghi sout minnen so nederen wijf!

LANSELOET.

Och moeder, si heeft so reine lijf,
Ende haer herte es also proys[23]
15 Ende van live so gratioys,
Dat icse emmer minnen moet.
Mijn herte dat bernt als een gloet
Als icse metten oghen anscouwe.
Lieve moeder, edel vrouwe,
Ic moetse minnen, wat ghesciet.

SINE MOEDER.

Lanseloet, ic wille, ghi u bat besiet,
U scone lijf, u hoghe gheboort,
Ende werct na minen rade voort
Ende wilt minnen uus ghelijc.

LANSELOET.

Sone wetic wijf int kerstenrijc
Die ic woude hebben voor Sandrijn.
Ic woude, si mochte mijn eygen sijn,
Lieve moeder, bi uwen danc.[24]
Al ware al die wereld an mi belanc,
Ic woude wel, dat si ware mijn wijf.

SINE MOEDER.

Scaemt u der scanden, vul keytijf,[25]
Dat ghi so neder mint,
Ende[26] men so scone joncfrouwen vint
Van hogher gheboort, van groten geslacht.

LANSELOET.

O lieve moeder, der minnen cracht
Ansiet hoghe geboort no rijcheit van goede,
Maar si soect haers ghelijc van moede,
16 Die beide sijn van enen wesen;
Ic hebbe dicke wel horen lesen,
Dat die minne soect haers ghelike;
Al es deen arm ende die ander rike,
Die edel minne die doet haer werc;
Gerechte minne en let[27] geen merc
Aen rijcheit noch aen grootheit van maghen,
Noch nie en dede te ghenen daghen,
Maer het comt al bi gheluc.
Gheeft die edel minne haer stuc,[28]
Si anesiet ghene hoghe gheboort.

SINE MOEDER.

O Lanseloet, ende hoe versmoort,
So es u herte ane Sanderijn!
Wildi doen den wille mijn,
Ic salse u doen hebben tuwen willen
Al desen nacht, heimelijc, al stille,
Op u camer, heer ridder weerdt,
Ende doet daer mede dat ghi begheert,
Wildi mi ene ghelofte doen.

LANSELOET.

Vrouwe moeder, bi sente Symoen,
Dat ghi begheert, willic u gheloven,
Opdat ic metter maghet mach hoven[29]
Op mine camere, ic ende si.

17

SINE MOEDER.

Heer Lanseloet, geloofdijt mi
Bi ridderscape ende bi trouwen:
Als ghi met Sanderijn der joncfrouwen
Hebt ghedaen al u ghevoech,
Dan seldi seggen: „ic hebbe uus genoech,
Sanderijn, ic ben uus nu sat
Ende van herten also mat,
Al haddic VII baken[30] gheten”.
Dies en seldi emmer niet vergheten,
Ghi selt spreken dese woort,
Ende dan seldi rechte voort
U van hare keren al den nacht,
Ende ligghen ende slapen soete ende sacht,
Sonder spreken, ende swighen al stille.

LANSELOET.

O lieve moeder, es dat u wille,
Dat ic spreke dese dorper[31] woort?
Des ghelike en hebbic niet ghehoort:
Wat mach u hier met gheholpen sijn,
Dat ic dit tot Sanderijn
Spreken soude met minen mont
Ende ligghen voort ane als een hont,
Sonder spreken, als een keytijf?
Wat soude peinsen dat reine wijf,
Dat ic die dorperheit begonste,
18 Ende ic haer draghe soe vriendelijcke onste,[32]
Dat soude mi daer mijn herte deren.

SINE MOEDER.

Lanseloet, dits mijn begheren,
Seldise hebben in uwer ghewelt,
Dat ghi mi dit gheloven selt,
Ende volbringhen als goet man.

LANSELOET.

Vrouwe moeder, doetse mi comen dan:
Ic sal doen, dat ghi begheert,
Al eest dat mire herten deert.

* *

De meneghe sprect, hi en meines niet:
Al dier ghelike es mi ghesciet,
Want al spreict mijn mont,
Ic en saels niet meinen in minen gront,
Want ik an[33] hare alder doocht.
Ic bidde gode den oversten vooght
Dat sijt mi qualijc nemen en moet:
Si es so eersam ende so goet,
Ende eest dat sijt qualike nemt,
So wert haer herte van mi ontvremt,
Dan so blijft mijn herte in pinen staen.

* *

SINE MOEDER.

Daer omme so eest mi al ghedaen,
Dat ic u beiden sal doen scheden.[34]
En siedi niet hoe hi hem soude beleden[35]
19 Ende es die hoochste van den lande,
Ende doet hem selven di grote scande,
Dat hi mint so nederen wijf?
Hi soudse trouwen, die keytijf,
Dat horic wel, woudics hem ghestaden,
Maer ic salt al anders beghaden[36]
Dat dat nemmermeer en sal sijn.—
Waer sidi, scone maghet Sandcrijn?
Ic moet u spreken, comt te mi.

SANDERIJN.

Hoghe geboren vrouwe, dat si:
Nu segt mi, wats u begheert?

SINE MOEDER.

