Project Gutenberg's In het Balkanbergland van Bulgarije, by Louis de Launay

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org


Title: In het Balkanbergland van Bulgarije
       "De Aarde en haar volken," Jaargang 1906

Author: Louis de Launay

Release Date: November 26, 2004 [EBook #14160]

Language: Dutch

Character set encoding: ISO-8859-1

*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK IN HET BALKANBERGLAND ***




Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team





Bladzijde 313

In het Balkanbergland van Bulgarije.

Naar het Fransch van L. de Launay.

Dans van bulgaarsche boerinnen.

Dans van bulgaarsche boerinnen.

I.

Algemeene beschrijving van het Balkanbergland.—De West-Balkan en de kloven van de Isker.—De Midden-Balkan en de zone der kalkformatie.—Dronovo en zijn houtsnijders.—Trevna.—Radevtsi en de mijnen.—Een schilderachtig steenkolenbekken.—Het groote Balkanwoud.—Kleurrijke dorpstooneelen.—De herberg Boroesjtitsa en het dorschen.—De zuidhelling van den Balkan.—Seltsi.—De ontwouding.—Door de bedding van den stroom.—De aankomst in het dal der rozen.

De Balkan, het oude Hemusgebergte, vormt in zekeren zin Bulgarije’s reden van bestaan, want meer dan in alle zoogenaamde Balkanstaten vindt men daar den eigenlijken Balkan. Dat groote gebergte, dat bijna in een rechte lijn, eigenlijk een zeer flauwe boog, loopt, is als ’t ware de middennerf van het land en scheidt twee vlakten van elkaar. Het is de ruggegraat, waaraan de spieren zijn bevestigd. Geologisch gesproken, is door bewegingen, die van den Balkan uitgingen, het geheele schiereiland ontstaan.

Men moet zich intusschen op grond van de min of meer woeste reputatie, die de Balkan in de geschiedenis heeft gekregen, geen Alpen, zelfs geen Pyreneeën voorstellen. Het Rhodope-gebergte, ook nog in Bulgarije, is vrijwat hooger in het land van Rila en Mies Alla, waar het toppen van 2900 meter heeft. Daarbij zijn de toppen er steiler, houden langer de sneeuw vast en maken met hun granieten steilten meer een alpinen indruk.

De Balkan reikt niet hooger dan 2400 meter, en de kam van het bergland, die voor het meerendeel uit gneiss bestaat, heeft een verweerd aanzien; de zachte hellingen zouden doen denken, dat het bergland ouder is dan in werkelijkheid het geval is. Op een afstand lijkt daardoor de Balkan, gezien uit de vlakte van Sofia, uit Philippopoli of in het noorden vanaf het plateau van Plewna of Tirnovo, op een zacht golvende zee. De schilderachtigheid lijdt er onder, ten minste naar den zin der alpinisten, die slechts van hooge hoogten en diepe laagten droomen; maar de Balkan heeft juist aan die geringe hoogte zijn prachtigen rijkdom aan eeuwenoude bosschen te danken, bosschen, die niet enkel uit dorre dennen bestaan met hun lijkkleurige tint, passend bij een land van sneeuw en nevel, maar waar forsche beuken staan met lichte stammen naast hooge eiken, waardoorheen het zonlicht spelen kan en lichtende plekken tooveren kan op het groen van het heestergewas aan hun voet en op de grijze voetpaden.

Zooals bij zeer veel bergketenen het geval is, zijn ook bij den Balkan de hellingen zeer verschillend, Bladzijde 314want terwijl aan den noordkant het land langzaam in terrassen afdaalt, wordt de zuidelijke helling plotseling door diepe dalen afgebroken, waarlangs zich een reeks van warme bronnen vertoont.

Voor den geoloog is de Balkan de verheffing van den bodem, die opgeworpen is tegelijk met de Alpenketen tusschen twee vaste kernen, namelijk het plateau van de Donau en van Zuid-Rusland aan de eene, en het Rhodope aan de andere zijde. Zoo vormt de Balkan een voortzetting van de Alpen in Transsylvanië, beginnend bij Orsova aan de Donau met een richting noord-zuid en zich oost-westwaarts ten noorden van Sofia voortzettend, om daarna in noord-oostelijke richting gaande, bij kaap Emineh aan de Zwarte Zee te eindigen. In dat laatste gedeelte, voorbij Slivno, worden de verheffingen lager, er doen zich groote vlakten voor en de kamhoogte neemt langzamerhand af van 800 meter in het westen tot 400 in het oosten. De aardrijkskundigen rekenen gewoonlijk een beperkter terrein tot den Balkan, namelijk van af de Stara Planina tot ten oosten van de kloven der Isker.

Op de kaarten onderscheidt men buitendien in de keten tusschen Vratsa en kaap Emineh een geheele reeks van plaatselijke Balkans, gewoonlijk genoemd naar de naburige stad, waaronder, van het westen naar het oosten gaande de belangrijkste zijn de Balkans van Berkowitza, van Vratsa, van Etropole van Zlatitsa, Veliki Slivno en noordwaarts die van Kodsja en Karnabad.

Ten noorden en ten zuiden bestaan er nog parallelle ketenen, zooals de Balkan van Derbend en in het zuiden die van Toendsja, de Sredna Gora of Karadsja-Dagh, die niet veel meer is dan een hooge heuvel.

Ik kom straks uitvoerig op den centralen Balkan terug, waar ik mijn eerste exploratie in Bulgarije heb gedaan; maar eerst moet ik een denkbeeld geven van den West-Balkan, door dien te volgen langs de hoofdinsnijding, de kloven van de Isker, waar wij een geheel ander landschap krijgen te zien dan in den centralen Balkan van Radevtsi.

Van Sofia naar Plewna en Roestsjoek is de weg, dien wij zullen volgen, als het ware aangegeven door den eigenaardigen doorgang van de rivier de Isker door het bergland. Logisch schijnt het bekken van Sofia zijn natuurlijke afwatering te zullen hebben aan de zuidhelling van den Balkan en in de lengte langs Zlatitsa, Derbend en de Toendsja. Een rij van alluviale gebieden geeft op de kaarten der geologen dien schijnbaar normalen loop aan, waar tegenwoordig verschillende vrij hooge drempels in zijn, zooals te Derbend en te Kalofer, waar de Balkan zich aansluit bij den Sredna Gora en het Rhodope-gebergte. In plaats van zoo te stroomen, gaat de Isker dwars door den Balkan naar de kust, snijdt het bergland nog eens op een plek, waar het 1400 tot 1500 meter hoog is, en moet dus door zeer diepe dalen stroomen, waarna zij uitkomt op de Donau-vlakte ter hoogte van ongeveer tweehonderd meter.

Als men tegenover zulk een verschijnsel staat, dat niet zoo zeldzaam is in bergstreken, vindt men dikwijls dadelijk de verklaring in het feit, dat later in de buurt een groot hoofddal is gevormd, en dat daardoor de oorspronkelijke weg is veranderd en de rivier lager dan haar aanvankelijken loop is gebracht. Op die wijze staan de kloven van Tamina bij Ragatz in Grauwbunderland in verbinding met een oude bedding van den Rijn. De hoofdstroom, die een anderen loop had genomen, heeft verder op een lager niveau gestroomd, en de Tamina heeft zich, om die lagere bedding van den Rijn, dien zij bij Ragatz binnenvalt, te bereiken, langzamerhand al dieper kloven uitgeschuurd.

Met de Isker is dat niet gebeurd, en omdat het bekken van Sofia zijn afwatering vindt naar de Donau, moet men wel denken, dat in den aanvang de natuurlijke helling in die richting liep, dus dat de kom, waarin Sofia lag, een hooger niveau had dan de Balkan, of dat de afscheiding tusschen dat bekken en de Donau zoo weinig beteekende, dat zij voor den aandrang van het water bezweek. Daar de Balkan zeker toen, vóór hij door erosie was afgesleten, veel hooger was dan tegenwoordig, moet men voor het bekken wel een verlaging van duizend meter aannemen, als men den primitieven toestand met den tegenwoordigen vergelijkt. Dat bekken nu heeft geheel het voorkomen van een instortingsbassin, de rechtlijnige en steile grenzen, een gordel van rotsen van eruptieve gesteenten, en langs den geheelen zuidrand een reeks van warme bronnen. Men is dus geneigd te veronderstellen, dat de instorting zich nog in den jongsten tijd weer heeft voorgedaan, nadat de tegenwoordige hydrografische gesteldheid vasten vorm had aangenomen.

Een andere aanwijzing voor die nog jonge beweging zou men in den Balkan van Veliki kunnen vinden, waar er een groot verschil in hoogte is tusschen den kam van het gebergte en de lijn der waterscheiding, terwijl de hevige aardbevingen, waaraan Sofia dikwijls blootstaat, waar toch over het geheel de centrale Balkan zeer stabiel is, een bewijs te meer zijn voor het bestaan van een zwak gebied, dat een algemeene lijn van dislocatie volgt. Hoe het zij, de Isker, die in de vlakte van Sofia niet anders is dan een net van waterwegen, die daar convergeeren, heeft al dat water tot een rivier vereenigd, als zij langs Koemaritsa en Koerilo vloeit, om daarna in de kloven van den Balkan te verdwijnen, en er op verschillende plaatsen een echte geologische doorsnede te maken, die wij thans gaan beschrijven.

