The Project Gutenberg EBook of Zuid-Tirol, by G. Bosch

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org


Title: Zuid-Tirol
       De Aarde en haar Volken, 1907

Author: G. Bosch

Release Date: November 19, 2006 [EBook #19866]

Language: Dutch

Character set encoding: ISO-8859-1

*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK ZUID-TIROL ***




Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/






[105]

Zuid-Tirol.

Niederdorf.

Niederdorf.

Naar het land der dolomieten!

Er is in de latere jaren zoo verbazend veel over de dolomieten geschreven; men vindt er zaakkundige opstellen over in verschillende tijdschriften; men heeft ook reisbeschrijvingen van het dolomietenland, en men vindt tal van novellen, die geheel of gedeeltelijk in die streken afspelen en dan ook nog boeiende beschrijvingen van de heerlijke natuur daar bevatten. Somwijlen werd wel eens de gedachte gewekt, of dat vooropstellen van die dolomieten wel zoo geheel onwillekeurig was, en of er niet een hoofd en eene hand achter staken, die belang hadden bij het bespreken van die landstreek. De reclame stelt in deze tijden zooveel middelen in het werk, dat men wel eens achterdochtig wordt.

En het mooiste van alles is, dat dikwijls de streek, die dan besproken wordt als het land der dolomieten, en die het meest door de reizigers bezocht wordt, eigenlijk geen dolomieten heeft. De echten vindt men hoofdzakelijk op eene betrekkelijk kleine plek bijeen: ’t zijn de Fassaner bergen, de Langkofel, de Rosengarten en de Schlern. De prachtige bergen in het Ampezzaner dal, zoo als de Cristallo, de Hohe Gaisl, de Sorapis, zijn geen eigenlijke dolomieten, en toch zijn het die bergen en hunne omgeving, die het meest bezocht worden. De geologen verstaan onder dolomieten kalkbergen, die rijk aan magnesia zijn. Voor den leek onderscheiden zij zich van elke andere bergvorming door sterk sprekende bijzonderheden in hun uiterlijk. Zij vormen altijd hoogst eigenaardige landschappen; de dalen zijn rijk aan groen, heuvelachtig, hier en daar in andere rotssoorten gewone vormen toonend, maar daar boven rijzen dan de dolomieten in de zonderlingste gedaanten omhoog. Scherp in lijnen, weerstand biedend aan alle verweering; torens, naalden en kanteelen, alsof ze zoo uit den bodem omhoog zijn gedreven, op overblijfselen van oude burchten gelijkend. En die vreemde vormen vertoonen zich, al naarmate zij door den regen bevochtigd, door de zon beschenen of door wolken overschaduwd worden, nu eens rozerood of zilverwit, dan donkerbruin, rood als gloeiend metaal, aschgrauw, diep indigoblauw of goudgeel.

Men kan echter de dolomieten bezoeken en tevens [106]wat meer van Tirol zien. Heeft de lezer lust mij op een dergelijken tocht te vergezellen, dan houde hij mij ten goede, dat ik de prachtige punten tusschen ons land en Tirol onbesproken laat; hij vertrekke met mij des namiddags uit Amsterdam en reize over Keulen, Frankfort, Wurzburg, München, Innsbrück en Franzenfeste in eens door naar Niederdorf, een groot dorp, dat op zich zelf weinig beteekenis heeft, maar dat een goed uitgangspunt is voor een voetreis in Tirol. Men komt er ’s avonds tegen acht uur aan, maar de treinen hebben er een standvastige vertraging, soms wel eens wat grooter dan ’t geduld van den reiziger die reeds 24 uur in den trein zit.

Het hotel “Schwarze Adler” doet echter dien tegenval spoedig vergeten. Men brengt er een rustigen nacht door, en gevoelt zich den volgenden morgen volkomen uitgerust en bekwaam om de voetreis te aanvaarden; de ransel wordt gepakt en de koffer per post vooruitgezonden. Daarbij moet men er echter op letten, hem altijd aan een hotel in Oostenrijk te zenden; verzending poste-restante wordt niet toegelaten, en eene bestemming naar een italiaansche plaats heeft tengevolge, dat hij op de grenzen blijft liggen.

Het was een heldere, zonnige morgen toen ik Niederdorf verliet; aanvankelijk was de weg duidelijk aangewezen, maar spoedig kwam ik aan een kruisweg, die niet op de kaart stond; het was een voetpad, blijkbaar ontstaan nadat de kaart geteekend was, en het scheen eene afkorting te zijn. Op goed geluk sloeg ik het in; Schluderbach was mijne bestemming en die wandeling, van niet meer dan 5½ uur, gaf vrijheid eens een uurtje om te dolen. Nauw had ik 500 pas geloopen, toen ik aangeroepen werd door een heer, die hoopte dat ik hem den weg naar de Pragser Wildsee zou kunnen wijzen! Onze wegen liepen aanvankelijk samen, maar per slot van rekening wisten we geen van beiden of we op den goeden weg waren. De man was uit Weenen en maakte met zijne vrouw voettochtjes in die omstreken; een uurtje bleven we onder aangenaam gesprek bijeen, toen we weêr op een rijweg kwamen en de overtuiging kregen, dat we ons zonder noodzaak bezorgd gemaakt hadden, want de rijweg bleek korter te zijn dan het voetpad, alléén aangelegd ten behoeve van een paar boerderijen hoogerop tegen de berghelling gelegen. Het gezelschap sloeg rechtsaf naar de Pragser Wildsee, en ik ging recht door; de streek was liefelijk, maar onderscheidde zich in niets van eene prettige bergpartij overal elders. Ik liet het dorpje Alt-Prags links liggen, had nog een aardig kijkje op de badgebouwen daar, en bereikte tegen den middag het hotel Brückele, waar tevens de straatweg ophoudt; een aangenaam oord om wat te rusten en zich te versterken. Na een stevige wandeling door een fraai mastbosch, met prachtige uitzichten achterwaarts op den Schwalbenkofel en den Daunkofel, zag ik links den dolomietberg, den Dürrenstein zich verheffen, niet te miskennen tusschen de andere bergruggen. Daar waren nu die hoekige lijnen, met hier en daar alleenstaande torens; de geheele helling was kaal en licht gekleurd onder de felle zon. Op het bosch volgden golvende weidevelden en aan ’t einde daarvan eene kleine bergvlakte, waarop een fraai gebouwd hotel, dat tot verpoozen uitlokte.

Het hotel was rijk en smaakvol, geheel als zomerhuis ingericht, en bood den gasten alle denkbare gemakken aan. Het bergpanorama was heerlijk mooi: de hooge toppen hadden allen nog sneeuw en glinsterden in volle pracht onder eene felle belichting. Verder gaande had ik eerst het gezicht op den Cadini; toen kwam de fraaie massa van den Monte Cristallo te voorschijn, en al dat fraais en al die prachtige lijnen werden op eens ondervangen door een leelijken, vormloozen sta in den weg,—een sperfort; allerlei borden wijzen aan, dat men er niet op mag, dat men niet teekenen en niet fotografeeren mag; van tijd tot tijd komt men een soldaat tegen, dien de verveling op het gezicht staat te lezen, en ofschoon men er verder niets mede te maken heeft, is het toch eene opluchting als het ding achter den rug is. Het pad kronkelt nu weder door dichte bosschen steil omlaag tot Schluderbach. Het was avond toen ik er aankwam, en na het eten moest ik mijn avondwandeling spoedig afbreken om de koude; toch was er geen wind en de lucht was helder.

Schluderbach ligt in eene verrukkelijke bergkom, tegenover het dal Popena; in de verte boven dat dal ziet men weer de Cadinigroep, nog heerlijk door de laatste zonnestralen verlicht; rechts wordt het dal bewaakt door de geweldige kalkrotsen van de Hohe Gaisl en links door den Cristallin. Plöner’s Hotel te Schluderbach is misschien niet beter dan de drie anderen, maar maakte eene aangename uitzondering op den regel. In afwijking van de andere weelde-hotels, was men er even voorkomend voor den voetreiziger als voor de familiën die per auto kwamen aangestoven.

Den volgenden morgen werd de reis weêr vroeg aanvaard. Des nachts was de lucht sterk betrokken geworden en er viel vocht. De weg kronkelde langzaam in het dal Popenabassa omhoog, eene boschrijke streek met van tijd tot tijd trotsche berggezichten. Al spoedig is men de grenzen over en in Italië; een paar grenspalen en een schilderhuisje, dat als douanekantoor dienst heette te doen, wezen aan dat men een anderen bodem betrad; de grenswachters waren in eene bijna uitgedroogde beek aan ’t visschen en riepen mij uit de verte wat toe; ik groette hen met vriendelijk handgebaar en kon ongestoord doorgaan.

Achterwaarts heeft men geruimen tijd een prachtig uitzicht op de bergen van Schluderbach; vooruit is het even mooi: links de Monte Pian, rechts de heerlijke Cristallin; men komt in groote weide vlakten en gaat eindelijk steil naar boven naar den Col de Sant Angelo, die weinig engelachtigs heeft behalve zijn naam. De weg slingert nu eenigen tijd door lage moerasachtige grasvelden in eene verbreeding van het dal; ’t ziet er bijna somber uit. Er vertoonen zich enkele huizen, tot men op eens, om den hoek van een dier gebouwen, voor het vriendelijke meer der Missurina komt. Heerlijk uitzicht daar op die kalme watervlakte; aan drie kanten donkere en begroeide bergen; in het Noord-Oosten ziet men de Drei-Zinnen, een wonderlijke bergformatie, die ik reeds van het terras van het Dürrensteinhotel had waargenomen; die drie rotsgevaarten verheffen zich daar zelfstandig uit het bergvlak omhoog, als versterkte torens; aan hun voet ligt meestal sneeuw opgewaaid, waardoor zij nog donkerder tegen de lucht afsteken. Oostelijk van het [107]meer de Cadini, zuidwaarts de Marmarole, de Antilao en de Sorapis. Vooral deze laatste berggroep maakte een heerlijken indruk. Licht van kleur, soms zich tegen de lucht verliezend; los van lijnen en toch zich statig verheffend en rots op rots stapelend, vormt zij den schoonsten achtergrond voor het meer, zich helder spiegelend in het donkere water.

Om het meer staan eenige hotels en herbergen, die hoe gewenscht ook voor de zomergasten, in staat zouden zijn om den indruk van het fraaie landschap te bederven, indien de Sorapis niet den boventoon behield. Wat zou dat landschap met het meer der Missurina mooi zijn, als er niet van die blufferige dingen omheen stonden!