Sanderijn, dat mijn herte sere deert,
Moetic u claghen minen noot.
Hier es mijn lieve sone Lanseloet,
Es met siecheden sere bevaen;
Hi wert ghister navont also bestaen,
Dat hi noit sint woort en sprac.
Ic en weet niet, wat hem ghebrac
Ochte wat dat hem deren mach.
Maer heden merghen, doent was dach,
Gaf hi enen swaren sucht:
Sanderijn, ik hebbe sijns levens ducht;[37]
Dies dooght[38] mijn herte grote pijn.
Nu biddic u, scone maghet Sanderijn,
Dat ghi wilt gaen te Lanseloet,
20 Want hi leghet in groter noot,
Dies dooght mijn herte swaer verdriet.

SANDERIJN.

Edel vrouwe, dat ghi ghebiet
Wert herde gerne van mi ghedaen.
Ic wille vriendelike met u gaen,
Want mi ware leet, mesquame hem iet.

* *

SINE MOEDER.

Die hem in tijts wel besiet,[39]
Die mach in eren staende bliven.
Al dus soude men een dinxken bedriven,
Om een wijf te brengen inden stric.
Wie soude dit bat ghedaen hebben dan ic?
Want als die wille es ghedaen,
So es die minne al vergaen;
Dit es menichweerf ghesciet.

* *

Dit opset heeft die moeder ghesocht,
Ende Lansloet heeft sijn wille volbrocht
Metter maghet vol suverheden,
Daer na sprac hi die dorper reden
Ende stelde hem te rusten al den nacht,
Ghelijc als hi zijn moeder loofde, soet ende sacht.
Dit was van den ridder een quaet bedrijf.

21 Nu hoort van Sandrijn, dat scone wijf
Claghelike woorden een cort bediet.

SANDERIJN.

Ay here God, die hem crucen liet,
Wat valscher wijf es Lanseloets moeder!
Dies benic nu vele vroeder,
Dan ic gister navont was.
Want si scout[40] mi ene sterke loghene ende las,
Dat hi met siecheide ware bestaen,
Ende brachte mi inden stric ghevaen,
Ende heeft mi loghene voor waer getelt,
Ende brachte mi in Lanseloets gewelt,
Dat mi ewelijc rouwen sal.
Nochtan deert mi bovenal,
Die woorde, die hi sprac, die ridder vri,
Ende keerde sijn aanschijn omme van mi,
Al haddic gheweest een stinckende hont.
Dat hebbic so vaste in minen gront,
Ende doet mijnder herten also seer;
Ic meine, dat hi nu nemmermeer
Van mi en weet, goet noch quaet.
Ic salt al laten ende gaen mijnder straet[41]
Dolen in vremden lande.
Ic bidde gode, dat hi mine scande
22 Wille decken, die ic nu hebbe ontfaen,
Want ic hebt sonder danc[42] ghedaen,
Dies es mi te moede harde wee.
Lanseloet, ghi en siet mi nemmermee:
Ic wille gaen dolen in dit foreest.
O Vader, Sone, Heilich Geest,
Ic bidde U, dat ghi bewaert mijn lijf,
Dat ic nemmermeer mans wijf
Werden en moet te minen scanden,
Waer ic come in enighen landen,
Dat ic moet bliven dat ic si.
Dies biddic u, moeder ende maghet vri,
Fonteine alder suverheit,
Dat mi nemmermeer dorperheit
Gheen man te voren legghen en moet;
Dies biddic u, fonteine, der doghden vloet,
Werde moeder ende maghet reine.
Ic sie ginder ene scone fonteine,[43]
Daer op[44] willic gaen nemen rast;
Ic hebbe so langhe tijt ghevast,
Dat ic hebbe hongher ende dorst,
Ic hebbe te drinckene so groten lost,[45]
Dat icx niet langher en can ghedragen.

* *

EEN RIDDER.

Nu, wouts God, ic wille varen jaghen,
23 Ic bidde gode vanden trone
Ende Marien, der maghet scone,
Dat si mi heden bewaren moet,
Ende gratie wil geven ende spoet,[46]
Dat ic moet jaghen ende vangen,
Want seker, ic en vinc in langhen,
Dies ic mi van rechte scoffiere.[47]
Ic hebbe gejaghet der dagen viere,
Nochtan en vinc ic noit conijn.
Ic scaems mi inder herten mijn,
Dat mine aerbeit dus blijft verloren.
Nu willic steken minen horen
Ende sien of mi God beraden[48] mochte.

(Nu stect hi den horen.)

Bi den here, die mi ghewrochte,
Ic sie ginder porren[49] een wilt,
Daer mijn herte op es ghestelt.
Ic wane noit man op ghenen dach
Also sconen wilt en sach
Als ghinder staet op ghene fonteine.
Ene scone maghet ende ene reine,
Dunct sijt mi sijn an haer ghedaen.
Ay god here, mochtic die ghevaen,
So en ware mine aerbeit niet verloren!
Noch willic steken minen horen
Ende besien, hoe si haer stellen sal.

24

(Noch stect hi den horen.)

Ay God, die here es bovenal,
Die moet mi geven avonture,
Dat ic die scone creature
Ghecrighen moet te minen wille.
O scone maghet, nu staet al stille,
Ghi moet mijn ghevanghen sijn.
Ic hebbe u liever dan een everswijn,
Al waert van finen goude gewracht.
Ic dancke god der scoonder jacht,
Dat ic heden merghen vroech opstoet.