De petrografische gesteldheid is hier zeer bijzonder door de aanwezigbeid van steenkoolhoudende lagen en permische gesteenten. Langs de Isker met haar geel water gaan we eerst zigzagsgewijze door roode, bruine, zwarte of violette terreinen, waar de hellingen afgesleten zijn en vol puin liggen, alsof men langs de Aumance, de Cher en de Sioule ging.

Het eigenlijke karakter van die bulgaarsche kloven, dat hen vergelijkbaar maakt, niet met de granietdalen van het centraal plateau, maar met de cannons van de Jarn en de Jonte, openbaart zich eerst verder, als het secundaire kalkgesteente met zijn horizontale lagen voor den dag komt en in het landschap zijn tafelvormige banken brengt, die als kleurige terrassen boven elkander zijn gelegen, verbonden door zachte met gras begroeide hellingen. Bladzijde 315

Daar is de kalk verweerd en verscheurd in de hoogte, beneden vol grotten, en zij vertoont al die vreemde erosieverschijnselen, die verdwijningen en verschijningen van rivieren, al die kloven en afgronden, die bij zulk een gebied behooren. De kleuren van het gesteente loopen van het grijs tot het vermiljoen en het oranje, afgebroken door het bleekgroen van grasvelden, waarop de struiken en boomen donkerder vlekken werpen. Bij mooie lichteffecten kan het er wonderbaarlijk schoon zijn.

De weg slingert zich en kronkelt, en telkens is de aanblik weer anders. Een oogenblik komen kristallijne rotsen voor den dag, die aan het landschap aan de Creuse herinneren; dan volgt weer kalkgesteente, maar nu onderstboven geworpen of opgericht tot verticale wanden en tot door den regen afgesleten kale steilten, die op wonderlijke natuurlijke muren gelijken.

Als wij nu den centralen en oostelijken Balkan willen leeren kennen, kunnen wij ons overgebracht denken naar het oude en merkwaardige stadje Tirnovo, dat het uitgangspunt van onze reis zal zijn. Deze Balkantochten, ondernomen eerst in September 1904, daarna in Mei 1905, hebben achtereenvolgens tweeërlei wetenschappelijk doel gehad, vooreerst de studie van de steenkoolformatie, die een groote uitgebreidheid heeft tusschen Grabovo en Slivno, en dan het zoeken van het hydrologisch verband tusschen den Balkan en het voorland der Dobroedsja. Die studie, waarvan ik hier niet zal behoeven te spreken, heeft mij ertoe gebracht met bijzondere zorg de streek na te gaan, gelegen tusschen Trevna en Seltsi, dan het bergland tusschen Kazanlik en Slivno te volgen tot Kotel, waarbij ik nu de eene, dan de andere helling volgde.

Kaart van het Balkanbergland van Bulgarije.

Kaart van het Balkanbergland van Bulgarije.

Andere tochten voerden mij naar het Zuiden door den Sredna Gora naar Nova Zagora, naar het Noorden tot Djoemaïa en Sjoemla, naar het Oosten tot Yamboli en Boergas. Van al die streken ga ik nu een en ander vertellen.

Bij het vertrek van Tirnovo heeft men een goeden weg, waar ook spoedig een spoorweg zal loopen zuidwaarts naar Dronovo, Trevna en Radevtsi, het voornaamste punt waar men tegenwoordig in den Balkan aan steenkoolwinning doet. Na een laatsten blik op de stad Tirnovo, die amphitheatersgewijze boven de Jantra is gebouwd, loopt de weg recht over het plateau, en tot Trevna hebben wij het gewone schouwspel van de voorbalkansche hoogvlakte, verbouw van koren en maïs, waar zich hier mijnbouw bijvoegt.

Als men de bergen nadert, krijgt men aan den zuidkant meer beschutting, en daar het er koeler is, heeft alles in het landschap ook een frisscher aanzien. Daar doet zich aan den kant van den weg een herberg voor, geheel omgeven door hooge bloeiende rozen. Die bloemrijke hagen zouden wij niet hebben kunnen zien bij Plevna of Rasgrad, en nu bespeuren we ook hier reeds de eerste uitloopers der bergen.

Dronovo, waar wij stil houden, is een zeer schilderachtig dorp in oud-turkschen stijl; de bewoners hebben een zekere reputatie in het houtsnijden, en geven er blijk van, dat ze die verdienen, door de wijze waarop zij hun huizen hebben versierd. De donkerbruine balken zijn voorzien van het mooiste beeldhouwwerk, en de omlijstingen van deuren en vensters zijn eveneens sierlijk gegraveerd. In dat opzicht is het ’t allermooiste stadje dat ik in Bulgarije heb gezien, niet banaal, niet modern, maar bestaande uit huizen van zonderling ongelijken stijl, met overhangende daken en luifels en winkels beneden aan de straat als bij een turkschen bazar, die schuil gaan onder afhangende luiken.

Na Dronovo gaat het terrein meer afwisseling in hoogte bieden, en er doen zich bosschen voor, groote wouden van prachtige eiken en beuken, juist als bij de voorbergen van de Pyreneeën. Men passeert Trevna en is dan midden in het bergland. De weg is dan meteen verdwenen. Wij gingen intusschen nog verder langs het stroompje over een pad, dat Bladzijde 316vroeger een weg was geweest, waarbij van onze vier paarden de helft in de rivier, de andere helft op de helling liep, en zoo komen wij eindelijk te Radevtsi, diep in het dal gelegen, op het punt, waar plotseling de berg voor u staat, die dan enkel maar toegankelijk is met muildieren of paarden.

Men kan te Radevtsi twee dingen duidelijk onderscheiden, een bekoorlijk bulgaarsch dorpje, waar het wemelt van heerlijke schildersmotieven, en twee kilometer verder een steenkolenmijn, waarvan men maar enkele gebouwen ziet en een eindje spoorweg, terwijl al wat er verder bij behoort hoogerop in den berg verscholen ligt achter een zwaar beukenbosch. In het gebouw van de mijndirectie, dat vroeger een veel te prachtig paleis was en nu ongebruikt is en verlaten zonder glasruiten in de vensters, zoodat van alle kanten wind en regen er kunnen binnendringen, installeeren wij ons, om er gedurende enkele dagen ons hoofdkwartier te vestigen.

Dronovo, dorp in oud-turkschen stijl.

Dronovo, dorp in oud-turkschen stijl.

De volgende dagen begonnen de tochten rondom Radevtsi naar de verschillende ontginningen der steenkool, die overal zwarte vlekken vormen in het landschap, aan den rand der bosschen, der voetpaden en in de diepe kloven. De bevolking is volkomen goed op de hoogte van haar rijkdom, die met behoorlijke zorg geëxploiteerd wordt in tallooze galerijen en waarvoor geregeld concessies worden uitgegeven.

De voornaamste van die steenkoollagen, die van de concessie van prins Boris, zijn al in 1871, nog ten tijde van de Turken, ontgonnen onder leiding van een oostenrijkschen ingenieur, den heer Schroeckenstein.

Later kwam een Franschman, die in het land was gekomen om er een spoorweg aan te leggen, op het denkbeeld er ontginningen te doen en vormde een fransche maatschappij, die na allerlei wisselende ervaringen de mijnen nog in eigendom heeft. Maar de werken dier maatschappij werden uitgevoerd met te veel pracht en weelde en noodelooze installaties, en het gemis aan practischen zin, zoo dikwijls kenmerkend voor industrieën, die van uit de verte bestuurd worden door een parijschen raad van administratie, met een onbekwamen plaatselijken chef, deed zich ook hier gevoelen. De onvoldoende afzet, dien men wel dadelijk vooruit had kunnen zien, is aanleiding geweest, dat men reeds lang het werk heeft gestaakt, en alleen als de ontworpen spoorweg Tirnovo-Boroesjtitsa gereed zal zijn, zal het kunnen worden hervat.

Buiten die exploitatie, die een echt industriëel karakter heeft gedragen, wordt er in het klein steenkool gewonnen, nu eens aan de oppervlakte, dan in galerijen in den berg. De kool van de oppervlakte wordt zeer gemakkelijk gewonnen, maar het vervoer per muilezelrug langs de bergwegen tot aan de kleine industriestadjes in den Balkan verhoogt zeer den prijs.