Het weer was er niet beter op geworden. Het stofregende toen ik langs het meer over eene alpenweide weder in bosschen en in Oostenrijk kwam. Slechts een paal duidde hier de grens aan. Links kwamen de koppen der Marmarole van tijd tot tijd door de boomen gluren, rechts had ik de stoute hellingen van de Cristallo-groep. ’t Was heerlijk wandelen in dat heerlijke mastbosch; prachtige zware boomen schoten als uitloopers omhoog op de wortels van oudere stronken, overblijfselen van de woudreuzen die voor honderd jaren hier het landschap beheerschten. Groene plekken, dicht met gras en tal van bloemen begroeid, noodigden tot rusten, vooral toen de zon even door de wolken brak. Dat zijn van die heerlijke oogenblikken, die slechts voor den voetreiziger zijn weggelegd. Bij betrokken lucht en dreigenden regen kan hij de omgeving bezien, de bosschen bewonderen, de lijnen der bergen volgen; maar hooger gaan zijn indrukken niet, tot op eens de wolken breken en de zon, te voorschijn tredend, alles bestraalt met eene zee van licht, duizend maal weerkaatst door de ontelbare druppels die als kristallen parels aan de bladeren hangen. De boomstronk waarop ik mij om te rusten had neergezet, was inwendig vermolmd, zoodat, ik zat als in een leunstoel en mijne geheele aandacht kon wijden aan de stoute lijnen der Cristallo-bergen. De aandacht ging over in staren op die rotsvormen, nu zoo fel door het waterzonnetje beschenen; en of het nu kwam door onwillekeurig terug te denken aan den naam dier bergen,—het kwam mij voor dat de uitstekende rotspunten, nat van den regen en bestraald door de zon, aan de omtrekken doorschijnend werden, en zoo kwam ik langzaam aan onder den indruk van een geheelen berg van glinsterend kristal voor mij te zien. Een gezelschap Engelschen, die aan mij—even vreemd dáár, als zij,—in bijna onverstaanbaar duitsch den weg vroegen, ontrukte mij aan de kristalbetoovering en de wandeling werd voortgezet. ’t Gaat nu wat steiler omhoog; de eenigzins ongebaande weg wordt straatweg, en ik bevond mij op den pas Tre Croci, met een hotel van gelijken naam, een paar boerenwoningen en een groot douanekantoor. De lucht was weder betrokken en er kwam nu voor goed regen. Daar, op Tre Croci, wenschte ik voor dien dag mijn groote rust te houden, en tevens van het bergpanorama te genieten. De rust werd gaarne aangeboden; van uitzicht was geen sprake.

De gasten in het logement werden bediend door een paar knappe Tiroler meisjes in landsdracht; zij spraken alle talen, d. i. fransch, duitsch, engelsch, en italiaansch. Dit duitsch en italiaansch kent men daar in die grensstreken van huis uit, en beide talen zijn zoo weinig zuiver, dat men soms zijne toevlucht moet nemen tot fransch of engelsch, om zich goed verstaanbaar te maken. De kellnerinnen hadden hare taalgeleerdheid in Londen en Parijs opgedaan, en buitendien nog vele andere kundigheden. Van hare volksdracht trokken de omslagdoekjes het meest mijne aandacht. Laag om den hals gevouwen, over de borst gekruist en achter sluitend vastgespeld. De stof dier doeken was van zeer fijne witte wol, niet melk- of krijtwit, maar roomkleurig; zij waren met velerlei figuren in veelkleurige zijde bestikt, en stonden op het donker fluweelen keurslijf inderdaad heel netjes. Ik heb op de verdere reis, ook in grootere plaatsen, getracht van die doeken te koopen; maar ’t schijnt eigen handwerk der draagsters te zijn en in de winkels vroeg men er zooveel geld voor, dat ik mijne vriendinnen thuis maar moet verzoeken zich met mijne technisch stellig onbeholpen beschrijving tevreden te stellen. Overigens zij hier opgemerkt, dat de Tiroler landsdracht, zelfs in de afgelegen dalen, zeldzaam wordt; ik zag haar niet dan bij uitzondering, en hier en daar door enkelen gedragen als sport costuum. In een vroeger tiental jaren werden de Tirolers nagevolgd door zoogenaamde salon-tirolers,—eene rijke bron van grappen voor de “Fliegende Blätter” en soortgelijke bladen maar nu bestaat er al weer een namaak van die salon-tirolers, en dat is weinig meer dan een spotvorm van het oorspronkelijke.

Maar al verdwijnt de nationale kleederdracht, en al ziet men haar voor ’t meerendeel in eere gehouden zooals in Nederland de Markers dat doen, of zoo als de friessche vrouwendracht in de wafelkramen, toch heeft het Tiroler volkje in zijne bergen veel eigenaardigs bewaard. Die eigenaardigheden zijn nog het kenmerk van den oorsprong der bewoners. De meerderheid der Tirolers stamt af van de beiersche volkstammen, die zich na de groote volksverhuizingen daar nedergezet hebben; met de Zwaben en Allemannen, die met name het boven-Inndal en Vorarlberg bewonen, vormen zij het duitsch sprekende deel. In enkele dalen in Gröden, Enneberg, en in de dalen der Avisio en Cordevole treft men bewoners aan, die oorspronkelijk derwaarts kwamen uit Grauwbunderland, en tot op heden hunne eigen taal, het Ladinisch, behielden. In Oost-Tirol zijn ook nog afstammelingen der Zuid-Slaven gevestigd. In het zuiden is het land geheel italiaansch, met het eigenaardige verschijnsel, dat de meeste welvaart bij enkele daar gevestigde Duitschers wordt gevonden. Ziet men eene grootere, beter onderhouden boerderij in ’t italiaansch Tirol, dan kan men er wel op rekenen, dat de eigenaar een Duitscher is. Veel sympathie voor wat Oostenrijksch of Duitsch is, moet men in dat italiaansche gedeelte niet zoeken; zijn de menschen overtuigd van met een Oostenrijker te doen te hebben, dan is eene zekere koelheid niet te miskennen. De schooljeugd vooral loopt u op een bergpad wel eens na; verschuilt zich achter boomen en rotsblokken en vermaakt zich dan met luidkeels te roepen “Leve Italië! Weg met Oostenrijk”. Krachtiger uitingen van het italiaansch patriotisme heb ik echter niet bespeurd. [108]

Eenvoud, liefde tot het land, trouw aan het vorstenhuis, heldenmoed, zijn de karaktertrekken van den Tiroler. In de afgelegen streken ontaarden die deugden en soms zijn die bergbewoners bijna menschenschuw; in godsdienstzaken zijn ze licht geneigd tot het grofste fanatisme, en al wat buiten hun gezichtskring valt, wordt met argwaan begroet. Trouwens dergelijke ontaardingen behoeft geene enkele nationaliteit zoo ver van huis te zoeken; men vindt ze overal, en daar zoowel als hier, in de afgelegen gedeelten des lands, naast dat fanatisme bovendien nog overgeërfd bijgeloof.

Rijk en schoon zijn de sagen in Tirol. De gesteldheid van den bodem, de geschiedkundige strijd om zijn bezit, zijn de voorname bron waaruit ze allen zijn ontsproten. Die daarboven elkander opgestapelde bergtoppen moesten wel de verblijfplaatsen van goede of kwade geesten worden. Zoo is in geheel Tirol de sage der “Wilde vrouwen” bekend, die in de bergen huizen, maar nu en dan nederdalen onder de bewoners om hen jarenlang als trouwe boden te dienen, zegen brengende in de gezinnen waar zij vertoeven. Dan worden ze plotseling door geheime boden teruggeroepen en moeten, zij het dan ook met leedwezen, voor eeuwig verdwijnen. De oude bouwvallen der rooverkasteelen zijn daarentegen alle bevolkt met spoken, die door de treurigste boetedoening herinneren aan de wandaden der vroegere bewoners. De sprookjes op geschiedkundigen grondslag zijn nu eens herinneringen aan den tijd der oude Rhaetiërs, dan eens aan de Romeinen. Dan weder aan den strijd van dezen tegen de Germanen; dan aan dien tusschen Franken en Longobarden, of tusschen Beieren en Slaven. Boven al die geschiedkundige figuren der overlevering verheft zich de herinnering aan den onovertroffen Diederik van Bern, den grooten koning der Oost-Gothen en aan aan zijn tocht in het tooverland van den kabouterkoning Laurin, de tegenwoordige Rosengarten. En dat tooverland met zijne dolomiet-torens en -transen, zendt nog telkens bij elken helderen zonsondergang zijne stralen uit over de omgeving, en spreidt zijnen luister over de omliggende dalen!

Het meer der Misurina.

Het meer der Misurina.

Na in Tre Croci getafeld te hebben, trok ik verder; de mantel werd uit den ransel genomen; dikke regen belette aanvankelijk alle uitzicht; eerst door bosch, toen over golvende weiden omlaag in het Bigontinadal, om een paar uur later in Cortina di Ampezzo doornat aan te komen. Gelukkig was mijne koffer daar, en toen tegen den avond het weer wat opklaarde, kon ik nog een prettige wandeling door het dorp maken. Als voetreiziger ging ik in het hotel Central, voor heeren alléén zeer voldoende en gezellig; kwam ik met gezelschap te Cortina, dan zoude ik Aquila Nera of Croce Bianca aanraden, naast verscheidene andere prachthotels.