SANDERIJN.

Och edel ridder van prise goet,
Nu en doet mi ghene dorperheit:
Dies biddic u door[50] uwe edelheit,
Dat ghi mi ghene dorperheit bewijst,
Want het worde u sere mesprijst,
Waer ghi quaemt tot eneghen hove.
Ghi dunct mi een ridder van groten love;
Daer omme biddic u, hoghe baroen,
Dat ghi mi niet en wilt mesdoen
Ende laet mi over dat ic si.[51]

DIE RIDDER.

O scone wijf, nu segt mi,
Wanen[52] comdi in dit foreest?
Dat wondert mi in minen geest,
Dat ic u vinde aldus allene,
25 In dit foreest op dese fonteine.
Wat es die sake die u let?
Heeft u hier iement dach gheset,
Daer ghi, scone wijf, na wacht?
Hi mochte sijn van sulker macht,
Ic en soude u te noder spreken an.[53]

SANDERIJN.

Och edel ridder, om ghenen man
En staic hier, hoghe baroen:
Het sijn ander saken, diet mi doen.
Ic ben verdoolt uut mijnder stat;
Daer ic met eren ende in vrouden[54] sat,
Ben ic verdoolt, ic en weet niet waer,
Ende sta hier in groten vaer[55]
Ende ic en weet niet waer ic henen sal:
Dies clagic gode mijn mesval,
Dat ic dese werelt dus moet besueren.

DIE RIDDER.

Noch dancic gode der avonturen
Dat ic heden merghen opstoet,
Ende dat ic so edelen scone ghemoet[56]
Vonden hebbe te mire jacht.
God heeft ons te gader bracht:
Dat wetic seker wel te voren.
Ghi sijt te minen behoef gheboren,
Want ghi ghenoecht mi alte wale.
26 U scone lijf, u hovesche tale,
Dat ghenoecht mi al gader wel:
Wi selen te gader maken spel!
Nu comt met mi in mijn casteel,
Ghi en saght noit so scone juweel,
Dat sal wesen u ende mijn.

SANDERIJN.

Her ridder, nu laet u tale sijn.[57]
Dies biddic u om den riken God,
Dat ghi met mi niet en maect u spot,
Al benic dus verdoolt al hier.

DIE RIDDER.

O scone wijf, inder minnen vier
So leght mijn herte te male ende blaect:
Ghi sijt hovesch ende wel gheraect,[58]
Ghi selt bi ridderscape sijn mijn wijf,
Ghi hebt soe edelen sconen lijf.
Opdat u wille es ende bequame,
Ic bidde u, segt mi uwen name,
Ghi selt seker sijn mijn vrouwe!

SANDERIJN.

O, edel ridder, eest dan trouwe,
Minen name doe ic u weten:
Sanderijn ben ic gheheten,
Ende mijn vader hiet Robberecht,
Ende was een wael geboren sciltknecht,
Ende diende metten coninc van Averne.

27

DIE RIDDER.

Scone maghet, dat hooric gerne,
Dat ghi van wapene gheboren sijt.
Noch dancic gode der salegher tijt,
Dat ic heden mergen niet vaste en sliep:
Het was een ingel, die mi riep,
Dat ic te woude soude varen jaghen!
Mijn oghen nie liever wijf en saghen;
Ghi selt seker werden mijn!

SANDERIJN.

Her ridder, saelt also moeten sijn,
So willic mi gerne tuwaert keren,
Ende dancken gode ende u der eren,
Dat ghi u selven so neder daelt.
Ghi hebt mi so vriendelijc ane getaelt
Met hoveschen woorden ende met sconen,
Ic bidde gode, dat hijt u moet lonen
Dat ghi so hovesch van herten sijt,
Dat ghi mi nu te deser tijt
So vriendelijc hebt ghesproken an.

DIE RIDDER.

O scone maghet, so gawi dan,
Ic sette u mijn trouwe te pande.

SANDERIJN.

Nu gawi dan in dese warande,[59]
Her ridder, spreken al luttelkijn,
Ende verstaet die redene mijn,
Dies biddic u, hoghe gheboren batoen.
28 Anesiet desen boom scone ende groen,
Hoe wel dat hi ghebloyet staet;
Sinen edelen roke, hi daer gaet
Al omme desen bogaert al;
Hi staet in so soeten dal,
Dat hi van rechte bloyen moet;
Hi es so edel ende so soet,
Dat hi versiert al desen bogaert.
Quame nu een valcke van hogher aert
Ghevloghen op desen boom, ende daelde,
Ende ene bloeme daer af haelde
Ende daer na nemmermeer neghene
Noch noit en haelde meer dan ene,
Soudi den boom daeromme haten,
Ende te copene daeromme laten?
Dat biddic u, dat ghi mi segt,
Ende die rechte waerheit sprect,
Edel ridder, in hovescher tale.

DIE RIDDER.