Een bezoek aan een steenkolenbekken levert gewoonlijk niets schilderachtigs op, en er zijn weinig landen ter wereld leelijker dan die van de belgische mijnen en die van Noord-Frankrijk en Silezië. Ofschoon het mijnwerkersleven de stof kan leveren voor forsch schilderwerk en mooie onderwerpen kan bieden aan de hand van den beeldhouwer, wanneer een geniaal kunstenaar als Constantin Meunier ze met antieken ernst behandelt, het leven zelf is vuil en treurig en bedroevend, en in het algemeen behoeft men geen mijnwerker te worden, om landschappelijk schoon te kunnen bewonderen. De tegenstelling is veelal groot met een andere soort van mijnen, waar metaal uit den bodem wordt gehaald aan de oppervlakte van de bergen, dikwijls te midden van bosschen, waar in diepe uithollingen als grotten de arbeiders vrij ademhalen en op hun gemak werken, Bladzijde 318om des avonds in het licht van den ruimen horizon huiswaarts te gaan tot hun tweede leven, dat van kleine landbouwers en hun bescheiden woning, die zij alleen met hun gezin bewonen.

Boeren bij de herberg te Boroesjtitsa.

Boeren bij de herberg te Boroesjtitsa.

Maar de steenkolenmijnen in den Balkan hebben alle bekoorlijkheid, die anders eigen is aan metaalmijnen, en onze dagelijksche ritten te paard om ze achtereenvolgens te bezoeken, waren een prettige uitspanning. Elken morgen trokken wij zoo door de prachtige beukenbosschen, langs lichtende voetpaden, langs groene kloven, waarin het water ruischte, naar de verschillende mijnen en naar de hoogten, van waar men het dal overziet. Dan daalden wij daar dikwijls in af en bestegen, over de rivier gaande, den tegenoverliggenden kant. Overal vond men in die bosschen, die men zich als onbegaanbaar en woest zou voorstellen, de heerlijkste wegen, waar men zich in een park zou wanen, en als het ons lustte, ze voor eenige oogenblikken te verlaten, konden we nog altijd te paard door het bosch rijden, zonder voor een van die onaangename verrassingen bang te moeten zijn, die u op eens brengen bij een diepen afgrond, zooals er spoedig een den stoutmoedige zou tegenhouden, in wiens brein het zou opkomen, een dergelijke poging in de Pyreneeën te wagen.

Ik durf niet hopen, dat het mij gelukken zal, door woord of beeld een denkbeeld te geven van de bekoorlijkheid van dit land. Wie heeft wel niet eens gezien, en wie kan zich niet voorstellen een bosch van mooie beuken op een zachte berghelling, met frissche stroompjes in de dalen en kloven? Maar de schoonheid aan de Balkanbergen eigen op hun noordelijke helling en op hun toppen, is de verrassende uitgebreidheid van dit woud, waar men geheele dagen lang op goed geluk door heen kan rijden, in het door ’t gebladerte gefiltreerde licht van een warme oostersche zon, die aan de schaduwen nog haar glans verleent en u toch niet hindert met haar gloed.

Aan den voet der bergen, zooals te Radevtsi, heeft men overal kleine dalen vol planten, die toch niet somber zijn, met heldere beekjes, voortstroomend onder de boomen, te midden van weiden, over beddingen van witte steenen, kabbelende beekjes, molens met watervalletjes en allerliefste dorpen. Hooger, op de eerste terrassen, volgen boomgaarden met appel- en pruimenboomen, de korenvelden op de afgeronde heuvelhellingen, en dan beginnen spoedig de beuken- en eikenwouden, die alle hoogere deelen van het bergland bedekken.

Het zijn dichte bosschen met hier en daar enkele reuzenboomen, een park, waar ons de weg gewezen wordt door een boer met bruine jas en broek en bruine muts, die voor de leus een bijl over den schouder draagt, alsof wij hier op deze gemakkelijke bergen ooit ons een weg zouden hebben te banen.

Het dorp Radevtsi, waar wij bij onze tochten steeds op terugkomen, is een der mooist gelegene en schilderachtigste onder de vele, die in de dalen en op de hellingen van den Noord-Balkan liggen. De leemen huizen zijn met een witte kalklaag bestreken, en onder het overhangend dak, dat op palen rust, is een soort van veranda of terras, op die palen gedragen. Rondom het huis staan de hooioppers en graanhoopen, die gele vlekken vormen in het landschap. Hier en daar zijn ze reeds aan de herfstbezigheid, om het met behulp van paarden en ossen te dorschen. Bij de boerenhuizen staan verder de bakkersoven, de groote kuip voor het koken der pruimen, en de hoopen dorre bladeren en takken, die ’s winters tot ligstroo moeten dienen voor het vee.

Denk u nu boomgaarden op den heuvel, waar de huizen tegenaan zijn gebouwd, let op de heldere kleuren der tomaten op de velden en der ritsen uien, die aan de balken der afdakjes hangen, en gij zult begrijpen, dat een bulgaarsch dorp, waar de vrouwen ten overvloede bonte hoofddoekjes en boezelaars dragen, veel kleurige tooneelen oplevert.

Als bij die genoegelijke tochten door de eindelooze bosschen het uur voor den maaltijd was gekomen, hielden wij stil aan den oever eener beek, maakten een vuur aan van takken en braadden een stukje vleesch of een mager kipje, waaraan de buitenlucht en de vermoeidheid den fijnsten geur verleenden.

Dan gaat het weer verder op den ontdekkingstocht door de groote bosschen, waar wij aan den rand de zon gloeiend zien ondergaan en een langen blik kunnen slaan op de zacht golvende vlakten, die zich tot heel in de verte, tot over de Donau uitstrekken.

Enkele dorpen en schilderachtige hoekjes hebben op die tochten, voortgezet tot op een afstand van vijftien kilometer van Radevtsi, een eigenaardige herinnering bij mij achtergelaten. Zoo bijvoorbeeld dat kleine gehucht Boroesjtitsa, dat binnen korten tijd de eer zal genieten, eindpunt te worden van een spoorweg, waaraan de naam van Transbalkanspoorweg zal toekomen.

Het eerste beeld, dat er mij van is bijgebleven, is dat van het overdekte terras, waar wij des middags zaten in een soort van herberg en waar wij het uitzicht hadden op een prachtig ravijn vol zware boomen. Achter ons waren twee deuren in den witten muur, toegang gevend tot twee donkere ruimten. Daar zaten bulgaarsche boeren op lage taboeretjes te eten en te praten. Op hun hoofd droegen zij de bruine wollen muts in den vorm van een korten cylinder, waaraan men dadelijk den Bulgaar herkent, ook hun buis is bruin, en laat, als het openvalt, het witte hemd zien, de roode ceintuur en de bruine met zwart gesoutacheerde broek. Wij zaten evenals zij om een zeer laag tafeltje, etend uit de met den naam der herberg gemerkte schotels, die de herbergierster gewoonlijk als bruidsgeschenk van haar ouders ontvangt, en deden ons te goed aan het gewone gebraad van rundvleesch, de pasterma.

In de andere kamer, waarin alleen door een zeer klein venster wat licht viel, lagen twee kleine kinderen te slapen en tusschen hen en ons liep de vrouw heen en weer, gekleed in het costuum der streek. Ze droeg het haar in twee lange loshangende vlechten, met een doekje eroverheen geslagen; een donker kleedje met korte mouwen was aan het corsage een weinig uitgesneden en liet het witte hemd zien, terwijl de gekleurde boezelaar en de roode ceintuur beide met een paar groote metalen haken waren vastgehecht.

Op het soort van terrasje hingen overal aan den Bladzijde 319muur en aan balken zakken van geitevel, ritsen uien, groenten, linnengoed en andere nuttige zaken. Kippen vlogen heen en weer en verdwenen tusschen het donkere latwerk. Het linnen, wat grof van draad, met donkere rechtlijnige figuren, had de eigenaardige originaliteit van al die stoffen, die ontsnapt zijn aan de regelmaat van de machine, een bijzonder karakter, dat men in zooveel oostersche huizen terugvindt, waar de stoffen door de dochters van den huize zijn gesponnen en geweven en tot kleedingstukken vermaakt voor haar uitzet, om dan te worden gebleekt en gedroogd op de naburige weide naast de ellenlange nog onversneden stukken linnen.

Het andere kleurige beeld, dat in mijn herinnering is bewaard gebleven van het dorp Boroesjtitsa, is het dorschen van het koren. Het was toen in het midden van September, en de gansche gelende oogst werd onder de harde slagen veranderd in volle zakken tarwe en gerst.

Dat dorschen is altijd een schilderachtig moment in het leven op een boerenhoeve, zelfs in onze noordelijke landen, waar leelijke machines ruw dit werk verrichten onder wolken van stof. Maar in dat gouden stof heerscht algemeene vroolijkheid, want het omhult het resultaat van veel arbeids en is nu gereed, om in goed en klinkend geld te worden omgezet, wat op alle gezichten een vroolijken trek te voorschijn roept. In landen echter, waar wat meer beschaving nog niet is doorgedrongen, is dat barbaarsch vernielingswerk van het graan een nog veel aantrekkelijker schouwspel.

In Bulgarije gebruikt men den dorschvlegel, als men het stroo wil bewaren voor dakbedekking, maar meestal, wanneer men niet bang is, de halmen te breken, laat men er een houten slede over gaan, waaronder rijen van scherpe kiezelsteenen zijn bevestigd, echte steenen messen uit den steentijd. Wij zagen dat werk op alle hoeven aan den gang op den dag van ons verblijf te Boroesjtitsa in het licht van de mooiste herfstzon en in den glans van de heldere kleuren der kleederen van vrouwen en kinderen.