Cortina droeg vroeger den duitschen naam van Heiden, maar langzaam zijn de Duitschers voor het meerendeel door Italianen verdrongen, die toen ook aan het dorp een anderen naam gaven. De plaats zelf heeft 800 inwoners; de gemeente waartoe zij behoort 3100; zij is heerlijk in het Ampezzodal gelegen en dankt aan die ligging hare welvaart, als middenpunt voor den houthandel van uit het noordelijke Pusterdal naar Italië. Trotsche berggevaarten omsluiten het dal; de reeds geprezen Cristallogroep en de Sorapis; de Tofana- en Popenaspitsen en de Antilao verheffen zich rondom. Westelijk de hooge Nivolau in zijne overal kenbare vormen. De alleenstaande kerktoren is een fraai bouwstuk uit den nieuweren tijd, en draagt meer tot versiering der plaats bij, dan het wandelpark aan de Boite. Die rivier maakt in haar onstuimigen loop in eene onregelmatige rotsbedding een goed effect, maar het parkje is een treurig geknutsel van vele smalle paadjes onder hooge boomen. De tuinarchitect, die het aangelegd heeft, heeft stellig een groot park nagemaakt, en evenveel wegen in dat kleine bestek bijeengedrongen, als er in zijn uitgestrekter voorbeeld waren. Vele eeuwen geleden, in de 7de eeuw, waren deze streken het tooneel van bloedige worstelingen tegen de toestroomende Slavische horden; zij werden echter teruggeworpen door de Beieren, en verdwenen gelukkig geheel uit deze omgeving. Thans wordt er meer, en met even goede uitkomst, aan werken des vredes gedaan, en Cortina is behalve door zijne heerlijke ligging, bekend door zijne keurige voortbrengselen van kunsthandwerk. Er is daar een druk bezochte school voor kunsthandwerk, waar uitstekende leeraars onderwijs geven. Een deel der voortbrengselen van uitsluitend huisarbeid—fabrieken of werkplaatsen vindt men er niet—wordt coöperatief [109]verkocht; daaraan ontleent een deel der bevolking eene voldoende mate van welvaart. Sinds tal van jaren was filigrijnarbeid in goud en zilver te Cortina inheemsch,—maar zooals altijd bij zulke uit zich zelf opgekomen bedrijven, hield men vast aan enkele oude vormen, die jaar in jaar uit vervaardigd werden en dan het koopende publiek van elders, door hun eenvormigheid, verveelden. Het degelijke kunsthandwerkonderwijs heeft hierin verbetering gebracht, en thans worden de meest uiteenloopende modellen voor tal van doeleinden vervaardigd; de oorspronkelijken smaak is echter als hoofdkenmerk behouden. Daarnaast ontwikkelde zich eene afdeeling voor inlegwerk, hout op hout in verschillende kleuren, metaal op hout, enz. Daarvan waren niet alleen eenvoudige kleine voorwerpen, maar ook prachtstukken, groote kasten en kleinere meubels tentoongesteld.

De “Drei Zinnen.”

De “Drei Zinnen.”

Er zijn in den omtrek van Cortina tal van aangename tochtjes te maken, die de plaats zeer geschikt maken voor langduriger verblijf. Er zijn thans reeds veel hotels, en er worden nog een drietal hotelpaleizen bijgebouwd, waarbij men zich beijverde de fraaiste punten uit te kiezen.

Van Cortina koos ik voor den weg naar Caprile, dien over den Giau-pas. Voor dien tocht is het niet strikt noodig een gids te nemen,—maar mijne kaart wees me niet voldoende den weg, en daarom besloot ik ditmaal niet alleen te gaan. Het tarief was voor dezen tijd van het jaar (begin Juli) 10 kronen, en ’s morgens zeer vroeg toog ik met Florinde Pompanon op ’t pad. Dadelijk buiten Cortina ging het reeds door weidevelden omhoog, langs een paar gehuchten, om spoedig bij de Albergo Pocal den weg te verlaten en de bosschen in te gaan. Het weêr was opgehelderd en de wandeling onder de dichte boomen aangenaam; van tijd tot tijd een aardig kijkje op den bergrug der Cinque-Torri, vijf rotstorens die uit den bergkam omhoog schieten; weer eens over de italiaansche grenzen, en ten laatste uit het bosch, om op de weiden der Giau-Alp aan te komen. Bij een boerenhuis werd gerust en wat melk gekocht, heerlijk versch en keurig van smaak; marktprijs van melk is daar niet en voor 10 centen kan men meer krijgen dan men gebruiken kan. Maar de bewoners dier afgelegen hutten zijn arm, en een dorstig reiziger is voor hen een buitenkansje; ze wonen daar alleen des zomers, ter bewaking van het hun toevertrouwde vee en tot het maken van kaas; maar aan die tijdelijke verblijven, zoowel voor de menschen als voor het vee, wordt wel wat weinig ten koste gelegd.

Onderweg hadden reeds tal van kleine gebouwtjes, hier en daar in de bergen verspreid, mijne aandacht [110]getrokken; we kwamen dicht langs een dier huisjes, dat niet voor woning bestemd bleek te zijn. Een armoedig gekleede man kwam er uit en begon een druk gesprek met mijnen gids; het was een voor mij ten eenenmale onverstaanbaar patois; slechts één woord hoorde ik dikwijls “finanz”. Wat verder werd de gids weêr aangeroepen, en trof mij in het gevoerde gesprek weer dat zelfde woord. Hoe kwamen die arme kerels daar onder elkaar zoo druk aan ’t praten over financiën? De gids gaf mij de volgende verklaring. De gebouwtjes worden in den zomer gebruikt tot het opbergen van het ter plaatse gewonnen hooi, dat dan niet dan zeer bezwaarlijk naar de lager gelegen boerderijen vervoerd kan worden. Ligt er in den winter sneeuw, dan kan het vervoer zonder groote inspanning per slede geschieden. Nu waren de huisjes nog ledig en werden dan dikwijls door smokkelaars gebruikt om goederen in te bewaren, die dan des nachts, of wanneer men de streek vrij wist van belastingambtenaren, naar eene volgende schuilplaats of naar hunne bestemming vervoerd werden. De mannen die den gids aanspraken of aanriepen, waren smokkelaars of hunne handlangers en trachtten van hem te weten te komen of er ook belastingambtenaren op weg waren, en of hij ook wist waar de ambtenaren van Cortina heen waren. De ambtenaren der belastingen worden daar met den naam van het bestuursdepartement waartoe zij behooren aangeduid als “finanzer” in het duitsch, en “finanz” in het patois. Dat was het door mij opgevischte woord. Blijkbaar was de gids zeer bereid om de smokkelaars in te lichten, en ik moet erkennen dat deze geen betere correspondenten konden uitkiezen, dan die steeds op de bergpaden heen en weêr trekkende vrienden.

Nog eene fraaie wandeling berg op bracht mij op den Giau-pas; zoo’n laatste stijging na een marsch van eenige uren is altijd een zwaar werk, maar in dit geval werd het alweder ruimschoots beloond. De pas ligt tusschen twee tamelijk steil opgaande bergtoppen, de Punta di Zonia en de Monte Gusella, en biedt aan weêrszijden een wonderlijk mooi uitzicht. Ik rustte er langer dan noodig was, om te bekomen van het laatste klimmen en gaf me telkens weder over aan ’t genot van het uitgebreide vergezicht, nu prachtig door de zon beschenen. Van af den Giau-pas gaat het steil omlaag in het Codalinga dal; het pad kronkelt sterk, waardoor men geniet van steeds wisselende vergezichten,—om na een uurtje gaans te komen aan de Refugio in Som la Cresse, eene woning op eene vooruitspringende rots gelegen, met een aardig terras, van waar men een heerlijk uitzicht op het beneden-gedeelte van het dal heeft.

Hier had ik de eerste moeielijkheden met het italiaansch, welke taal ik niet machtig ben; het was tijd om wat te gebruiken na den vermoeienden tocht, en de waardin bood mij van alles aan, waarvan ik niets verstond; eindelijk gebruikte zij een paar woorden gebroken duitsch, en ik begon te begrijpen dat ik soep met rijst en brood benevens boter en kaas zou krijgen. Ze had stellig alles in blikjes, want een goed kwartier later werd mij een prachtige erwtensoep voorgezet, dik gemaakt met rijst. Het smaakte voortreffelijk en ’t brood met geurige boter en goede kaas, was een uitstekend nagerecht. Een paar werklieden die bezig waren het huis te herstellen en te vergrooten, trachtten mij blijkbaar met ingenomenheid in te wijden in de schoone omstreken der herberg,—maar ik begreep er niet veel van, en bespeurde van tijd tot tijd aan het kwalijk verholen lachen van mijn gids, dat mijn ja en neen wel eens verkeerd klopte. Van Som la Cresse voeren twee wegen naar Caprile; een over Selva omhoog, met een mooi uitzicht over het dal; een andere langs de hellingen van den Monte Paré, over een zeer schaduwrijk pad, langs en door Santa-Lucia; dezen laatsten weg verkoos mijn gids; bij Santa Lucia komt men op den straatweg, die zich rechts naar de Cordevole keert. Deze thans bijna droge rivier schijnt zeer te kunnen spoken; men was bezig herstellingen aan den weg te maken, en de breuken en gaten, die hier en daar geslagen waren, getuigden van grooter kracht, dan men van dat onnoozele beekje zoude verwachten. Links van den weg gingen de rotswanden steil omhoog; zij waren afgehouwen om den weg mogelijk te maken. In die afgehouwen wanden vertoonden zich zeer merkwaardige rotsvormen. Steenen banden, meerendeels van de zelfde lengte en dikte, waren allen krom gebogen en aan alle kanten door elkaar gewrongen, zoodat de vreemdste en ingewikkeldste figuren ontstonden. De zon ging weder schuil en de lucht werd erg betrokken toen we, de Cordevole overstekend, in Caprile aankwamen, waar de “Posta” eene bekende goede herberg is. Het logies was zeer eenvoudig maar toch voldoende; in de gelagkamer trof ik eenige duitsche toeristen, met wie ik een gezelligen avond doorbracht, waarbij het voortdurend misverstand over de namen der gerechten aan ’t avondeten dikwijls aanleiding tot groote vroolijkheid gaf.

Den volgenden ochtend kon ik niet voldoende genieten van de fraaie ligging van Caprile met de Civettagroep als hoogen achtergrond. De lucht zat weêr vol regen; toch was de wandeling langs den oever der Cordevole een groot genot; de rivier, hoewel weinig water hebbende, kronkelde behaagziek door het dal; en gaf vooral een heerlijk landschapsbeeld, waar zij met een groote bocht aan de overzijde het dorp La Grazie naderde, dat door een eenvoudige groepeering van wit en geel gekalkte huizen, en eene aardige kerk met slanken toren, zijn naam alle eer aandeed.

Maar alles werd overtroffen toen ik het liefelijke Alleghe-meer naderde, voor ongeveer 150 jaar gevormd door eene instorting van den Monte Forca. De zon kwam door en verlichtte dat heerlijke landschap voor mij juist op het rechte oogenblik; ik liet me met een bootje overzetten, om een beter overzicht te hebben. De jongens die me overbrachten, waren zeer verbaasd toen ik hun een goede fooi beloofde, als zij langzaam roeiden. Dien blik op het dorpje Alleghe, aan den linkeroever en aan de uitmonding van het Val Lander gelegen, zal ik niet licht vergeten. Aan het zuid-einde van het meer gaat men over eene zware houten brug op den rechter oever der Cordevole over; daar is een kleine maar driftige waterval, die met het einde van het meer als haven, gebruikt wordt als drijfkracht van eene houtzagerij; men is daar tevens te midden van het zware bergpuin, dat den loop der rivier versperde en daardoor [111]indertijd het meer deed ontstaan. Langs alle kanten heeft men de heerlijkste vergezichten.