Scone wijf, ic versta u wale.
Ene bloeme, dat en es niet:[60]
Ende esser nemmer toe[61] ghesciet,
Daer omme en salie den boom niet haten,
Noch te copene daer omme laten,
Want hi es so scone ghedaen.
Ic sie daer op so meneghe bloeme staen
29 Met groten hope sonder ghetal,
Daer edel vrucht af comen sal,
Opdat[62] god ghedoghen wille.
Nu doet ewelijc hier af een ghestille
Ende comt met mi, wel scone wijf.

* *

LANSELOET.

Ay mi, nu es al mijn vroude een blijf,[63]
Die ic op eerde ie[64] ghewan,
Dat icse niewer[65] vinder kan
Die overscone Sanderijn.
Ondanc hebbe die moeder mijn,
Dat ic die woorde nie[66] ghesprac.
Mi dochte, dat mi mijn herte brac,
Doe ic sprac die felle woort;
Daer om es si op mi ghestoort,
Ende es mi heimelijc ontgaen:
Dat heeft mijn moeder al ghedaen,
Die mi die woorde spreken dede.
Nemmermeer en hebbic vrede,
Voor dat ic anescouwe dat edel wijf.
Ay, ic minne haer reine lijf
So sere, mi dunct dat ic verdwine,
Hets een leven bi haer te sine,
Want si es te male noyael,
Si es een vrouwe princepael
30 Ende keyserinne van minen vijf sinnen;
Ende mochte gheen man een wijf meer minnen
Dan icse minne, noch dier ghelike.
Ic salse doen soeken al omme int kerstenrike,
Of ic sal weten, waer dat si si.—
Waer sidi, Reinout? Comt te mi,
Mijn allerliefste camerlinc.

REINOUT.

O edel here, wat sijn die dinc,
Daer ghi aldus omme staet ende claght?

LANSELOET.

Och, mi en was nie so leide verdacht[67]
Alst nu es te deser ure,
Dat ic die scone creature
Sanderijn dus nebbe verloren.
Mi dunct, dat mi mijn herte sal scoren
Van groten rouwe, die ic drive;
Dat ic in minnen sinnen blive,
Dat es wonder alte groot.
Ic ware mi vele liever doot,
Dan icse nemmermeer en soude sien.
Reinout, ghi moetter omme gaen spien,
Of ghise iewerrinc[68] vinden moghet:
Want nemmermeer en werde ic verhoghet,
Voor dat icse metten oghen anescouwe.
Reinout, nu sijt mi ghetrouwe,
31 Ende vaer se soeken oost ende suut;
Segt hare, ic salse maken bruut
Ondanc alle minen maghen.

REINOUT.

Here, ic wilder gerne om waghen
Mijn lijf ende ghenen aerbeit sparen,
Maer het ware beter, liettijt varen,
Hets messelijc[69] hoe si haer sal bekeren.[70]

LANSELOET.

Ay, haer herte es al vol eren,
Ende[71] van haren live so reine,
Ic weet wel, si en dade haer niet te cleine
Om al dat goet van eertrike:
Dat weetic wel waerlike.
Si es so edel van ghedacht.
Reinout, haest u al u macht,
Ende vaerse soeken oost ende noort,
Ende suut, west, also voort
Totter tijt, dat ghise vint,
Wantse mijn herte met trouwen mint;
Mijn oghen nie liever wijf en saghen.

* *

DES RIDDERS WARANDE HUEDERE.

Met rechte machic mi beclaghen,
Dat ic also menich jaer
Hebbe ghewandelt hier ende daer,
Ende mijns heren bosch huedere gheweest,
32 Ende ghehoet sijn foreest
Ende dese fonteine in dese boschalie,
Ende dicke geghaen op dese rivalie
Ende meneghen dach ende menich ure,
Maer noit en viel mi die avonture,
Dat ic hier noit[72] wijf ghesach.
Dies ic mi met rechte beclaghen mach,
Noch noit en quam[73] in mijn ghemoet;
Maer ghisteren, doen mijn here opstoet
Ende soude te woude varen jaghen,
Ic wane mine oghen noit en saghen,
Scoonder wijf dan hi hier vant;
Hi namse vriendelijc metter hant
Ende brachse te hove met bliden sinne.
Al waer si ene keyserinne,
So en mochse niet noyaelder sijn:
Gheheten essi Sanderijn,—
Ende heefter af ghemaect sijn vrouwe.
Met rechte machic dies hebben rouwe,
Dat mi dat noit en mochte gescien.
Bi gode, ic sal daer omme gaen spien
Vroech ende spade, in alder stont;
Mochtic also sconen roden mont
Ghevangen, ic souts te blider sijn,
Ende met alder herten mijn
33 Gode daer af dancken alle mine daghe;
Nu willic mi berghen achter dese haghe
Ende verbeiden der avonturen.

REINOUT.