Tusschen de loodsen en schuren lag de buitendeel van hard gestampte aarde, omgeven door leemen wanden, waar de schaduw van allerlei vruchtboomen op viel. De bruine palen van het terrasje, waar wij hadden gezeten, waren eveneens in schaduw afgeteekend op den blinkend gladden grond en rechts zag men allerlei ouderwetsch houten gereedschap van zonderlinge vormen. Daar was het weefgetouw der vrouwen, de slede, waarmee het gezin in den winter zich bewoog over de besneeuwde berghellingen.

Op de heldere vlakte lagen de blinkende halmen uitgespreid, en vlug bewoog er zich het gevaarte overheen, dat met twee ossen was bespannen en door een vrouw met ernstig uiterlijk werd bestuurd. Zij voedde onderwijl haar baby, terwijl op den wagen een meisje zat, om er grootere zwaarte aan te geven. Zij geleek op de godin, die een romeinsche zegekar mende. Soms waren alle jeugdige leden der familie op het voertuig vereenigd en hadden de allergrootste pret. De vrouw en het meisje, met haar zilveren armbanden, haar muntenkettingen om den hals, haar gestreepte rokjes, witte mouwen en vaak met een groote bloem in het haar, maken met het gekleurde doekje op de hangende vlechten een bepaald schitterenden indruk. En altijd wisselen de schaduwen van den stoet over het glanzig gouden graantapijt. Als dan de ossen overal zijn geweest, zamelen vrouwen, kinderen, mannen zelfs, de korrels in en harken het koren te zamen.

Naast den dorschvloer hebben de hooge graanoppers, door de toevallige zonnestralen beschenen, de tinten van meer of minder oud stroo, de mooiste gamma van nuancen, die op de verlichte gedeelten van saffraan tot chroom overgaat, en dan van oker en gebrand sienna tot oranje, terwijl in de schaduw blauw, lila en bruin zijn te herkennen.

Toen wij eindelijk Radevtsi verlieten, om naar de streek ten zuiden van Boroesjtitsa te gaan, en door den Balkan onzen tocht naar Seltsi en Maglisch voort zetten in het dal der Toendsja, ging het weer door het bosch van lichtende beuken over de prachtige, slingerende voetpaden, die zachtjes stegen, tot wij ongemerkt op de zuidhelling van den Balkan waren gekomen.

Voor ons rezen de bergen nog vele honderden meters hoog boven onze hoofden; maar spoedig bemerkten we, dat de beekjes nu in tegenovergestelde richting vloeiden en zich in zuidelijke richting bewogen. Het stroompje, dat wij gingen volgen, liep nu eens rechts dan links door een meer of minder ingesloten dal en ging met ons mee tot Seltsi en Maglisch, om dan zich in de Toendsja te storten, die zelve een zijtak is van de Maritsa en dus naar de Aegeïsche zee vloeit.

Kort voor wij te Seltsi waren, houdt het bosch op, en het land verandert geheel van aanzien, doordat het kalktriasgesteente aan de oppervlakte komt en steile rotsen vormt. Aan den voet der steilten, waarlangs het pad zich in tallooze kronkels beweegt, lag het dorp Seltsi aan het riviertje met weer de zelfde lage en wijd uiteenstaande huisjes, gedekt met steenen of stroo, met groote dorschvloeren, waar haver wordt stuk geslagen, met boomgaarden om de woningen en fel gekleurde oppers, terwijl hier de donkere achtergrond der bergen alles nog veel mooier deed uitkomen.

Als in alle Balkandorpen waren de onderwerpen voor schetsen in den grootsten overvloed voorhanden. Daar was de rivier met haar houten brug, de wilgen aan den oever, de koeien, die wat voedsel zoeken in de steenachtige bedding, de dorschers met de op- en neergaande vlegels, het licht op het witte linnen en het spel der schaduwen, door de donkere terrasjes gespeeld op den witten grond, zonder dat ergens de leelijke rechte lijn zich voordoet, waartoe wij in de beschaafde wereld veroordeeld zijn.

Voorbij Seltsi naar den kant van Maglisch moet er afscheid worden genomen van het bosch; de natuur der rotsen is veranderd, en in plaats van zandsteen, geschikt voor den groei van lage planten en boomen, is gneiss gekomen, dat overal verbrokkeld is en los, verscheurd tot diepe kloven of tot zandige vlakten verpoeierd. Het karakter van het land is nu echt dat van de zuidhelling geworden, dat, waarschijnlijk onder den invloed van de Turken, die vroeger hun gezag veel krachtiger op de zuidhelling lieten gelden, bijna al haar bosschen Bladzijde 320heeft verloren. Wanneer men gewoon is geraakt aan het rijden tusschen de heerlijkste beukenwouden, bedroeft men zich nog meer dan anders over zulk kaal land, waartegen gelukkig de regeering maatregelen begint te nemen, door het aanleggen van bosschen, nu nog arme kleine boompjes, niet bestand tegen het knagen van de grazende geiten, en dus maar langzaam groeiend.

Tusschen Seltsi en Maglisch zou het stroompje, dat al te nauw door de rotsen wordt ingesloten, geen bruikbaren weg meer voor ons opleveren, dus begonnen wij tegen de begroeide hellingen op te klauteren, waar het vol lag met losse steenen, om iets verder weer in de bedding af te dalen. Daarbij wonnen wij vooreerst een prachtig gezicht op de kloven, als met zaagtanden in de rotsen geslagen, en waar aan den eenen kant alle afloopende terrassen in donkere schaduw liggen, terwijl zich de overkant in een zee van licht baadt. Daarna vertoont zich bij het overtrekken van een bergpas plotseling voor onze oogen een driehoek van schitterend licht, een vlakte, waar door het azuurblauw een zilveren lint zich slingert, en waar men op den achtergrond zich een rij donkere bergen ziet verheffen. Dit is de eerste verschijning op onzen weg van het dal der rozen, een weinig vermooid door den afstand. Het is het dal der Toendsja, door mijn bulgaarsche vrienden, zooals ik maar dadelijk zal zeggen, ofschoon ik hun enthousiasme niet deel, voorgesteld als een hemelsch land van Kanaän.

Het dorschen met ossen.

Het dorschen met ossen.

Om er te komen, moeten wij nog naar beneden. Wij beginnen daartoe, met de droge bedding van het riviertje een oogenblik te volgen onder het dicht gebladerte, als door een mooie laan van fijn zand, die geheel in de schaduw ligt, en waar overal fijn jong beukengroen uit opschiet, net als ook aan de oevers terzijde, terwijl boven ons hoofd de takken der forsche boomen aan weerszijden elkander ontmoetten bij den top der heerlijke boschgewelven.

Daarginds is een terras van stoppelland, zacht-gele overgang tusschen den Balkan en de vlakte, en even later brengt een laatste daling door velden van rozen, die in dit seizoen haar bloementooi hebben verloren, ons naar het Maglischdal.

Dit dal, dat in heel Bulgarije bekend is om zijn rozencultuur, heeft groote aantrekkelijkheid in den bloeitijd der rozen, want de cultuur is er zeer intensief; maar die heerlijke tijd duurt slechts veertien dagen in het jaar, wanneer de rozen bloeien. Daar ik er de eerste maal in September was, en de rozenstruiken er toen als magere heesters uitzagen, ben ik er nog eens weer heengegaan in Mei, enkele dagen te vroeg, om de knoppen ontloken te zien, zoodat ik maar van hooren zeggen mee kan praten over den luisterrijken bloei. Deze omvat echter slechts de smalle zone tusschen de bosschen op de zuidhelling en de vlakte.

De rest van het dal is een groote wijde ruimte van bouwland, nu in den herfst kaal, nu de oogst is binnengehaald, maar in de lente groen en getuigend van welvaart en vruchtbaarheid. Aan den eenen kant verrijzen de kale bergen betrekkelijk steil omhoog, alsof het Apennijnen waren, zooals die zich voordoen ten zuiden van Rome in de Lepini-bergen, aan den anderen kant geeft een lijn van lage, afgeronde heuvels den Sredna Gora aan. Bladzijde 321

Kudden zwarte buffels in het Toendsjadal.

Kudden zwarte buffels in het Toendsjadal.

II.

Maglisch-Haïn Boise en de herinneringen aan den veldtocht van 1878.—Haïnkioe en het huis van den pope.—De bulgaarsche honden.—Tvarditsa.—Het groote wild.—De komst der Turken te Klena.—De Tsjoemernatop.—Werking van den nevel.—De Karakatsjani’s.—De overtocht over de doorwaadbare plaats.—Het turksche dorp Sara Yar.—De boeren van Klena en het vrouwentype aldaar.—Ondergaande zon te Slivno.—De plaats der warme bronnen.—Nova Zagora.—Het mooie bloeiende land aan de Toendsja.—De kloven van Kasan en Kotel.—De vauclusische bronnen te Kotel.