’t Gaat nu in het dal der Cordevole omlaag; meestal door weelderig kreupelhout, dat zich hier en daar tot bosch ontwikkelt; men volgt met groote bogen de kronkelende rivier; van tijd tot tijd goede kijkjes op bergen met sneeuwtoppen. Eenige huizen zijn de voorboden van het dorp Cencenighe; nog een houtzaagmolen, eene flinke houten brug over de rivier, en na een draai in den weg staat men op de marktplaats, waar, behalve de kerk, de herberg Stella het hoofdgebouw is. ’t Was nu middag, en de zon wreekte zich over het lange schuilvinkje spelen; ik nam in de Stella mijn middagmaal en mijne middagrust. De waardin beklaagde mij omdat er zooveel “furiosa mousquito’s” waren, en inderdaad die italiaansche insekten schenen verbitterd op den vreemdeling, en dreven mij te vroeg van daar.

Juist ging de kerk uit; er scheen een feestdag te zijn en er stonden ook allerlei kramen, waarin de meest uiteenloopende voorwerpen te koop werden geboden. Schilderachtig waren de kleederdrachten der vrouwen; ook wanneer ze, zooals gewoonlijk, niet in de eigenaardige landsdracht waren, hadden ze zich bont versierd met hoofddoeken met afhangende linten, en met kleine kleurige doekjes over de schouders. Elke persoon op zich zelf was nu niet zoo bijster smaakvol gekleed, maar de bonte menigte dooreen op het kleine marktplein, onder eene stralende zon, was aardig en vol leven. Het aangeknoopte gesprek met een paar jongelui wilde in ’t geheel niet vlotten; we verstonden elkaar te weinig en gingen telkens weêr lachend uiteen.

Cencenighe ligt aan de samenvloeing van de Cordevole met hare zijrivier de Biois; deze gaat men over en bereikt spoedig Fac; het dal is daar enger geworden en er ligt overal veel bergpuin; aan het einde dezer wilde streek ligt het dorpje Listolade aan de uitmonding van twee dalen; de vallei wordt nu weêr breeder en ruimer, met een heerlijken plantengroei; de vrouwen waren aan het hooien en men scheen haast te hebben om den oogst binnen te brengen. Kleine kinderen werden met groote, zware hooibundels beladen, om die thuis te brengen.

Men komt Agordó langs een breeden straatweg binnen, en krijgt al dadelijk aan de linkerhand eene kerk, die met drie inderdaad fraaie marmeren beeldengroepen versierd is. Het opmerkelijke in deze groepen was, dat het blijkbaar oorspronkelijk grieksche en zeer wereldsche voorstellingen waren, die door enkele bijvoegsels maar ter nauwernood tot kerkversiering geschikt waren gemaakt, Voorbij de kerk komt men op een groot plein en staat spoedig onder eene arcade, die een deel uitmaakt van de Albergo â la Minière. Vreemde toegang: op herhaald bellen kreeg ik geen gehoor; dan maar binnengestapt in een groote ruimte; naakte muren met hier en daar wat ouden rommel in de hoeken opeengestapeld; een steenen trap op; nog eens, en toen eene kamer die er eenigszins bewoonbaar uitzag; deze binnen gegaan; nog niemand; eindelijk in eene tweede groote kamer eenige slordig gedekte tafels,—blijkbaar de eetzaal, en gelukkig eene bel.—Eene bedaagde dienstbode kwam te voorschijn; zij verstond mij niet; met enkele woorden en gebaren werd het haar duidelijk, dat ik logeeren wilde. Ik werd nog een trap hooger in een ruim slaapvertrek gelaten, met eenige oude meubels en een reusachtig bed er in; alles erg versleten, maar toch met eenige aanspraak op sierlijkheid.

Ter nauwernood was ik begonnen me wat gemakkelijk te maken, toen er weder een vrouw binnentrad, groot, geheel in het zwart gekleed, zwart haar, olijfachtige gelaatskleur, donkere oogen, eene krijschende stem, en een vuil servet over den arm. Dit bevallig schepsel praatte wat tegen mij, nam toen plotseling mijnen ransel en mijne schoenen op en wenkte me om mede te gaan. Met loome schreden volgde ik, onder onbegrepen protest; mijne bezittingen zag ik reeds in handen der reuzin boven op een wenteltrap verdwijnen; daarboven aan den vierden trap was een ruim portaal, waarop 11 deuren uitkwamen, en in een van deze verdween het geheimzinnige groote wezen. Later is mij verklaard, dat men overwogen had, dat de prachtkamer voor den eenvoudigen toerist te kostbaar zoude zijn, en men daarom eene goedkoopere aangewezen had. Ellendiger hotel heb ik nooit bezocht, en die zwarte reuzin, de spotvorm van een bevallig dienstmeisje, is tot het laatste oogenblik mijn schrik gebleven. Reizigers die Agordó bezoeken, zoude ik eerder het hotel Roma aanbevelen, al is het dan ook minder aangenaam gelegen.

Agordó is een aardig stadje; het groote plein is het glanspunt. De rij huizen waarvan de Albergo à la Minière met hare breede arcade deel uitmaakt, is een flink stadsdeel; de tweede zijde van het plein wordt geheel ingenomen door het thans onbewoonde paleis der familie Manzoni; de derde zijde is een groot nieuwerwetsch gebouw, gedeeltelijk ingenomen door belastingkantoren en gerechtsgebouwen en gedeeltelijk door groote zalen, voor feesten en openbare bijeenkomsten bestemd.

Er was dien avond feest in Agordó; het lid der kamer van afgevaardigden voor dat distrikt, een vermogend fabrikant, was eens uit Rome overgekomen om zijne staatkundige vrienden te ontmoeten. Men heeft daar voor de staatslieden eene zeer aangename wijze om die ontmoetingen te doen plaats grijpen. Elders wordt het welhaast gebruik, dat de kamerleden in hunne distrikten komen om zich te verantwoorden over hun spreken of zwijgen;—dit laatste een steeds minder voorkomend geval. Te Agordó gaat dat anders; de afgevaardigde laat zich daar huldigen; hij ontvangt deputatiën, die hij welwillend toespreekt; zit aan een maaltijd aan, hem door zijne kiezers aangeboden; ontvangt serenades, en—daarmede begon het belang dat ik bij al die zaken had,—al die plechtigheden grepen plaats aan de overzijde van het plein, en de muziek, die ’t zonder twijfel tegen onze vermaarde dorps-harmonie afgelegd zou hebben, bleef op het plein doorspelen, ’t Was een zoele avond en dat plein met zijne monumentale omgeving, zijne fakkelverlichting en rondom de statige lijnen der bergen die het stadje omringen, eene wel opgewekte maar niet luidruchtige menigte, ’t was alles te zamen een inderdaad prettig geheel voor den vreemden bezoeker.

Den volgenden morgen meende ik vroegtijdig op te stappen, maar men verzuimde mij te wekken. [112]’t Dienstdoend personeel uit het hôtel had ook de feesten van den afgevaardigde bediend; vandaar ’s avonds groote verwarring en den volgenden morgen groote slaperigheid, waarin ik werd medegesleept; vandaar ook die vreemde ontvangst. Ik bleef nu te Agordó hangen tot den namiddag en aanvaardde toen de reis naar Primièro over den Cereda-pas, met het plan om dien tocht in twee gedeelten te doen en me op te houden waar ’t mij ’t beste toescheen. De wandeling bracht mij aanvankelijk weer den weg op waarlangs ik gekomen was; bij ’t gehucht Buignac ging ik over de Cordevole en nam ik afscheid van deze bevallige reisgenoote.

Het Alleghe-meer.

Het Alleghe-meer.

Verder ging het steeds met groote slingers omhoog; de uitzichten op Agordó en zijne omgeving werden met elken stap fraaier; de Monte Agner vertoonde vreemde dolomietvormen, doorloopend tot de Croda Grande. ’t Was niet alleen het drukkend warme weder, dat me aanhoudend deed verwijlen, want eiken en kastanjes gaven overvloedig schaduw, maar het dal van Agordó werd steeds mooier en mooier en het uitzicht telkens uitgestrekter. Een dorpje dook in het dichte groen op, en eenigszins van den weg af een groot steenen huis, met in groote letters Albergo Venezia. Dat zag er alles zoo vriendelijk uit, en ik was nu eenmaal uit het land der hotels in dat der albergo’s overgegaan, dat ik maar besloot daar nachtkwartier te nemen. De eerste zomergast werd vriendelijk ontvangen; het was er eenvoudig maar huiselijk en zindelijk; de waardin bediende zelve en zette een keurig maal voor. Dat was wat anders dan dat eten te Agordó, gediend door die zwarte draak!

Na tafel werden eenige aanteekeningen gemaakt en daar op eens kletterde de regen tegen de ramen en rolde het onweer door de bergen. Gelukkig dat ik niet verder gegaan was, en nog gelukkiger dat het wel den ganschen nacht doorregende, maar dat de regen ’s morgens vroeg ophield; de stof was verdwenen en onder de aangenaamste indrukken werd de wandeling hervat.

Hoewel een gids overbodig was, was deze tocht wat ingewikkelder, en moest met eenige zorg uitgezien worden naar de roode of blauwe teekens, die op rotsblokken, boomen, hekpalen of huizen waren aangebracht. Door een prachtig bosch en over bergpaden over de Aorine-pas naar Gosaldo; al verder door bosch en langs bergpaden; aan de overzijde van het dal ligt tusschen het geboomte het dorp Sagron,—naar het dorpje Miste; dit gedeelte van den weg is het moeilijkst te vinden wegens de vele uiteenloopende paden; maar men komt nu en dan menschen tegen, en op een op vragenden toon geuit “à la Miste?” krijgt men een vriendelijk “Si Signor”, en is men op het verkeerde spoor, dan wordt met woorden en gebaren gaarne de goede weg gewezen. [113]

Primièro.

Primièro.