O Maria, moeder ende maghet pure,
Ic bidde u om een goet beleyt,
Ende om een soet claer bescheit
Te vernemene van Sanderijn.
Want Lanseloet, die here mijn,
Es van herten sere ontstelt,
Ende van hare minnen sere gequelt,
So dat hi niet gheduren en mach,
Want al sijn herte ende sijn gheclach
Es, dat hise dus heeft verloren.
Nu heeft hi bi ridderscape gesworen,
Canicse vinden, hi maecse sijn vrouwe;
Want hi heeft so groten rouwe,
Dat hise dus verloren heeft,
Dat hi in groter pinen leeft
Ende al uut rechter minnen.
Ay god here, mochticse ghewinnen,
So waric blide in minen moet.
Deus[74] god, wie sal mi maken vroet,
Wat die man meent, die ghinder staet?
Hi dunct mi hebben so fel ghelaet,
Ende ene colve groot ende swaer:
Hets seker een moordenaer,
34 Ofte mi bedriecht mijn waen.
Nochtan sallic hem reden aen,
Want en dunct mi sijn maer een:
Ic en sach noit man alleen,
Dat icker mi af ontsach.
Vrient, god gheve u goeden dach,
Ende een vriendelijc morghenstont
Wil u god gheven, ende ghesont
Moetti bliven in alder tijt!

WARANDE HUEDERE.

Vrient, god lone u, wie ghi sijt,
Dat ghi mi vriendelijc sprect an.

REINOUT.

Nu berecht mi als goet man,
Hebdi hier in langhen tiden
Ene joncfrou sien liden,[75]
Die scone was ende wel ghedaen?

WARANDE HUEDERE.

Vrient, ghi selt mi verstaen.
Ic hebbe hier ghewandelt menegen dag,
Dat ic hier noit wijf en sach,
Jonc noch out, dats emmer waer.
Maer dies es bi na een jaer
Dat mijn here, die ridder goet,
Op enen morghenstont opstoet
Ende voer jaghen op dese fonteine:
Daer vant hi van herten reine
35 Ene joncfrou verborghen staen,
Ende brachse met bijden moede ghevaen,
Ende riep, hi hadde wel ghejaecht,
Want hi brachte ghevaen een maecht,
Die scone was ende wel gheboren.

REINOUT.

Vrient, daer moet ic meer van horen:
Ic bits u, secht mi, hoe was si gheheten?

WARANDE HUEDERE.

Vrient, die waerheit seldi weten:
Si es gheheten Sanderijn,
Si en mochte niet noyaelder sijn,
Noch bat ghemaect van haren live.
Si en gelijct ghenen wive,
Die hier in den lande gheseten si;
Want si es scone ende goet daerbi.
Hi heetter af ghemaect sijn vrouwe,
Want si es hem so ghetrouwe
Ende ghehoorsaam ende onderdaen,
Ende alle die minen here bestaen[76]
Die minnense om hare grote dooght,
Het es algader bi haer verhooght,
Dat den hove toe behoort.

REINOUT.

Nu moet mi god beraden voort;
Dats die joncfrou, die ic mene.
Ic hebbe ghesocht die vrouwe rene
Meneghe mile ende menich lant,
36 Maer noit en quamic daer ic vant
So scone bescheet als ghi mi doet.
Och lieve vrient, nu maect mi vroet,
Hoe salicse moghen spreken?

WARANDE HUEDERE.

Vrient, dat moet u ghebreken,
Te sprekene jeghen die vrouwe mijn,
Hen[77] moeste bi mijnder hulpen sijn:
Want ic bens met haer ghelooft:[78]
Ic ben van alden knechten thooft,
Die mijn here onthouden heeft.[79]
Eest dat sake, dat ghi mi geeft
Enen drincpenninc in mijn hant,
Ic salse u doen spreken, coen wigant,
Also veel als u herte begheert.

REINOUT.

Ene penninc es saen verteert,
Ende ooc qualic overbracht![80]
Loopt ende haest u al u macht,
Ende doet mi spreken Sanderijn:
Daer sijn twe penninghen root guldijn.
Segt hare met woorden sterke,
Dat hier een bode es uut Deenmerke,
Diese met haesten spreken moet.

37

WARANDE HUEDERE.

Nu willic lopen metter spoet
Ende sal bringen die vrouwe met mi.—
O, edel vrouwe van herten vri,
Ic bidde u vriendelike, comt tot hier:
Hier buten hout een deghen fier,
Die u met haesten spreken moet.

* *

REINOUT.

O edel vrouwe, ghetrouwe ende goet,
God die alle dinc vermach,
Die moet u gheven goeden dach,
Scone maghet Sanderijn.

SANDERIJN.

Willecome moetti sijn:
Nu segt mi, wats u begheert.

REINOUT.

Dat salie u segghen, vrouwe weert,[81]
Dat ghi varen moet met mi,
Want Lanseloet, die here vri,
Heeft u doen soeken over al.
Ende dat laetste, dat hi mi beval,
Dat was, of ic u vinden mochte,
Edel vrouwe, dat ic u brochte:
Hi sal u seker maken bruut.

SANDERIJN.

Reinout, vrient, dat spel es uut.
Segt dat hi een ander beghinne:
Ic en gave niet om Lanseloets minne
Een gers[82] dat uutter eerden gaet.

38

REINOUT.

O scone wijf, ghi selt sinen staet
Anesien ende sijn swaer mesval:
Het en was noit sint hine qual,[83]
Edel wijf, dat hi u verloos;
So heeft hi gequolen altoos,
Ende gheleeft in pinen groot.
Het sal hem seker gheven die doot,
Est dat hi u niet en ghewint,
Want ic weet wel dat hi u mint
Boven alle die nu sijn gheboren.
Hi heeft bi ridderscape ghesworen,
Als hi van u vernemt ende weet,
Al waert alle sine maghen leet,
Dat ghi werden selt sijn wijf.