Het stadje Maglisch, een der hoofdcentra van de rozenindustrie, ziet er zoo modern uit, dat men niet laten kan, heimwee te hebben naar de in het groen verborgen Balkandorpen. Toch leveren een riviertje, aan welker oever eenige houten huisjes zijn gelegen, een minaret tusschen de boomen, het gebergte, dat op den achtergrond verrijst met zijn kale toppen, en de wijde vlakte ervoor stof genoeg voor liefelijke kijkjes. Gewoonlijk zijn de huizen ook hier naar landsgebruik laag met vooruitspringend dak en een terrasje of balkon, waar allerlei huishoudelijk goed wordt opgehangen, terwijl op het vrij platte dak afgeronde dakpannen liggen. Aan de balken hangen, behalve de gewone zaken, hier ook tabaksbladen, die niet te zien waren op de noordhelling van den Balkan.

Nadat wij een nacht te Maglisch hadden doorgebracht, zetten wij onzen weg, altijd op de zuidhelling, naar Haïnkioe voort. De aanblik blijft zoowat dezelfde, die van een groot vruchtbaar terrein, met een overvloed van korenvelden, groote uitgestrektheden, met maïs bebouwd, met wijngaarden, boomgaarden, tabaks- en rozenvelden. Die laatste kwamen vooral voor op de berghellingen, die wij op korten afstand passeerden. De hellingen zagen er kaal uit; de vlakte met veel stroohutten, lag doodsch en somber onder een grijzen hemel, die als een oven van hitte dampte.

De eenige opvallende verschijnselen in het landschap bij Haïnkioe waren, behalve de zwarte vlekken der kudden, die cirkelvormige heuvels of tumuli, die men op zooveel plaatsen in Bulgarije ziet. Alleen de rand der vlakte aan den voet van den Balkan, vooral als men dorpen als Lachanli nadert, heeft een bloeiender karakter. Daar aanschouwt men eerst wijngaarden, daarna rozenvelden, waarin men nu en dan tusschen rijen magere boompjes een span witte, door een kind geleide ossen ziet, of wel tabaksvelden, waarvan de wijd uiteenstaande planten in September vol bloemen zitten, en waar dan de vrouwen met groote zorg de bladeren van plukken, of boomgaarden van pruimen en perziken en groote notenboomen tusschen de wijngaarden.

Verwijdert men zich verder van de dorpen of van den Balkanrand, dan houden de boomgaarden op, en men ziet weer niets dan stroohutten, zoo ver het oog reikt, slechts nu en dan afgebroken door enkele eikenbosschen, als dat van Toelova, waar in 1877 beroemde gevechten plaats hadden. Geen hagen breken de eentonigheid der velden, alleen gescheiden door smalle paden. Elke twee of drie kilometer ziet men hier een grooten put met een langen hefboom, waarvan de lengte in overeenstemming is met de diepte van den put, die wel eens tot tien meter gaat. De gneissbergen aan onze linkerhand zijn altoos even verbrokkeld; enkele rivieren, die meest alle volkomen droog zijn, strekken haar ledige steenachtige beddingen soms verscheiden kilometers ver uit.

Daar hebben wij bij toeval eens een rivier, die stroomt, en dicht erbij liggen een veertigtal stukken linnen op de steenen te drogen, nadat ze juist door Bladzijde 322vrouwen gewasschen zijn. Iets verder is het, of een bosch is gaan wandelen, als in Macbeth, een troep magere ezeltjes zijn beladen met hoopen takkebossen, waaronder ze bijna geheel verdwijnen. Die takken laat men bij de huizen drogen, om van de dorre bladeren strooisel voor het vee te hebben in den winter.

Vóór Haïnkioe komt langs een riviertje de weg van Haïn Boise uit het bergland, die een belangrijke rol gespeeld heeft in den oorlog van 1877, en waarlangs men voornemens was geweest den spoorweg te laten loopen, vóór men westelijker het tracé van Boroesjtitsa nam. Al die herinneringen zijn in de streek nog zeer levendig, en op de plaatsen zelf werden mij episoden uit den vermaarden veldtocht verteld.

Den 7den Juli had generaal Goerko Tirnovo bezet, dat toen onbeschermd was gelaten door Saïd Pacha. Hij verliet de stad weer den 10den, om in een stoutmoedigen tocht den Balkan over te trekken. De Turken bewaakten de beide overgangen, die als het ware klassiek waren, die van de Sjipka in het westen en van Tsjoemerna in het oosten; maar zij hadden in ’t geheel niet gedacht aan al die passen ertusschen in de buurt van Radevtsi, als die van Seltsi, Boroesjtitsa en Haïn Boise, die wel voor ruiters alleen, maar niet voor een geheel leger bruikbaar waren. Een daarvan echter, die welke rechtstreeks van Tirnovo naar Haïnkioe over Voinega en Haïn Boise voert, passeert de waterscheiding zeer noordelijk, op minder dan 700 meter hoogte, om dan geleidelijk en gemakkelijk af te dalen naar den oever der rivier.

Dien weg volgde Goerko; den 12den was hij op de pashoogte en den 14den te Haïnkioe, waar hij bij verrassing een turksch bataljon overviel, dat juist bezig was, zijn soep te koken. Zoo was hij in het Toendsjadal gekomen en terstond daarop wendde hij zich naar het westen langs den weg van Maglisch, dien wij juist hebben afgelegd, en maakte zich den 17den van Kazanlik meester, dus van het zuidelijkste punt van den Sjipkapas, die van de andere zijde aangevallen werd door generaal Radetzky, van Grabovo komend. In die omstandigheden moest de Sjipka het opgeven; den 18den veroverden de Russen den weg met geweld van wapenen en waren aldus meester van de route van Konstantinopel.

Terwijl men mij dit verhaal deed, trokken wij steeds voort door groote gemeenteweiden met kort gras, waar paarden liepen te grazen, en tegen één uur reden wij Haïnkioe binnen, een klein boerendorp, in de vlakte gelegen aan beide zijden van een beekje tusschen boomgaarden, als een oase te midden der woestijn, een plaatsje met de gewone lage huizen en de producten voor de woningen opgehangen.

Wij logeerden te Haïnkioe in het huis van den pope, ook een boerenhoeve met enkele bijgebouwen, in een waarvan onze kamer was, zoo laag, dat ik met mijn hoofd bijna den zolder raakte. Het groote venster werd van binnen met luiken gesloten, en aan de muren hingen veel ikons, een portret van den exarch van Konstantinopel en meer dergelijke afbeeldingen. Er lag een tapijt met kussens eromheen langs de wanden, waar wij onze zit- of liever ligplaatsen moesten vinden, en een witte kachel stond in den hoek. De zoon van den pope, die in München heeft gestudeerd, is tegenwoordig professor in de scheikunde, een zeer moderne mengeling dus van chemie en orthodoxie.

’s Avonds kwam de pope ons zien eten, zonder aan onzen maaltijd deel te nemen, omdat het Woensdag was, een vastendag. Wij zaten bij het trillende licht van een paar kaarsen buiten op het terras, waar nu en dan een groote nachtvlinder, door het schijnsel aangetrokken, verdwaald raakte en om ons hoofd gonsde.

Den eersten dag te Haïnkioe gebruikten wij voor een bergtocht naar Boekovaïa Foïana op een der Balkantoppen, waarbij wij den pas van Haïn Boise links lieten liggen. Na het magere struikgewas van de zuidhelling betraden wij spoedig het groote beukenbosch, waar het volstrekt geen zeldzaamheid is stammen aan te treffen van 80 centimeter, tot een meter in diameter. Onder die prachtige boomen vormden beekjes, die tusschen het groen van steen tot steen al dansend zich voortbewogen, kleine meertjes of vroolijke watervalletjes.

Daar het zoo prettig is, nieuwe herinneringen door vergelijking bij oude te doen aansluiten, moest ik hier telkens denken aan het landschap der Vogezen.

Den volgenden morgen verlieten wij Haïnkioe, om naar Tvarditsa te gaan, van waar wij naar Tsjoemerna omhoog moesten. Eerst hadden we twee uren eentonig vlak land door het dal der Toendsja, altijd tusschen dezelfde kale hellingen met verbrokkeld gneiss en met dezelfde hutjes en boomgaarden, als in de dorpen aan de zuidhelling van den Balkan. Elke twee- of driehonderd meter ontmoetten wij groote noteboomen, en kleine heuveltjes of tumuli waren talrijk. In de verte wierpen kudden schapen kleine, zwarte vlekken op de gele, stoffige vlakte, of langzaam zag men de forsche spannen ossen naderen.

Toen wij Tvarditsa naderden, werden de rozenvelden talrijker. Die plaats ligt aan den uitgang van een zeer druk beganen pas, waar de weg zoo goed is, dat men er bijna met rijtuigen over kan gaan, en die over den Balkan leidt langs Tsjoemerna van Elena naar Eski Zagora. Het is tusschen den Sjipkapas in het westen en den Kasanpas in het oosten de beste weg, om den berg over te gaan, en het is, zooals ik reeds zooeven zei, een der wegen, die een rol hebben gespeeld in den veldtocht van 1877 en 1878.