Bij eene beek stapt men weder over de Oostenrijksche grenzen, om spoedig eene uitgestrekte weidevlakte te bereiken; dit is de Ceredapas. Tot hiertoe was de wandeling over hoog en laag een ongestoord genot; italiaansche grensjagers, bontgekleede vrouwen, die haar wasch in eene beek uitspoelden, en toen weder een gemoedelijke oostenrijksche grensjager, hadden het landschap aardig gestoffeerd. Op den Ceredapas kwam mij een schilderachtig groepje te gemoet. Een deftig aangekleede boer voorop, met eene reusachtige parapluie op den schouder; een ezel met pakjes beladen, gedreven door een guitigen jongen, een meisje van ongeveer 20 jaren met eene groote mand op den rug, waarin een plat rond vat met wijn. Dat vrachtje zal wel 30 kilo bedragen hebben, en daarmede was het meisje den berg opgeklommen! Ik bespreek dit gezelschapje niet alleen omdat het een opvallend groepje was in die omgeving, maar ook omdat het een type is. De baas droeg niets dan zijn parapluie; de jongen liet den ezel zijn vrachtje dragen; het meisje was het lastdier. Dat ziet men hier in allerlei vormen overal, en toch was dat meisje de meest ontwikkelde der drie; ze sprak aardig wat duitsch en drukte zich beschaafd uit.

’t Ging nu weder berg af, aanvankelijk door weiden en laag hout; in die weiden bloeiden hier en daar prachtig gekleurde leliën, die ik voor en na niet meer gezien heb. Hoewel de omgeving schilderachtig blijft, is de wandeling geen genot meer, en wordt zij langzamerhand een pijniging, doordat het pad bedekt is met hoekige losse steenen, een plaveisel dat bij een hellenden weg een uitvinding des duivels is. Het prachtige uitzicht op het kasteel La Pietra, een bouwval als een arendnest boven op eene alleenstaande rots gelegen, wordt dien ten gevolge maar ten halve genoten, en men wordt eerst weder opgewekt als men te Primièro aankomt. Primièro of Feira di Primièro, in het duitsch Primör, ligt aan de samenkomst van het Canali-dal en het Cismone-dal; de bevolking is daar voor het meerendeel romaansch, zij stamt uit Grauwbunderland; het landschap is zuidelijk; velden met maïs, kastanje-, note- en moerbezieboomen geven er een afwijkend karakter aan, en de bouw van het plaatsje, doet ook aan een warmer klimaat denken. Groote gebouwen met zware muurpanden, kleine vensters en platte daken, geven het een voor ons ongewoon aanzien. Er is één duitsch hotel, waar men goed logeert; er waren juist zomeroefeningen van de reservetroepen, zoodat er aan militair vertoon, muziek en zoo meer geen gebrek was; de bevolking scheen dit, voor zooverre zij niet mede schutterde, op te vatten als een publieke vermakelijkheid. Eene avondwandeling door Primör was inderdaad een genot; het kerkje met zijne slanke torenspits tegen den achtergrond van de hooge bergen, die men in het noorden zag, was schilderachtig, en het opgewekt verkeer in de straten was aangenaam.

Den volgenden morgen weer vroeg op pad, want het einddoel was dien dag Paneveggio, tusschen welke plaats en Primör een hooge bergpas ligt. Eerst van Primör naar Siror en dan langs tal van keerwegen in het Cismone-dal omhoog. Prachtige wandeling; de straatweg is steeds [114]stijgend, maar zoo zacht dat er gelegenheid te over is om den geheelen omtrek al wandelend op zijn gemak op te nemen. Heerlijk die terugblik op Primör en in het dal. Aanvankelijk is de weg kaal, zoodat het uitzicht langs alle kanten vrij is; oostwaarts ziet men de uitgetande rotstoppen van de Rosetta, de Cima di Ball en van den Sass Maor, trotsche berggroepen, die zich heerlijk tegen de lucht afteekenen. We zijn nu bezig om de hoofdberggroep van Zuid-Tirol, de Marmolata, om te trekken; op hooge, vrije punten hebben we haar gedurende de vorige dagen links gezien, nu ontwaren we hare sneeuwtoppen rechts. De zon, die we overigens zeer dankbaar mogen zijn voor de prachtige belichting, begint reeds weder te veel van het goede te geven, maar gelukkig zijn we zachtjes aan wat hooger gekomen en nu weder in statige mastbosschen. Wat een prachtig hout en welke heerlijke doorkijkjes langs dien donkeren voorgrond heen op de fel belichte bergen voor en achter. De weg is lang, maar verveelt geen oogenblik; de Cismone-rivier houdt u voortdurend gezelschap, en heeft niettegenstaande de langdurige droogte nog water genoeg om het landschap vriendelijk te stoffeeren, wanneer ze hier en daar tusschen wat engere rotsoevers met grooter kracht gedreven, schier wild voortspoedt. We krijgen nog eenige fraaie partijen aan de rivier, o.a. bij een groote houtzaagmolen, en ook nog eene donkere boschpartij, en op eenmaal ligt San Martino di Castrozza voor ons. Dat was een der glanspunten van de reis. Van een dorp heb ik niets gezien; het was een verzameling van hotels en het punt wordt zeer te recht steeds drukker bezocht. Voor Panzer’s Dolomieten-hotel is een terras gebouwd, waar men uitzichten heeft die maar zelden geëvenaard en nooit overtroffen worden. Eerstens in het dal van Primör, maar bovenal op de prachtige bergwanden van de Vette di Feldre; aan de eene zijde de Cavallazza, de Colbricon en Fognola; aan de andere zijde de Rosetta, de Cima di Ball en den Sass Maor. Zij worden vooral bij avondbelichting hoog geprezen; ik was er op den middag bij felle zon, en zal dat heerlijke tafereel nooit vergeten. Door het heldere licht scheen het wel of die reuzen-gevaarten in de onmiddellijke nabijheid waren; die scherpe, kale rotsen, licht van kleur en zoo gekloofd, dat de slagschaduw van den eenen rug, den anderen bedekte, waaruit de bekoorlijkste lichtspelingen ontstonden. De lucht was strak en blauw, en de bergen teekenden zich daar licht tegen af. In Panzer’s hotel gebruikte ik een goed middagmaal, een niet onwelkome versnapering na gedurende eenige dagen albergo’s in plaats van hotels bezocht te hebben,—en toog na nog eenigen tijd gerust te hebben welgemoed verder. Eerst door bosch steeds omhoog, later door weidevelden. Steeds met hetzelfde uitzicht op die prachtige bergen. Ik moest den Rolle-pas over en meende dien reeds bereikt te hebben, omdat de weg bijna vlak liep; toch stroomden de beken mij nog altijd te gemoet, een bewijs dat ik nog niet over het hoogste punt heen was. Bij eene scherpe kromming in den weg, trof ik eene verbazend groote kudde vee, die door herders opgedreven werd naar de nabijzijnde stalling. Dat ging niet kalm en zacht; onder allerlei uitroepen en gebaren, heftig dreigen met lange stokken en wilde sprongen trachtte men het vee schrik aan te jagen. Toen het in eene bergkom gedreven was werd het vee kalmer en elk beest zocht van zelf zijne plaats in den stal op. ’t Was een woelig gezicht, en te midden der groote bergstilte, maakte bij dat rumoerig tooneel het geschreeuw en getier der herders een ruwen, onaangenamen indruk. Van het voetpad kwam ik weder op den straatweg en bereikte nu weldra den Rolle-pas, waar een alleenstaande herberg het eenig teeken van menschelijk leven was. De eenige bezoekers dier herberg zijn de grensjagers en eenige vreemdelingen, en ’t trok mijne aandacht dat deze herberg, zooals ik al meer op bergpassen gezien had, of ook wel op eenzame punten in de dalen—eene Staats-herberg was. Waarschijnlijk is het bezoek te gering om de gewone nijverheid tot het daarstellen van een dergelijke inrichting te prikkelen; eene schuilplaats zal toch noodzakelijk zijn, en dan neemt de regeering het zaakje maar in de hand. Mij verschafte zij eene welkome gelegenheid om mij nog eens te vergasten aan het gezicht op die heerlijke dolomieten. Van hier uit is de Cimone della Pala het best te zien; eene slanke rotsnaald, die trots omhoog staat, en die niet onjuist de Matterhorn van Tirol genoemd wordt. Hoewel de avond reeds begon te vallen, had ik niet het geluk de zoo hooggeroemde avondbelichting hier waar te nemen.

Nu nog een paar uurtjes omlaag; aanvankelijk nog door drassige weiden, maar dan spoedig in prachtige mastbosschen. De reusachtigste woudreuzen wedijverden daar met elkaar, en merkwaardig was het te zien met hoeveel zorg in die bosschen gekapt werd, en met hoeveel meer zorg nog de ontstane leegten weder aangevuld werden. Elk plantje werd op zichzelf door een spaansch ruitertje beschermd.

Bij het vallen van den avond bereikte ik Paneveggio, een zomerverblijf te midden der bosschen. Ik was zeer blijde in het hotel Paneveggio mijnen koffer te vinden; na al die warme wandelingen was een opfrissching zeer gewenscht. In Baedeker staat bij het hotel aangegeven “bei Frau Gerber”, en die aanduiding was oorzaak dat ik mij eene bijzondere voorstelling van de omgeving waarin ik terecht zoude komen, gemaakt had. Ik dacht hier een eenvoudig, huiselijk hotel te vinden, waar de waardin naar ouderwetschen trant, zich voortdurend vriendelijk in het bedrijf mengde. Maar ’t viel anders uit! Ik werd ontvangen door eene groote, deftig in zwarte zijde gekleede dame, met gemaakt deftige manieren, die me niettegenstaande de vele gasten nog wel een kamer in het “alte Theil” wilde geven. De kamer was, hoewel eenvoudig, toch gelukkig voldoende. Van uit de gangen van het hotel, waarheen men langs eene hooge gemetselde stoep met trappen opsteeg, kwam men door oude, lage en overwelfde vertrekken, in het “Neue Theil”, eene groote eetzaal, met allerlei bonte taferelen uit het bergleven beschilderd; gemzen en korhanen; vreeselijke bergstroomen, figuren in de volksdracht en wat al niet meer. Op die eetzaal kwamen de vertrekken van den nieuwen aanbouw uit.