SANDERIJN.

Reinout, dat moet sijn een blijf,
Want ic ben eerlic ende wale ghehout,
Ende hebbe enen edelen man ghetrout.
Dien ic minne boven alle die leven.
Hem en willic niet begheven,
Al waer Lanseloet also rike,
Dat hi ware Hectors van Troyen ghelike,
Ende dat hi hadde van gode te lone,
Dat hi droeghe die selve crone
Die die coninc Alexander droech,
So en ware hi nochtan niet mijn ghevoech.
39 Ic en hebbe liever minen man,
Die mi alder dooghden an[84];
Dien salie ewelijc sijn ghetrouwe.

REINOUT.

O Sanderijn, wel scone vrouwe,
En mach hi u dan ghewinnen niet,
So moet hi ewelijc int verdriet
Bliven ende in pinen staen.
Dat ghi desen huwelijc hebt ghedaen,
Dat mach u rouwen emmermere,
Want Lanseloet, die edel here
Hadde u sekerlijc ghetrout.

SANDERIJN.

Dats een dinc, dat mi niet en rout
Noch emmermeer rouwen en mach,
Want ic nie man op eerde en sach,
Dien ic meer doeghden an,
Dan ic doe minen lieven man.
Hets recht, want hi eest wel weert:
Hi es een ridder wide vermeert,
Ende een vaelyant ridder van hogen moede,
Wael gheboren ende rijc van goede,
Ende gheradich[85] ende vroet,
Ooc es hi te wapene goet,
Ende van groten doene bekint,
Want hem mijn herte met trouwen mint
Boven alle creaturen.
40 Nu en willic hier niet langer duren:
Reinout, vaert met haesten sere,
Ende segt Lanseloet uwen here,
Dat hi nemmermeer en peinse om mi.

REINOUT.

O edel vrouwe, van herten vri,
Na dien dat aldus wesen moet,
So biddic u, edel vrouwe goet,
Om een litteken,[86] dat ic mach
Metter waerheit segghen, dattic u sach
Ende ghesproken nebbe, ende ghesien.

SANDERIJN.

Reinout, dat sal u ghescien.
Ic sal u gheven prinsepael
Een litteken proper ende noyael.
Ghi selt segghen den ridder vri,
Dat wi stonden, ic ende hi,
In enen sconen groenen bogaert,
Ende dat daer quam van hogher aert
Een edel valcke van hogher weerde,
Ende beete[87] neder op ene gheerde[88]
Die scone met haren bloemen stoet.
Dat seldi segghen den ridder goet;
Ende dat die valcke die daer quam,
Ene bloeme van dier gheerden nam,
Ende alle die andere liet hi staen.
41 Sine vlercken ghinc hi van hem slaen
Ende vlooch wech met haesten groot:
Dit seldi segghen den edelen ghenoot.
Ende cort so quam die valcke daer weder
Ende sochte die geerde op ende neder,
Maer hi en mochse vinden niet:
Dies dooghde[89] die valcke wel swaer verdriet,
Dat hi die gheerde dus niet en vant:
Dit seldi segghen den coenen wigant.[90]
Hi sal wel gheloven van dien,[91]
Dat ghi mi ghesproken hebt ende ghesien,
Als ghi hem dese tale ontbint.
Nu hebbic mine woorde gheïnt.[92]
Reinout, god moet u bewaren.

REINOUT.

Ay god here, nu moetic varen
Ende die scone vrouwe achterlaten!
Nu benic beraest[93] utermaten,
Hoe ic mine bootscap seggen sal.
Seggic hem die waerheit al,
Dat si noch leeft ende es ghehout,
Ic weet wel, dat ons allen rout:
Hi sal willen hebben dat scone wijf.
Ic weet wel het cost hem dlijf,
Ende al den ghenen die hem bestaen
42 Ende ten tienden lede anegaen,
Sael hi daeromme avonturen.
Daer sal die meneghe om besueren
Die bitter doot, dat wetic wel te voren:
Nochtan bleve die arbeit al verloren,
Want hi en mochse ghewinnen niet,
Hi soude hem selven int verdriet.
Bringhen ende ooc groten heren.
Ic sal mine tale wel keren,
Ende sal segghen dat si es doot.

* *

Waer sidi, hoghe gheboren ghenoot,
Van Deenmerken, her ridder stout?

LANSELOET.

Sijt willecome, lieve vrient Reinout,
Groot willecome so moetti zijn.
Hebdi van Sanderijn
Iet vernomen, dat segt mi.

REINOUT.

O edel here, van herten vri,
Ic hebse ghesocht in menich lant,
So langhe dat ic die scone vont
In ene stat, heet Rawast.
Daer was die scone vrouwe ghepast,
Ende es in Afrijka ghelegen;
Lanseloet here, vri edel deghen,
Daer vondic die scone wijf
43 Dat haer coste haer edel lijf,
Doe si van u hoorde spreken.
Haer edel herte, dat moeste haer breken
Doen si van u hoorde ghewagen.

LANSELOET.