Tvarditsa, waar ik met acht maanden tusschenruimte weer ben teruggekomen, kwam mij de tweede maal veel schilderachtiger voor in lentedos dan de andere maal in den herfst. Het dorp op zich zelf beteekent niet veel met de lage huizen, die als in den grond schijnen weg te kruipen, maar wat in Tvarditsa aardig is, is de echte bergstroom, neerkomend van de gele hellingen, den voet der reuzenboomen besproeiend en dan wegschietend onder de houten brug, waarover de spannen witte ossen zich voortbewegen, geleid door vrouwen in nationaal costuum, en niet het minst als achtergrond van het landschap de Balkan met de ruwe toppen, waarlangs zich naar den ingang van een pas de smalle witte paden kronkelen, die later tot groote berijdbare wegen zullen worden. Bladzijde 323

Voor onze paarden was het nu al een zeer goed pad, dat wij in opgewekte stemming volgden. Zoolang men echter op de zuidhelling is, blijft het land dor en kaal, ondanks den mooien zonneschijn en de heldere kleur van het gras; en de schrale plantengroei kon niet hooger komen dan de afknabbelende geiten het lieten worden. Wij stegen nu naar een echten Balkantop, een top van 1540 meter, wat nog niet afschrikkend hoog is, maar de Tsjoemerna en de met bosschen bedekte hoogten, die men thans op grooter afstand ziet dan te Radevtsi, nemen meer het aanzien van bergen aan.

In die bosschen, die al talrijker worden, naarmate men de noordhelling nadert, is overvloed van wild. Daar zijn herten, wilde zwijnen en vossen, en den nacht, voor wij er waren, had men bij een hut de sporen van een beer gezien. De gendarme, die ons vergezelde, was den vorigen winter door een wolf aangevallen, dien hij eerst voor een hond had gehouden, en daar hij den haan van zijn revolver niet kon overhalen, was hij in een boom gevlucht, waar de wolf toch nog gelegenheid had gevonden hem in den voet te bijten. Terwijl de man ons dit verhaal deed, vloog een arend in wijde kringen boven ons hoofd.

Daar is de pas van Tsjoemerna, die in tegenstelling met wat we bij de andere passen, als die in de buurt van Radevtsi, Seltsi etc. hebben gezien, werkelijk den indruk van een bergpas maakt, waar men zich op de hoogte tusschen twee berghellingen op den kam gevoelt. Er is ook een herberg boven op den pas, juist als bij de Alpenpassen, en het is er, evenals daar, steeds druk van allerlei voertuigen.

Toen we weer van daar gingen, des middags om twee uur, was de lucht, die tot nu toe volkomen helder was geweest, eensklaps bedekt geworden; wij betraden het groote beukenbosch, en de zon ging er zeker ook schuil, want wij zagen haar niet meer. Weldra waren we door wolken omringd, en de Balkanbergen, die ik eerst minachtend slechts provinciale bergen noemde, willen ons eens laten zien, dat zij regen en nevel, koude en wind kunnen opleveren, zoo goed als de hoogste Alpentoppen.

De toestand scheen werkelijk zorgwekkend te zullen worden, want wij waren midden in het bosch zonder eenig pad en bij toenemende duisternis in onbekende richting gaande.

Eindelijk treden wij uit het donkere bosch en komen weer in de weide, waar het lichter is, en waar onze acht paarden achter elkaar in een dichten mist voortstappen. Er wordt mij verteld, dat men van hier bij mooi weer een prachtig uitzicht heeft; het heeft wel iets van de schoone zonsondergangen, die iemand altijd worden beloofd op de zwitsersche Alpentoppen, en ik geloof mijn zegsman onvoorwaardelijk, behalve dat ik morgen eens controleeren zal, wat hij mij heeft gezegd.

Voor het oogenblik ben ik alleen bezorgd over het bosch, dat daar weer vóór ons ligt, en in welks duister wij weldra zullen verdwijnen. Gelukkig is het nog niet zoo heel erg als wij verdwalen, want er zijn geen steilten hier, en acht menschen met acht paarden vinden altijd wel gelegenheid om terecht te komen. In het allerergste geval zouden we een nacht buiten om een vuur moeten slijten. Dienzelfden morgen nog hadden wij, als volkomen overbodig, een heel tentenmateriaal teruggezonden, dat we in het begin hadden meegenomen, in de veronderstelling van meer dergelijke avonturen.

Maar het zou niettemin veel aardiger zijn, weer op den goeden weg te komen, en te logeeren in een gesloten en verwarmd huis, waar men op onze komst is voorbereid en bedden voor ons in gereedheid heeft gebracht. Juist op het oogenblik toen die hoop scheen te zullen vervliegen, hoorden wij hondengeblaf, en in den nevel zagen wij mannen naderen in de fustanella, ’t korte rokje van de Grieken. Het waren herders, die Grieksch spraken, en die hier Karakatsjani’s worden genoemd. Dat herderskamp was mij al aangeduid als de welkome vuurtoren, die de haven aanwijst. Inderdaad was het huis van den boschwachter vlak bij met zijn kachel, zijn bedden, zijn keuken, en wij vinden er een aangename schuilplaats, juist op het oogenblik dat buiten de regen in stroomen begint te vallen. Den gansenen nacht bleef het regenen.

De steenkolenlagen van Radevtsi sluiten bij die van Tsjoemerna aan, en daaraan gingen wij nu midden in het bosch een bezoek brengen. Vervolgens daalden we den volgenden dag af naar Bela en Slivno. Naarmate wij lager kwamen, voelden we de warmte sterk toenemen, de wolken verdwenen en zooals veelal in het bergland, vonden we buiten de nevelachtige en koude zone den glansrijksten zonneschijn.

Onderweg stieten we op een interessant kamp van Karakatsjani’s, die daar al ruim twee jaren gevestigd waren, om met hun paarden aan den kost te komen, door het naar beneden brengen van de steenkool naar de vlakte. Op een weide aan de grens van het beukenbosch en boven aan een steile helling waren eenige ronde hutten te zien, geheel met bladeren gedekt, en met een lagen ingang als bij hutten van Laplanders. Ik reed te paard omhoog te midden van een verwoed hondengeblaf en zag daarop een troep vrouwen voor den dag komen, door nieuwsgierigheid gedreven. Ze droegen bruine lijfjes en rokken en hemden, die niet zoo hagelwit waren als die der bulgaarsche vrouwen, maar die daarentegen geborduurd waren met rood en blauw borduursel, zooals men in Griekenland en Roemenië ziet, met groote, eveneens bewerkte mouwen, die zeer wijd van onderen waren.

Bij den spoedig daarop volgenden overtocht over de rivier kruisten wij een troep turksche ruiters en kregen daarbij weer een oosterschen indruk door de ontroering der fijne paarden met hoog opgeheven kop de schitterende tuigen, met blauwe koralen versierd, de gekleurde zadels, de rijke gordels, waarvan het rood zich spiegelt in het water, en het woeste stappen en plassen der paarden door de schuimende rivier.

Inderdaad kwamen wij dan ook kort daarna in een klein turksch dorpje, Sara Yar, een der zeer weinige plaatsen, waar de Turken zich in deze streek gehandhaafd hebben. Interessante en bekende oostersche tooneelen doen zich dus een oogenblik voor, en vervangen de bulgaarsche kleederdrachten, die Bladzijde 324wel wat al te sober zijn met hun bruine, zwarte en witte tinten, om aan het groen van het landschap veel reliëf te geven.

Ze zijn heel vriendelijk, deze Turken, en daar de paarden wat moeten uitblazen, maak ik een schetsje van de getulbande heeren, zooals zij daar zitten voor een café, in een groen priëeltje. Een van hen, een forsche, groote, glimlachende man met kleine donkere oogen onder een vooruitspringend voorhoofd, en een grooten witten tulband, met een violette veêr, komt, zonder om de voorschriften van Mohammed zich te bekommeren, vragen, of we zijn portret willen maken. Hij is schoolmeester en tegelijk priester in het dorp. Eerst teekende ik hem met de groep mee, maar hij vindt er zich te klein op, en toen liet ik hem alleen voor mij poseeren met de hand aan zijn stok. Hij was er verrukt van.

Rozenvelden bij Tsvarditsa.

Rozenvelden bij Tsvarditsa.

Toen wij weer vertrokken waren, hervatten al die brave menschen hun werk van den geheelen dag, het rooken of alleen maar zitten soezen in de schaduw van het groen priëel en het luisteren naar vertellingen onder een kinderlijk gelach. Terwijl de Bulgaar van den morgen tot den avond werkt, zonder café of herberg op te zoeken, nemen zij het leven gemakkelijk op naar oosterschen trant, en alleen als het geld schaarsch wordt, gaan ze weer een paar hout- of steenkoolladingen wegbrengen, om daarna, voldaan dat ze eenige stuivers in den zak hebben, opnieuw met ambitie te gaan rusten. Zoo is langzamerhand alle grond hun ontgaan en in handen van de Christenen gekomen, wat niemand behoeft te verbazen.