Bij het verlaten van Paneveggio een laatste blik op de Cimone della Pala en de Cima di Vezzana; dan langs een goed beschaduwd bergpad, aanvankelijk tamelijk vlak, maar ten laatste zeer steil naar den [115]Lucia-pas. Hier vindt men twee herbergen; de eene is reeds gesloten en in verval, de tweede scheen mij toe neiging te hebben om dat voorbeeld te volgen. Maar met die herbergen houden we ons maar weinig op, om des te meer aandacht te wijden aan het heerlijke uitzicht; nog eens de Dolomieten van Primör, verderaf voor het eerst de Rosengarten; en daarachter nog even met flauwe lijnen zichtbaar de Oetztaler Alpen; deze groepen houdt men bij het afdalen voor zich, doch het pad biedt overigens weinig afwisseling aan; het kronkelt van de eene berghelling op de andere, is soms beschaduwd, maar geeft ten laatste niets dan helle zon. Het was dus eene welkome verrassing eindelijk Moena te zien liggen; nog eene korte wandeling op den straatweg langs eene wild bruisende rivier en dan het marktplein van Moena, een schilderachtige plek, maar zoo warm dat ik blijde was de Albergo Alpino in de onmiddellijke nabijheid te vinden. In dat afgelegen oord woonde ik de eenvoudige oplossing bij van een zeer ingewikkeld vraagstuk; na het eten, onder het rooken eener sigaar nog wat vertoevende, zag ik eerst eenige militairen en douanenbeambten de gelagkamer binnentreden, kort daarop door een geestelijke gevolgd. Aanvankelijk wilde het gesprek tusschen die heeren niet vlotten, maar bij het tweede en derde glas bier ging dat al beter; een tweede geestelijke trad binnen; bij het vierde glas levendige gedachtenwisseling en groot verschil van meening; bij het vijfde glas dezelfde levendigheid maar volkomen overeenstemming,—de wereldlijke en geestelijke machten waren tot eensgezindheid gekomen! ’t Speet me toen, dat ik reeds een glas Tiroler special-wijn had gedronken, anders had ik me bij ervaring kunnen overtuigen van de bewonderenswaardige uitwerking van dat bier. Hoe ’t verder is gegaan weet ik niet, want de tijd maande tot opstappen, en ik had nog eene flinke wandeling tot Vigo. Daar kwam ik het beroemde dolomietendal in, in zijne volle lengte doorstroomd door de Aviso.

’t Was wel wat warm, maar ’t was toch een prettige wandeling. Aan de linkerhand had ik nu de voornaamste Dolomietenketen, den Rothwant en den Rosengarten; vooruit de statige vormen van den Langkofel, helder uitkomend tegen de blauwe lucht; rechts eene reeks van dichtbegroeide bergen. Het dal werd steeds ruimer; de weg was goed en het uitzicht steeds prachtiger, zoodat de milde zon vergeten werd en ’t nog maar kort geleden scheen toen de hoogte, waarop Vigo ligt, links voor mij lag. Nog wat klimmen en het dorp was bereikt, ’t Was mij bekend dat te Vigo een duitsch en een italiaansch hotel was, maar daar Baedeker geen van beiden met een sterretje vereerde, was ik weifelend welk te kiezen, toen er iets gebeurde wat mij ten platten lande nog nooit overkomen is. Een heer aan den ingang van het dorp sprak me vriendelijk aan en deelde ’t een en ander over Vigo en zijne omstreken mede; hij eindigde zijne toespraak met de verklaring, dat ik, als volkomen vreemd, niet beter kon doen dan in het hotel Corona te gaan,—dat was het italiaansche. Zijn raad werd opgevolgd en bleek goed te zijn. In den loop van den avond zag ik denzelfden persoon in de veranda van het hotel verschijnen en hem na een kort gesprek een glas bier voorzetten,—waarschijnlijk zijne eerlijk verdiende provisie voor het aanbrengen van een gast.

Vigo is een aardig middenpnnt voor bergtochten in den omtrek, maar op zichzelf een onbeteekenend dorp. De reiziger, die herstelling noodig heeft aan zijne kleederen, moet er op rekenen een paar uur op zijne kamer te moeten blijven, want kleermaker of schoenmaker zijn daar niet; die wonen in een verderop gelegen dorp, en de reparatuur moet heen en weêr gebracht worden.

’t Was erg gezellig in die veranda van de Corona, maar vroeg naar bed was de leus. De volgende dag toch was bestemd voor een zeer inspannenden bergtocht. Ik wilde van Vigo over de Vajolethütte en het Tierser Alpenjoch naar het Seiser-Alpenhaus. Deze tocht zou van de gansche reis het neusje van den zalm zijn; ’t was prachtiger en merkwaardiger dan alles wat ik tot nog toe gezien had.

Welgemoed toog ik met den gids op weg; ’t was een gezellige prater; Van de Water zouden wij hem hier genoemd hebben; daar heette hij Dall Acqua.

Eerst een paar kronkelwegjes door het dorp en toen langs een slingerpad tamelijk steil den berg op. Die klim van ongeveer twee uur in de volle zon, was eene zware inspanning, die echter wat mij aanging spoedig vergeten was bij het niet te beschrijven heerlijke uitzicht, dat men van den top van den Ciampedie geniet. De hoog opstaande rotsen, aan drie kanten om ons heen, waren zoo helder door de zon verlicht, dat zij, zonder nog den indruk van sneeuw te geven, helder tegen de blauwe lucht afstaken; het waren zonder uitzondering dolomieten van de echte soort. Omlaag vooruit het wilde Vajoletdal. De waardin der alpenhut had heerlijke koele dranken, en in de schaduw van het huis kon men naar hartelust van het wondervolle uitzicht genieten. Links tegen de berghelling, als een wit vlekje, de Vajolethut, dan de langzaam oploopende Mongrinigroep, op wier kam de rotsen als lage bouwvallen van vestingwerken troonden. Dan in de grilligste vormen de Rosengarten; de vreemdste rotsvormen, ook een op zich zelf staande hooge zuil, met eenigszins overhangenden top, de Delagospitsen, dan als een kraaiennest tegen eene vervaarlijke rots rustende, de Vajolethut; de Winkler; de Stabela; verder op de Larsekgroep, wier diep gekloofde wanden een allerbekoorlijkst licht en schaduwspel deden ontstaan. Weer wat verder schoot de krachtige Langkofel omhoog, en daarnaast de Sellagroep, die gekroond werd door de fraaie lijnen van de met sneeuw bedekte Marmolata. ’t Was ongeveer al de pracht en de heerlijkheid van het dolomietenland, die daar met een oogopslag te overzien waren.

De waardin in de alpenhut, praatgraag als velen, deelde mede dat er den vorigen dag bij het bestijgen van de bovenvermelde rotszuil een treurig ongeluk gebeurd was. Een reiziger was met zijn gids goed en wel boven gekomen; toen zij zich gereed maakten om af te dalen, dikwijls en ook hier het moeilijkste deel van het werk, was de gids vooraan gegaan langs een touw, om dit beneden te spannen en zoodoende den reiziger het afdalen gemakkelijk te maken. Maar het ongeluk wilde dat het touw oversloeg en op een scherpen rotskant kwam te liggen, die het, door het met rukken afdalen van den gids, doorsneed. De man [116]stortte in de diepte en was zonder twijfel dadelijk dood; men had hem dan ook des avonds reeds te Vigo thuis gebracht. De reiziger was door anderen, op zijn hulpgeblaas—de echte bergbeklimmers hebben daartoe altijd een hoorn bij zich—toegesneld, omlaag geholpen, maar vertoefde nog in de Vajolethut, omdat hij zoo ontsteld was door dat ongeluk, dat hij nu zelfs den betrekkelijk gemakkelijken weg niet meer omlaag durfde.

Dit geval was zeer treurig en een bewijs, dat zelfs de meest geoefenden bij dat werk, wel eens falen kunnen,—maar dit soort van bergbeklimmen ligt reeds sinds eenige jaren boven mijne krachten, en daarom sloeg ik er verder ook geen acht op. Maar ik had een reismakker, die reeds zonder dergelijke verhalen niet vrij was van duizeligheid op smalle bergpaden, en nu deed dit bij hem den beker overloopen. Toen we ons gereed maakten om op te breken en nog meer heerlijkheden te gaan aanschouwen, verklaarde hij al spoedig het verder klimmen op te geven. Loyaal liet hij mij de vrijheid, alleen met den gids verder te gaan, maar hij zag er zelf van af. Daar stond ik nu; ik zag het beloofde land en zou het niet betreden, want na eene korte aarzeling besloot ik den oud-vaderlandschen regel: samen uit, samen thuis te volgen, en we keerden dapper te zamen naar Vigo terug. Nog even een terugblik, want ’t was toch wel pijnlijk: ik zou nu den mooisten dolomietenberg, den Schlern, niet beklimmen!

Na ons in Vigo wat verfrischt te hebben, werd eene andere reisroute opgemaakt, en de reis naar de Karersee aanvaard. Zij had weinig bizonders, alleen links een mooi uitzicht op de bergwanden van het Luciadal, die we den vorigen dag afgedaald waren en westelijk, flauw in de verte, de Oertler en Oetzthaler Alpen. De Karerpas is eerder eene hoogvlakte; aan het einde biedt hij fraaie berggezichten op den Rothwand en den Latemar, en men vindt er drie uitstekende hotels: de Alpenrose, het Karerseehotel en het Hotel Latemar.

Ik koos het laatste, en was als voetreiziger spoedig in de hanebalken ingekwartierd, ’t Was overigens een keurig hotel en men was vol oplettendheid voor de gasten. Later maakte ik er het bureau opmerkzaam op, dat men eene fout had begaan. Ik was tevreden met mijne kamer, maar het zou, meende ik, verstandiger zijn geweest, indien men mij bij aankomst gevraagd had, of ik in de toeristenafdeeling wenschte te logeeren of niet; dan was de keus aan mij geweest en waarschijnlijk het voordeel aan hunne zijde.

Na rust, verfrissching en een goed middagmaal togen we er op uit, om de Karersee te zoeken. Wegwijzers met duidelijke aanwijzingen maakten dit zeer gemakkelijk. Het voetpad liep door een bosch met hoog hout, doorkruist met tal van beekjes, die men aan alle kanten hoort murmelen. Diepe schaduw en volkomen stilte. Bij een bocht raakte het pad den zoom van het woud, en daar had ik nog een pijnlijk oogenblik—we zagen den Schlern voor ons liggen!

In het Eggenthal.

In het Eggenthal.