Reinout, dat sijn al saghen[94].
Ic hore wel dat ghi mi liecht;
Ic wille, dat ghi mi niet en bedriecht,
Ghi en segt mi die waerheit claer.
Brachti mi goet litteken van haer
Te bat soudix gheloven dan.

REINOUT.

Lanseloet, hoghe gheboren man,
Ic sal u segghen principael
Een litteken proper ende noyael
Dat mi gaf die vrouwe reen.
Si seide mi, dat ghi onder u tween
Stont in enen sconen groenen bogaert,
Ende dat daer quam van hogher aert
Een edel valcke van groter weerde
Ende beete[95] neder op ene geerde,
Die scone met haren bloemen stoet.
Dit hiet si mi segghen, her ridder goet,
Ende dat die valcke die daer quam
Ene bloeme van dier geerden nam,
Ende alle die andere liet hi staen.
44 Sine vlercke ginc hi doe van hem slaen
Ende vlooch wech met haesten groot:
Dat seise mi, hoghe gheboren ghenoot.
Ende daerna quam die valcke weder
Ende sochte die geerde op ende neder,
Maer hi en mochse vinden niet:
Dies doghede die valcke wel swaer verdriet,
Dat hi die geerde niet en vant:
Dit litteken, coene wigant,
Gaf mi die vrouwe vri.
Ende doen keerdese haer anschijn van mi,
Ende sprac daer na nemmermeere.

LANSELOET.

Ay hemelsche coninc, gheweldich here,
Dats litteken proper ende goet,
Daer bi dat icx gheloven moet.
Nu segt mi, Reinout, en si dan doot?

REINOUT.

Ja si, hoghe gheboren ghenoot,
Ende begraven in die eerde.

* *

Lanseloot beclacht hier Sanderijn ende blijft hier doot.

* *

LANSELOET.

O, Sanderijn, ghi waert die gheerde,
Die scone met haren bloemen stoet,
Ende ic die valcke, dies benic vroet,
45 Die ene bloeme daer af nam.
Want mi nie sint vroude en bequam,
Dat ic die edele gheerde verloos.
Sint so hebbic ghequolen altoos,
Uutverkoren vrouwe mijn.
Alle vroude es mi nu een pijn,
Die ic op der eerden mach bescouwen.
Spieghel boven alle vrouwen,
Die ic op eerde nie[96] ghesach,
Met rechte roepic „o wi, o wach”
Over die moeder, die mi droech,
Want haer herte in vrouden loech[97]
Doen si mi gaf den valschen raet:
Owi der bitterliker daet
Ende der jammerliker moort[98]
Dat si mi spreken dede die woort,
Daer ic bi verloos dat scone wijf,
Dat haer ende mi sal costen dlijf,
Want mijn herte es al[99] doorbeten.
Ic woude wel, dat[100] mi ware ghespleten
Ende ic des levens hadde ene ende,
Want so waerweert ic mi bewende,
Ic blive ewelijc vroudeloos.
Die ic met goeder herten coos,
46 Hebbic bi valschen rade verloren:
Dies heeft mijn herte so groten toren,
Dat mi scoren sal van rouwen.
Ic hoopse in hemelrike te scouwen,
Daer omme willic nu sterven blidelike.
Ay ootmoedich god van hemelrike,
Nu wilt haer ziele ende die mine ontfaen,
Want dleven es met mi ghedaen.

* *

DIE NAE-PROLOGHE.

Ghi heren, vrouwen, wijf ende man,
Nu nemt hier exempel an:
So wie dat met trouwen mint,
Als hi sijn lief terwille ghewint,
Hi spreke hoveschelike daer van.
Want van Deenmerken die edel man
Bi qualike spreken, bi valschen rade,
Es hi bleven in die scade,
Dat hem coste sijn edel lijf.
Nochtan dat hi dat scone wijf
Minde boven alle die leven.
Bi valschen rade, die hem wert gegeven,
Dat hi sprac messelike woort,
Wort[101] gherechte minne ghestoort,
Also dat si hem ontginc.
47 Daer omme radic boven alle dinc
Hoveschelike te sprekene elken man,
Waer hi mach ende waer hi can.
Ende sonderlinghe van allen vrouwen
Sprect hoveschelike ende mint met trouwen.
So moogdi troost van vrouwen vercrighen.
Nu biddic u allen, dat ghi wilt swighen:
Ons voorspel dat es ghedaen,
Men sal u ene sotheit spelen gaen.

Gedrukt te Amsterdam
op de Drukkerij Elsevier.