Tusschen Sara Yar en Bela gingen wij door een heuvelachtig land, vol groene boschjes, waar van tijd tot tijd een overtocht over een rivier een schilderachtige afwisseling opleverde en den tocht van onze karavaan vertraagde.

Bela, waar we des avonds aankwamen, is een aardig landelijk dorp in den trant van Radevtsi, ofschoon op de zuidhelling, met een stroompje tusschen hooge oevers, begroeid met wilgen. Over het water ligt hier en daar een brugje, bestaande uit een enkelen balk met leuning, en boven het dorp verrijzen tertiaire bergen, waar de roode leembanden in horizontale lagen afwisselen met witte zandsteenvormingen. Ossen, die door het water gaan, en ganzen, vliegend over hen heen, ziedaar weer een schilderijtje.

Er zijn er vele in dit dorp, waar mijn reisgezelschap weinig interessants vindt. De vrouwentypen zouden, als ik ze kon snappen, in mijn schetsjes passen, niet om haar schoonheid, groote Goden! ofschoon een gevoel van ongemotiveerde beschroomdheid ze bij mijn nadering doet wegvluchten, maar om haar leelijkheid juist, die werkelijk heel origineel is.

Het schijnt dat hier, net als te Slivno, een rest woont van den een of anderen aziatischen stam, die nog sterk mongoolsch is, misschien vermengd met negerbloed. Ze maken den indruk van Kalmukken met sterk vooruitspringende jukbeenderen, zeer prominente onderlip en een daarbij passend kapsel, met op het voorhoofd een rij van lange ongekamde haren, die in donker door den een of anderen regimentskapper schijnen te zijn geknipt, terwijl van achteren vier of vijf kleine vlechtjes hangen, ten halve bedekt door een doekje en versierd met een onzinnig Bladzijde 326groote bloem, bij voorbeeld een pioen of een groote tros seringen. De verloofden voegen daar nog een heelen toren bij van veêren en rozen en gekleurde linten met kettingen van op den rug afhangende munten en verder colliers van penningen, armbanden, ringen, een heelen galanteriewinkel, waardoor ze er echt als wilden uitzien. Maar ze zijn ook halfwild en in verrassende mate onbeschaafd.

Berenleiders te Kotel.

Berenleiders te Kotel.

In dit dorp doen de vrouwen als in vele andere in deze streek nog aan allerlei industrieën en op zeer primitieve manier, zoodat het blijkt dat men er nog niets moet hebben van onze moderne machines. Overal ziet men kleine ovens, waarin elk gezin zelf zijn brood bakt, terwijl men voor eigen houtskool zorgt als brandstof en zelf zijn linnen spint en weeft.

Van Bela reden wij naar Slivno met een omweg over de steenkolenontginningen van Katsjarka. Weer overal begroeide heuvels. Wij daalden langs een klein dal, dat te Slivno uitkwam, nu eens de bedding der rivier volgend, dan de hellingen beklimmend, om een bocht af te snijden. Men komt nog al wat menschen tegen, te voet en te paard, maar in het geheel geen huizen, tot bij Slivno, waar op groote onderlinge afstanden molens zich vertoonen, daarna ook fabrieken en grootere gebouwen.

Het landschap krijgt werkelijk een grootsch karakter; de droge bedding der rivier wordt breeder, heeft kale rotswanden en vertoont een echt berglandaanzien.

Onze karavaan ziet er in dat breede dal vol steenen tusschen de kleine witte wateradertjes en de hooge hellingen, waar geen of weinig plantengroei is, min of meer algerijnsch uit.

Slivno, waarvan de naam beteekent “samenvloeiing”, omdat het aan het punt van samenkomst van drie dalen ligt, is een industriestadje van 24000 zielen, het vijfde van Bulgarije. Er zijn veel lakenfabrieken, een tiental wel in het dal, waardoor wij rijden, en overal zagen wij vrouwen bezig met het uitspreiden, drogen, omkeeren of oprapen van hoopen witte of bruine wol, die op de steenen in de rivier hadden gelegen.

Daar is dan eindelijk het stadje, een indruk van rood tegen een achtergrond van donkere heuvels, en dichterbij gekomen, zien we leelijke, onsmakelijke voorstadjes met lage huizen, een onthoofde minaret, een paar openbare gebouwen in tuinen en, onder veel lage woningen, enkele van wat beter voorkomen.

Twee zijden van Slivno zijn wel aardig, de bovenstad met de Zigeunerwijk en de blauwe rotsen, en dan de benedenstad aan het stroompje, dat zich in de Toendsja stort. Ik ga eerst omhoog, zooals een conscientieus reiziger altijd moet doen, om een overzicht van het geheel van een stad te krijgen.

Aan den noordkant leunt de stad tegen rotsachtige kalkgebergten met een voor Bulgarije ongewoon voorkomen, dat aan Dolomietgebergten doet denken. Ze worden prachtig door de ondergaande zon verlicht, en in de diepten liggen zware donkere schaduwen van blauwe tint, die den naam van Blauwe Bergen verklaren. Aan het andere einde van de stad, meer naar beneden, ziet men in de verte een groote rivier over een breede steenachtige bedding zich spoeden naar een reeks van donkere heuvels aan den overkant van een reuzenvlakte, alsof ze daar de zee vermoedde.

Terwijl ik dit mooie schouwspel voor oogen had onder een dreigenden onweêrshemel met heldergele strepen tusschen de zwarte wolken, werden mijn oogen getrokken naar een druk bewegende menigte in een weide op de berghelling boven de stad. Daar begaf ik mij onmiddellijk heen, om het tooneel van dichtbij te zien. Het was daar een leelijke, armoedige wijk, die de stad ontsierde, en zelfs voor een vreemdeling kan men het geen schilderachtige plaats noemen, maar ze is wel amusant door de verschillende typen en kleederdrachten.

Daar houden zich de Zigeuners op, met zwarte haren en een tint, zoo donker, dat de menschen wel negers lijken, vooral ook door de ver vooruitspringende onderlip en den platten neus. De mannen droegen turksche kleeding, en de vrouwen hadden buitensporig groote bouquetten in het haar van kunstbloemen of natuurlijke bloemen, met veêren en andere sieraden, zooals ik al noemde bij de vrouwen van Bela. De dichte menigte menschen was druk in de weer, schreeuwde, gesticuleerde en scheen de brandende zon in het geheel niet te voelen, want telkens gingen er paren dansen, in een ronden kring, of in lange rijen.

Langs de weide aan den kant stonden lage hutjes van leem, geel en vuil en vensterloos, terwijl de stad op den achtergrond te zien was met pannen daken op de in het groen verscholen huizen. Toen ik er was binnengegaan, vond ik er niet veel bekoorlijks, maar een rij van turksche winkels zorgde toch nog voor de noodige kleur.

Een eind ten zuiden van de stad ligt een warme bron, waar een badplaats bij is ingericht met al wat daarbij behoort, zoodat het niet enkel een gewoon turksch bad is. Van daar uit ben ik op mijn eerste reis naar het station Karamenli gegaan, aan de lijn van Yamboli naar Nova Zagora, om naar Sofia terug te keeren. Maar enkele maanden later arriveerde ik weer te Nova Zagora, om over den Sredna Gora naar Tvarditsa te gaan, dan naar Slivno en verder den Balkan over te trekken langs Kotel naar Djoemaïa. Eenige schetsjes, ontleend aan dat tweede uitstapje, zullen de algemeene voorstelling van den Balkan voltooien, gezien dezen keer niet in den bescheiden tooi van September, maar in het groene kleed van Mei.

Nova Zagora, dat nog al pompeus op de kaarten staat, is slechts een stoffig dorp, groot en somber, waar onze eenige interessante bezigheid hierin bestond, dat wij niet zonder moeite er een rijtuig huurden voor ons uitstapje in den omtrek van de volgende dagen. Daar blijft men in dezelfde eentonige vlakte, die alle centrale laagten van Bulgarije inneemt, en zich voortzet tot de eerste heuvelrijen, hier voorgesteld door de voortzetting van den Sredna Gora.

Maar als men die hoogten over is, en naar de Toendsja afdaalt, is de verrassing groot en alleraardigst. In plaats van een steenachtige bedding, als zooveel rivieren in het Oosten hebben, of een dun waterloopje, vloeit hier een breede stroom van helder water, omzoomd door groote boomen, bezet met kleine eilandjes en met telkens molens aan zijn oevers. Hij beschrijft tal van bochten en gaat zigzagsgewijs Bladzijde 327gneissheuvels door, die heerlijk begroeid en door de zon verguld zijn.

Waar de weg en de rivier elkaar ontmoeten, is de badplaats, waar wij zullen logeeren, en die door enkele gebouwen wordt aangewezen. Daar rondomheen is een overvloed van groen; veel wilgen en populieren steken hun kruinen helder af tegen het goud van de ondergaande zon op den achtergrond van blauwe heuvels.