Na eenigen tijd komt men op den straatweg en ziet het Karersee-hotel liggen, een prachtig gebouw in een sierlijken aanleg. Alles wat de nieuwere reiswereld voortreffelijks heeft, wordt daar aangeboden: telegraaf, telefoon, allerlei soort van baden, rijtuigen, rijpaarden en auto’s ter keuze. Die snuivende, stinkende dingen maakten in die omgeving geen prettigen indruk. Een kwartier voorbij het hotel komt men aan de Karersee, een klein waterbekken, waar men ’s avonds en ’s morgens vroeg de heerlijkste spiegelingen van de omliggende bosschen en bergen heeft. Het was mooi, en toch, dat grootsteedsch gedoe was per slot van rekening in tegenspraak met de omgeving, en ofschoon de hotels mooi gebouwd zijn en heerlijk liggen, en ofschoon de Karersee niet onaardig is, komt het mij toch voor, dat voor deze punten te groote reclame gemaakt wordt. De reclame dient hier om de hotels bezoekers te bezorgen en vooral om ze als zomerverblijf in aanmerking te doen komen; maar zooals veel reclame zondigt zij niet zoozeer door onwaarheid, als wel door groote overdrijving. [117]Het was een genot uit al die groote drukte rondom het meertje weer terug te zijn in het bosch met zijn frissche, kabbelende beekjes, en dezelfde wandeling nog eens terug te maken.

Mij dunkt, de roep der meren in dit gedeelte van Tirol is wat overdreven. De ligging is gewoonlijk aardig; sommigen geven prachtige spiegelbeelden van de omliggende bergen, maar ze zijn klein. De Alleghe See was mij het aangenaamste. Waarschijnlijk is de indruk bij de vreemdelingen zoo sterk, omdat het land over ’t algemeen arm aan water is.

De Langkofel.

De Langkofel.

Het ging nu den volgenden morgen zeer vroeg het Eggenthal in, in de richting van Bozen. De morgen was nog frisch, maar de zon beloofde reeds wat voor den dag. De Karersee—de weg liep er langs—was in den vroegen morgen al niet veel beter dan op den middag. De weg kronkelde langs de berghellingen omlaag, verder van tijd tot tijd de schaduw van hoog hout. Achterwaarts kon ik een afscheidsblik op den Rosengarten en de Latemargroep werpen. Rechts stak van tijd tot tijd de Schlern zijne klippen omhoog, en vooruit vertoonden zich, heel in de verte de sneeuwkoppen van de Oertler alpen, die ik voor drie jaar, op eene voetreis door Grauwbunderland, beklommen had. Frissche wilde beken stortten hier en daar van de bergen neer; in de weiden was veel vee, en de schilderachtige houtzaagmolens gaven van tijd tot tijd een aangenaam rustpunt aan het oog, vermoeid van het rondzien in de groote ruimte van het dal.

Welschnofen is de eerste plaats die men doorkomt, een aardig gelegen dorp, waar tal van kleine hotels gelegenheid tot zomerblijf aanbieden; ze waren alle goed bezet. In het Kreuz-hotel nam ik eene korte rust en een landelijk ontbijt. De zon begon te braden; er was een oude weg, die door het dorp, en verder door bosch en kreupelhout, dat eenige schaduw gaf, voerde en die later weder op den straatweg uitkwam. De zon steeg hooger en hooger; en daar er geen wind was, werd de hitte ondragelijk. Het stof warrelde op voor de voeten en kwam warm op aangezicht en handen neêr. Tegen mijne gewoonte was ik genoodzaakt onder de boomen rust en wat koelte te zoeken; maar—de weg moest toch afgelegd worden. Bijna twee uur na het verlaten van Welschnofen, bereikte ik het onaanzienlijke dorp Bernabrück; al maar verder; een paar uur later een bord langs den weg, waarop een kastelein aankondigde, dat hij altijd versche forellen kon opdienen, met keur van frissche wijnen en bier van het vat! Al maar verder, door de brandende zon, op den gloeienden weg. Eene bergbeek die mij gezelschap kwam houden, was nog te ver beneden den weg, om verfrissching te kunnen aanbrengen. Eene herberg met eene inrichting waarvoor ik die menschen toen onuitsprekelijk dankbaar was. Zij hadden daar nl. den straatweg en eene ruimte naast het huis overdekt met planken, flink hoog; dit keerde zon en [118]licht en gaf een weinig tocht; wel eene kunstmatige maar toch eene heerlijke oase. De waardin had al hare tafeltjes met bloemen versierd; toch was dit de ware plaats nog niet; de man van de versche forellen woonde nog verder. Al maar voort! een frissche watermolen en eindelijk de herberg Zum Wasserfall. Daar nam ik rust; het was op 22 kilometer van de Karersee en nog 11 kilometer van Bozen.

De man had ook eene rustplaats voor zijn huis, maar niet overdekt en dus veel te warm. Op raad van eene vriendelijke dienstdoende werd dus plaats genomen in de eetzaal. Eenige daar aanwezige gasten hadden zich allen naar de heerschende temperatuur gekleed, of liever gezegd, de heeren hadden alles af- en uitgedaan, wat men zoo in het openbaar maar verwijderen kon, en de dames hadden dat voorbeeld gevolgd, zoodat zij voor ’t meerendeel in groot gala schenen.

De forellen waren aanwezig in een vijver naast de eetzaal en werden op bestelling gevangen. Arme beesten! ’t Was hun waarschijnlijk ook te warm om veel pogingen tot ontsnappen te doen. Een eenvoudig goed maal met forellen en nog wat, en een glas lichte koele wijn, deden het hunne om de rust tot eene hoogst aangename te maken. De wandeling werd daarna hervat; het dal werd eng maar de beek, die reeds lang den straatweg gevolgd had, had in kracht gewonnen en bracht nu althans eenige verfrissching aan, dubbel noodig, want het dal werd steeds enger en werd nu eene reusachtige kloof aan weêrszijde begrensd door hooge, steile porphier-wanden. De rotspartijen waren ontzettend stout, en de Karneidbach stroomde er dartelend in de grilligste wendingen en met de stoutste sprongen door. Verscheidene tunnels geven nog wat schaduw en wat koelte; bij den uitgang van een dier tunnels een flinke waterval. Voor de liefhebbers was een brugje over den stroom geslagen, van waar men den val nog beter kon zien. Ik was te loom om op dat brugje te klimmen. De zon stond nu bijna loodrecht boven de kloof, er was geen schaduw meer. Een heerlijk uitzicht op het kasteel Karneid, een in den oorspronkelijken oud-duitschen stijl gerestaureerd kasteel, dat boven op een der rotswanden liggende, indertijd blijkbaar gebouwd was om de toegangen tot de kloof te beheerschen,—was ter nauwernood in staat om mij uit den dommel te wekken, waarin ik langzamerhand geraakt was. Een dorpje Kardaun, en een station! De dienstregeling wees aan, dat na een kwartier wachtens een trein zoude passeeren, die te Waidbrück stopte. Waidbrück zou de plaats zijn geweest waar de voorgenomen tocht over de Vajolethut en den Schlern mij gebracht zoude hebben, en waar de koffer stond!

Het station Kardaun lag óók al in de volle zon, en het was alsof de laatste dag mijner voetreis met gloeiende stralen in mijn geheugen geprent moest worden. Vreeselijke ironie,—te Waidbrück zoude ik in de Zon logeeren! Maar gelukkig lag die Zon in de schaduw, en het eigenaardig ingericht hotel was juist geschikt voor dat weêr. Het hoofdgebouw bevatte de slaapkamers, was niet hoog en lag onder zware boomen; de vertrekken waren dien ten gevolge koel. De eet- en conversatiezalen waren aan de overzijde van de straat, iets achteruit gebouwd, en bij eene warmte als toen, zaten de gasten allen aan tafeltjes op dat pleintje en op de straat. Kwam er een wagen of rijtuig voorbij, dan stond men maar op en zette zijn tafeltje wat op zijde, om de noodige ruimte te maken.

Waidbrück is een aardig gelegen, onregelmatig gebouwd dorp aan de Eisak. De huizen langs den stationsweg liggen in tuinen en zijn zelf met bloemen versierd en bovendien met meer of min geslaagde muurschilderingen bedekt; vooral het hotel de Zon muntte uit door bonten tooi.

De avond werd intusschen aangenaam op de straat doorgebracht. Men had mij al dikwijls, wanneer ik om warm eten vroeg, Kaiserfleisch aangeboden; veiligheidshalve had ik echter tot nu toe aan meer bekende gerechten de voorkeur gegeven. Nu scheen het wel boven aan te staan, en ik wilde Tirol niet verlaten, voor dat ik met dien schotel kennis had gemaakt. Het Kaiserfleisch kwam en bleek te bestaan uit gekookt mager varkensvleesch, waarbij eene goede portie zuurkool toegediend werd. Een vreemd gerecht in die warme zomerdagen, maar ’t smaakte goed, naar ik ook den spraakzamen waard op zijne vraag mededeelde. De man vertelde me onder veel meer ook nog, dat het dien dag daar ook zoo onmenschelijk heet geweest was, zeker wel de warmste dag van het jaar. Eene ware opluchting, want onder al het uitgestane had de vrees mij bekropen, dat niet de warmte zoo overweldigend geweest was, maar dat mijn weerstandsvermogen te kort schoot, eene onaangename gedachte voor een voetreiziger van zeer rijpen leeftijd. Des avonds maakte ik nog eene slenterwandeling door het dorp en had ik nog een aardig kijkje op het slot Trostburg, dat heel hoog op de bergen ligt. Den volgenden morgen nog eene frissche wandeling langs de Eisak, en toen in den trein.

Het ging in eens door tot Innsbrück, waar in het station juist tijd genoeg was om een goed en vlug gediend middagmaal te gebruiken, en toen weer verder doorgespoord naar Bregenz. Ik had het meer van Constanz nog nooit gezien en wenschte daar op de terugreis kennis mede te maken. Des avonds tegen 7 uur kwam ik in het hotel Montfort te Bregenz aan. In den tuin van het hotel gebruikte ik het avondmaal en ging toen eene wandeling door de stad en langs het meer maken, en dat te eer, omdat ik onder tafel had hooren rondbellen, dat de Vereeniging voor Volksvermaken dien avond een groot concert gaf in de promenade, met giorno-verlichting.