wapen drukkerij Elsevier


1 voornaam

2 kuisch

3 vreugde

4 verdedigde zich

5 gunst

6 moet het

7 wilde roos

8 spoedig

9 minzaam

10 te eenen male

11 moet het achterwege blijven

12 spande

13 Het en

14 zonderlinge

15 uitgescholden

16 verheugen

17 pleizier

18 nooit

19 wil

20 manier van spreken

21 wild

22 Foei

23 fier

24 wil

25 ellendig schepsel

26 terwijl

27 legt

28 deel

29 zich vermaken

30 hammen

31 gemeen

32 gunst

33 gun

34 scheiden

35 zich vernederen

36 beschikken

37 vrees

38 duldt

39 Wie op tijd zijn maatregelen treft

40 zeide

41 mijns weegs

42 tegen mijn wil

43 bron

44 bij

45 lust

46 geluk

47 schaam

48 helpen

49 bewegen

50 bij

51 en laat mij voor wat ik ben

52 vanwaar

53 Ik zou er u niet minder graag om aanspreken.

54 vreugde

55 vrees

56 ontmoeting

57 wil nu zwijgen

58 schoon

59 park

60 niets

61 daarenboven

62 indien het

63 nu is al mijn vreugde verdwenen

64 ooit

65 nergens

66 ooit

67 Nooit had ik zoo droeve gedachten

68 ergens

69 onzeker

70 zich zal houden

71 en zij is

72 ooit

73 kwam er een

74 Heere

75 voorbijgaan

76 alle verwanten

77 of het

78 ben het met haar overeengekomen

79 in zijn dienst heeft

80 en ook op slechte wijze verteerd

81 lief

82 grassprietje

83 hij heeft sinds dien tijd voortdurend getreurd

84 Die mij alles gunt wat goed voor mij is

85 verstandig

86 bewijs

87 daalde

88 tak

89 leed

90 held

91 daardoor

92 geeindigd

93 verbijsterd

94 praatjes

95 daalde

96 ooit

97 lachte

98 misdaad

99 geheel

100 dat het

101 werd

48
[achterkant]

LARENSCHE
KUNSTHANDEL

VILLA MAUVE
LAREN. N=H.



Mauve=Tentoonstelling

Gedurende de maand September a.s. wordt bij gelegenheid van de onthulling van het herinneringsteeken voor ANTON MAUVE een zeer belangrijke tentoonstelling gehouden van diens werken, door de gelukkige bezitters daartoe welwillend in bruikleen afgestaan.

NAMENS HET
MAUVE-COMITÉ

TONY OFFERMANS
N. VAN HARPEN

Opmerkingen van de bewerker

De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren.
Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld.
De voetnoten op elke bladzijde zijn hernummerd en verplaatst naar het eind van respectievelijk de inleiding en het spel. De laatste voetnoot op elke bladzijde eindigde met een punt; deze punten zijn in het voetnootoverzicht verwijderd.
Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een dunne rode stippellijn, waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.
De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:

Plaats Bron Correctie
Bladzijde 19 DaI Dat
Bladzijde 27 [59], ,[59]
Bladzijde 37 SANDERIJN. [Herplaatst voor volgende tekstregel]
Bladzijde 37 REINOUT. [Herplaatst voor volgende tekstregel]
Bladzijde 23 (voetnoot) [Niet in bron] 49

De abele spelen Gloriant (eBoek 14143) en Esmoreit (eBoek 17644) zijn ook beschikbaar als eBoek.






End of the Project Gutenberg EBook of Een abel spel van Lanseloet van
Denemerken, by Anonymous

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK LANSELOET VAN DENEMERKEN ***

***** This file should be named 26387-h.htm or 26387-h.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
        https://www.gutenberg.org/2/6/3/8/26387/



Updated editions will replace the previous one--the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties.  Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark.  Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission.  If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy.  You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research.  They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks.  Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.



*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
https://gutenberg.org/license).


Section 1.  General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A.  By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement.  If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B.  "Project Gutenberg" is a registered trademark.  It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement.  There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement.  See
paragraph 1.C below.  There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works.  See paragraph 1.E below.

1.C.  The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works.  Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States.  If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed.  Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work.  You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D.  The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work.  Copyright laws in most countries are in
a constant state of change.  If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work.  The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E.  Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1.  The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org

1.E.2.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges.  If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder.  Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4.  Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5.  Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6.  You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form.  However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form.  Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7.  Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8.  You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
     the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
     you already use to calculate your applicable taxes.  The fee is
     owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
     has agreed to donate royalties under this paragraph to the
     Project Gutenberg Literary Archive Foundation.  Royalty payments
     must be paid within 60 days following each date on which you
     prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
     returns.  Royalty payments should be clearly marked as such and
     sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
     address specified in Section 4, "Information about donations to
     the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."

- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
     you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
     does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
     License.  You must require such a user to return or
     destroy all copies of the works possessed in a physical medium
     and discontinue all use of and all access to other copies of
     Project Gutenberg-tm works.

- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
     money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
     electronic work is discovered and reported to you within 90 days
     of receipt of the work.

- You comply with all other terms of this agreement for free
     distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9.  If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark.  Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1.  Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection.  Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2.  LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees.  YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3.  YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3.  LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from.  If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation.  The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund.  If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund.  If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4.  Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5.  Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law.  The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6.  INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.


Section  2.  Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers.  It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come.  In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.


Section 3.  Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service.  The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541.  Its 501(c)(3) letter is posted at
https://pglaf.org/fundraising.  Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations.  Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
business@pglaf.org.  Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation's web site and official
page at https://pglaf.org

For additional contact information:
     Dr. Gregory B. Newby
     Chief Executive and Director
     gbnewby@pglaf.org


Section 4.  Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment.  Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States.  Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements.  We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance.  To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit https://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States.  U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses.  Donations are accepted in a number of other
ways including including checks, online payments and credit card
donations.  To donate, please visit: https://pglaf.org/donate


Section 5.  General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone.  For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.


Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included.  Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.


Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

     https://www.gutenberg.org

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.