Het was reeds avond toen ik door eene smalle kastanjelaan het meer naderde, om bij eene buiging van den weg de zon heerlijk boven het meer te zien ondergaan, met eene vreemde maar allerprachtigste weêrspiegeling in het water. De watervlakte was bladstil, maar in de verte voorbijvarende stoombooten veroorzaakten eene lichte deining, die het zonnebeeld op allervreemdste wijze onderbrak. Er loopt, zoo ver de stad en eene vooruitspringende landtong gaan, eene goed geplaveide kade om het meer; er waren tal van visschers en wandelaars en tal van soldaten en officieren vertegenwoordigden in verschillende uniformen het oostenrijksche garnizoen.

De promenaden der stad, een zeer sierlijke en goed beplante aanleg, waren over een gedeelte afgezet met koorden, en om de afgezette ruimte, waar een [119]uitstekend orkest speelde, te betreden, betaalde men 10 cents. Die avond aan het meer was uiterst genotvol. Ik genoot op eene bank vlak aan het water van de muziek. Links van mij was de open watervlakte eenigszins verlicht; vooruit en rechts was alles zwart en donker door de weerspiegeling van hooge met bosch begroeide bergwanden. Tal van roeibootjes bewogen zich zachtjes op ’t water heen en weer, allen met een roode lantaarn voorop, die wanneer de bootjes zich verwijderden en men het plassen der roeispanen niet meer hoorde, den indruk gaven van zwevende lichten, van ronddwarrelende gloei-kevers. Het talrijke publiek was zeer kalm; zweeg de muziek, dan hoorde men weinig meer dan het kabbelen van eene doorkomende deining tegen den kaaimuur. Daar togen eenige sloepen onder vol zeil de bocht uit, en manoeuvreerden sierlijk om elkander henen, naar buiten in het verlichte deel van het meer, kalm en statig, want er was bijna geen wind. Slechts nu en dan een zuchtje. ’t Trok de aandacht, dat die door elkaar dwarrelende sloepen op een gegeven oogenblik allen terugkeerden; en toen zij in het donkere water kwamen, ontstaken zij achtereenvolgens juist genoeg bengaalsch vuur om het eigen tuig te belichten, zonder verder licht te verspreiden. Een heerlijk gezicht, die sterk rood en wit gekleurde zeilen in die geheel donkere omgeving, altijd in beweging en steeds in de diepste stilte. De muziek speelde lang, en in de pauzen telkens zoo’n lichtfeest op het water—geen wonder dat ik tot aan het einde bleef en eerst laat in het hotel terugkeerde. Het was een onvergetelijke avond daar te Bregenz aan de Bodensee!

Den volgenden ochtend vroeg weer naar de haven, om met de boot naar Constanz te varen. Weder een zonnige dag; we voeren langs de oostzijde van het meer en hadden een vriendelijk uitzicht op de vlakke landstreek met hare aardige dorpjes en steden; de westzijde had nu het scherpe zonlicht en verloor daardoor veel van het fraais, dat anders het berggezicht moet opleveren. Ik geloof dat het te Lindau was, waar we van boot moesten veranderen, zoodat we in Oostenrijk aan wal stapten en eenige schreden verder in Duitschland weer aan boord gingen. Het was bijna eene tooneelvoorstelling, zooals we door de eene douane gingen, een eind langs de haven kuierden en daar weer door eene andere douane moesten passeeren eer we aan boord konden gaan. De beambten hadden tegenover onze eenvoudige verklaring geen bezwaar en lieten alle reizigers ongemoeid door.

St. Martino di Castrozza.

St. Martino di Castrozza.

Tegen den middag kwam de boot te Constanz. Daar geeft men zijne bagage in het Zollamt in bewaring en gaat dan de stad in. Bij vertrek wordt de bagage onderzocht.

Constanz is een merkwaardig oud stadje, met veel bezienswaardige oude gevels; onder meer het raadhuis met eene schilderachtige binnenplaats.

De zeer nieuwe bouwstijl heeft zich in de aanbouw zijnde nieuwe stadswijken niet onbetuigd gelaten. Men duizelt van die afwijkende vormen, waarbij het schoone, naar het schijnt, vooral gezocht wordt in het zonderlinge. Eene wandeling langs den Rijn, die hier reeds met kracht verder stuwt, is zeer de moeite waard.

Te ongeveer drie uur verliet ik Constanz weer, na nog genoten te hebben van eene aubade aan een inspecteerend generaal, en na eene wandeling in den stadstuin, onder hoog opgaand geboomte aan den oever van het meer.

De reis ging verder per boot, het meer en den Rijn af naar Schaffhausen. Dat was eene hoogst aangename vaart. Na een tijd op het open meer gestoomd te hebben en het aardige dorp Ermatingen voorbij gevaren te zijn, kregen we rechts het heerlijke eiland Reichenau en links, bijna in het groen verscholen, het kasteel Arenenberg, waar Napoleon III in zijne jeugd verblijf hield, en dat thans door keizerin Eugenie voor een liefdadig doel is afgestaan. We zien de oevers allengs elkander naderen en de vernauwing van het meer wordt ten laatste een rivier; we bevaren nu vader Rijn, hier een krasse oude heer, die [120]zijne wateren met volle mannenkracht voortstuwt. Tal van hoogst schilderachtige dorpen, daaronder vooral Berlingen en het stadje Stein am Rhein, en verderop Dieszenhofen, tooiden het landschap weergaloos fraai. Een paar houten bruggen in overouden vorm schenen hier en daar de verdere vaart te versperren. Het water was zeer hoog; de kapitein deelde mij mede, dat er ongeveer twee meter meer water stond dan gewoonlijk. Vandaar dat op vele plaatsen de boomen met hunne takken in het water hingen, die het uitzicht steeds bekoorlijker maakten. Hier en daar gaven scherpe bochten nog fraaier uitkijk. Stroomversnellingen, om angstigen zeer angstig te maken; de boot ging soms met een zetje van den eenen oever naar den anderen over, om dan, met tegenslag der raderen, toch nog met snelle vaart vooruit te schieten. En bij al dat fraais trof ik allervermakelijkst reisgezelschap; een aantal heeren en dames, opzichtig uitgedost en zeer spraakzaam, in hun gesprek aanhoudend van een duitsch dialekt in leelijk amerikaansch-engelsch overspringend. Zij bootsten met hunne talen de boot na bij het verwisselen van het vaarwater.

Waidbrück.

Waidbrück.

Dichter bij Dieszenhofen komend, raakte het engelsch op den achtergrond, en kreeg het duitsche dialekt den boventoon. Ik hoorde zeggen: “Wij worden stellig afgehaald!” Waarop eene andere partij liet volgen: “En wij worden afgehaald met rijtuig en paard!” De derde partij riep toen: “En wij worden afgehaald met rijtuig en twee paarden!” Toppunt van glorie, toen er drie rijtuigen elk met twee paarden te Dieszenhofen op de kade stonden te wachten.

Ze was hun gegund die glorierijke aankomst in hun land; het waren alle gezinnen die voor vele, jaren hun vaderland hadden verlaten en naar Amerika waren verhuisd, om daar eenig fortuin te maken. Zij waren geslaagd, al waren zij blijkbaar niet tot de hoogste millioenen-sport opgeklommen, en kwamen nu op bezoek bij hunne bloedverwanten in het oude land.

Men komt te Schaffhausen aan, aan den voet van het oude kasteel Munot. Den waterval had ik reeds herhaaldelijk bezocht, en ik besteedde nu den volgenden morgen de uren voor mijn vertrek, om de schilderachtige stad nog eens op mijn gemak te bekijken. Die oudere huizen met hunne fraaie erkers, waarop de wapens der stichters en vroegere bewoners sierlijk uitgebeiteld waren, of bij ontstentenis van heraldiek, aardige voorstellingen met bloemfestoenen of zinnebeelden van handel, landbouw of nijverheid, deden het goed in die kronkelende straten. Schaffhausen is bovendien eene zeer welvarende plaats met flinke nieuwe wijken naast hare oude monumenten.

Van Schaffhausen spoorde ik naar Singen, toen over de Schwarzwaldlijn en over Frankfort en Keulen naar Amsterdam terug.

Ornament.






End of the Project Gutenberg EBook of Zuid-Tirol, by G. Bosch

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK ZUID-TIROL ***

***** This file should be named 19866-h.htm or 19866-h.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
        http://www.gutenberg.org/1/9/8/6/19866/

Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/


Updated editions will replace the previous one--the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties.  Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark.  Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission.  If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy.  You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research.  They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks.  Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.



*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
http://gutenberg.org/license).


Section 1.  General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A.  By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement.  If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B.  "Project Gutenberg" is a registered trademark.  It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement.  There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement.  See
paragraph 1.C below.  There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works.  See paragraph 1.E below.

1.C.  The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works.  Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States.  If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed.  Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work.  You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D.  The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work.  Copyright laws in most countries are in
a constant state of change.  If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work.  The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E.  Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1.  The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org

1.E.2.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges.  If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder.  Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4.  Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5.  Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6.  You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form.  However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form.  Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7.  Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8.  You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
     the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
     you already use to calculate your applicable taxes.  The fee is
     owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
     has agreed to donate royalties under this paragraph to the
     Project Gutenberg Literary Archive Foundation.  Royalty payments
     must be paid within 60 days following each date on which you
     prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
     returns.  Royalty payments should be clearly marked as such and
     sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
     address specified in Section 4, "Information about donations to
     the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."

- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
     you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
     does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
     License.  You must require such a user to return or
     destroy all copies of the works possessed in a physical medium
     and discontinue all use of and all access to other copies of
     Project Gutenberg-tm works.

- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
     money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
     electronic work is discovered and reported to you within 90 days
     of receipt of the work.

- You comply with all other terms of this agreement for free
     distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9.  If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark.  Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1.  Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection.  Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2.  LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees.  YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3.  YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3.  LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from.  If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation.  The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund.  If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund.  If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4.  Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5.  Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law.  The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6.  INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.


Section  2.  Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers.  It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come.  In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.


Section 3.  Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service.  The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541.  Its 501(c)(3) letter is posted at
http://pglaf.org/fundraising.  Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations.  Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
business@pglaf.org.  Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation's web site and official
page at http://pglaf.org

For additional contact information:
     Dr. Gregory B. Newby
     Chief Executive and Director
     gbnewby@pglaf.org

Section 4.  Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment.  Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States.  Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements.  We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance.  To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit http://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States.  U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses.  Donations are accepted in a number of other
ways including checks, online payments and credit card
donations.  To donate, please visit: http://pglaf.org/donate


Section 5.  General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone.  For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.

Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included.  Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.

Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

     http://www.gutenberg.org

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.

*** END: FULL LICENSE ***