Men zou, en dat is geen gering compliment, zeggen, dat het een mooi riviertje van Frankrijk was, iets tusschen de Loir en de Sioule in Auvergne. Het moet voor de Bulgaren een waar genoegen zijn, uit hun warme vlakten van Yamboli, Zagora of Philippopoli zich hierheen te verplaatsen, naar dit coquette badplaatsje, om er de baden te gebruiken en van allerlei kwalen genezen te worden, door in de schaduw te wandelen langs de oevers van het rustige riviertje en des morgens te ontwaken door het gezang der vogels.

Toen wij zelf op die manier wakker werden, was het prachtig helder weêr; de velden waren groen, zoowel weide als bouwland, in deze mooie Meimaand, en overal was het land golvend en door boschjes afgebroken, die hoogerop tot groote eikenbosschen werden. Zoo daalden wij af in het dal der rozen, dat we in het najaar geheel kaal en ledig hadden gevonden, en dat nu herschapen was in een oneindige groene vlakte.

Ongelukkig waren de rozenstruiken van Tvarditsa, wier bloei ons was beloofd, dit jaar ten achteren, ofschoon het al de 17de Mei was, zoodat wij nog maar enkele knoppen geopend zagen. Van Tvarditsa bereikten wij bij Binhos het dal der Toendsja. Het land is niet bepaald heuvelachtig, maar is toch niet zoo eentonig als de vlakte. Het is daarbij van het helderst groen, waartegen de witte koeien in de groote weide sprekend uitkomen, evenals de zwarte buffels en de hier en daar verspreide paarden, die langs de rivier op de weide liepen te grazen.

Als men Slivno achter zich heeft gelaten, volgt de weg naar Kotel nog drie uren lang de vlakte, voor hij begint te stijgen. Altijd hetzelfde vruchtbare en eentonige dal, dat wij nu langzamerhand wel grondig kennen. Eindelijk wenden wij ons naar het Noorden en passeeren eerst een heuvel van een honderd meters, om daarna in het Mokrenidal te dalen. Daar houdt men gewoonlijk rust op het terrasje, waar men het uitzicht heeft op den tuin, en een twintigtal bulgaarsche boeren aan een tafel ziet zitten, met hun bruine mutsen en roode gordels tegenover elkaar gezeten, alsof ze zoo een koor uit een opera zullen gaan zingen.

Na Mokreni volgt de Balkan, die nog niet steil is en waarvan, ten minste tot Kotel, de hellingen ongeloofelijk zacht zijn. Het groote centrale woud van den Balkan bestaat ongelukkig hier niet, en wij moeten ons met het lage eikenhout te vreden stellen, dat door de administratie van het boschwezen angstvallig wordt bewaakt en dat mogelijk eens in den loop der tijden mooie bosschen zal opleveren. Op vijfhonderd meter kregen wij een plateau met prachtig uitzicht; groote blauwe vogels vlogen voor ons op, in de weiden graasden talrijke kudden buffels, waarvan de Turken de haarlok op het voorhoofd met henneh kleuren, juist zooals zij de haren en de nagels hunner vrouwen graag gekleurd zien. Heldere bronnetjes spelen in het groen en vluchten weg onder de wilgen. De roode vlek van een gordel of een fez zorgt voor een fanfare, die de aandacht trekt.

Hoe verder men naar het Noorden komt, des te dichter worden de bosschen en des te meer groote boomen ontmoeten wij erin. Voor Kotel doen zich echte kloven voor tusschen de beboschte hellingen, met witte en grijze kalkrotsen. Overal bloeien in het bosch de seringen, zoodat alle vrouwen, die we op den weg ontmoeten, die bloemen in het haar dragen.

Eindelijk volgt een breed dal, dat tusschen boschrijke heuvels langzaam naar het stadje Kotel opstijgt, zooals het daar op een helling voor ons ligt.

Kotel is een oud, in de historie bekend stadje van den Balkan, een vroeger belangrijk provinciaal hoofdplaatsje, maar nu vrij ongeschikt gelegen in den bergpas. Een tiental jaren geleden is het bijna geheel afgebrand, dat was in 1895; misschien had men goed gedaan, toen van de gelegenheid te profiteeren en de plaats bij den herbouw naar elders te transporteeren. Men maakte er echter een quaestie van patriottische gevoelens van, en een nationale inschrijving werd in geheel Bulgarije geopend met het gevolg, dat ter eere der nationale herinneringen, Kotel op dezelfde plek weer werd opgebouwd, maar als een steenen in plaats van een houten stad. De huizen staan nu alle netjes in de rij, zijn alle banaal en aan elkaar gelijk en geven aan het geheel een schijntje van een industriestad.

Gelukkig bestaan er nog enkele hoekjes van het oude Kotel in de benedenstad, waar aan de rivier veel molens liggen en waar men de fabrieken van bulgaarsche tapijten vindt met hun ouderwetsche weefgetouwen. Des morgens bezochten we die wijk, om daar in de buurt de groote watervallen te zien, die als hun broeders uit Dalmatië, Bosnië en den Karst uit de kalksteenrotsen te voorschijn komen en dan in bruisende vaart diepe kommen vullen en zoo krachtig stroomen, dat de molens er lustig van draaien.

Dit was een aardig uitstapje, vooral omdat de rivier, die door de vallen wordt gevoed, zoo liefelijk door de met boomen beplante weiden stroomt onder houten bruggetjes door en langs de molens, waar de vrouwen aan het keuvelen zijn onder het ontwarren van de wol of het spinnen van het garen.

De echte kam van den Balkan, rijst vlak achter Kotel omhoog en wordt gevormd door die kalkbergen, welker spleten zooveel water absorbeeren en voedsel geven aan rijkvloeiende bronnen. Dit deel van onzen weg was geheel kaal, als de passen op de groote hoogten van de Alpen, waar men boven de grens van den boomgroei is. Beneden in de weiden ontmoetten wij een kamp van Zigeuners, vertooners van apen en beren. De mannen lagen in het gras en amuseerden zich met het oefenen van hun beesten. Hun donkere gezichten, bruine haren met roode vlekken erin en de bonte doeken en lappen, die rondom hingen, leverden een vreemd en boeiend tooneel op. Bladzijde 328

De Kasanpas is ook kaal met zijn steile kalkrotsen boven mager bosch; maar dan gaat het vlug naar beneden naar Titsja, waarbij geologisch een groote verandering intrad, waardoor ieder moet worden getroffen, ook al kent men er noch de verklaring, noch de ware beteekenis van.

Het is de plotselinge vervanging van het tafelland door het bergland. Hier zijn het horizontale kalklagen, die in de plaats komen van de verbrokkelde bergen, die wij sinds Kotel steeds voor oogen hadden gehad. Bij een rivierovergang kon men die horizontale structuur precies volgen, door de watervallen, die zich van de terrassen stortten. Toen verscheen Titsja aan den oever der rivier met de lage huizen, alle van hout en de kleine moskee.

Even namen wij den tijd, om de paarden te laten uitblazen, en gingen toen weer verder door het kreupelbosch, waar gewapende mannen met het voorkomen van roovers hier en daar de wacht hielden met het oog op den toevloed van menschen, door de groote kermis van Djoemaïa aangetrokken, waar zich de berenleiders en de goochelaars zouden vertoonen. Door de vlakheid der terreinen scheen het altijd, of wij de treden van een trap op of afgingen, want het geheele land had het karakter van een tafelland aangenomen, zooals ook eigen is aan het groote voorbalkansche plateau tot de Donau toe.

Doorwaadbare plaats in de rivier bij Titsja.

Doorwaadbare plaats in de rivier bij Titsja.

Osman Bazar ligt op een hooge vlakte met zijn roodgedaakte huizen, die op zijn turksch zeer laag zijn, en met vier of vijf minarets. Wij hielden stil op een groot, leêg plein tegenover een vierkanten toren, waarop een klokkentoren van hout, en waarnaast rechts een rij van lage huizen is te zien, terwijl links een oud bouwvallig bouwwerk waarschijnschijnlijk een overblijfsel is van een turksch bad. Er ging een weg omhoog naast onze herberg naar een grooten put met langen hefboom, een bewijs, dat we uit het gebied der bronnen zijn gekomen in dat van den eigenlijken Balkan.

Op het plein speelden kinderen vroolijk allerlei spelletjes, turksche kinderen met roode fez, roode of witte tulbanden en roode, paarse of oranje kieltjes.

Na Osman Bazar begon terstond een bosch van groote eiken, het eerste echte woud in dit deel van het gebergte, en vervolgens doet zich het land voor als een groene, golvende vlakte, met hagen en boomen in het veld en veel stroomend water.

Eindelijk gaan wij door den Dewentpas, een bergplooi in het tafelland, die een eigenaardig bergland vormt, verbrokkelde rotsen en door erosie uitgespoelde terreinen, naast steile bergen en diepe kloven.

In die kloven werden de bosschen en het kreupelhout weer bewaakt door gewapende Turken of Bulgaren, die op roovers geleken. Bloeiende seringen gaven aan de boschjes een lila tint. Daar zijn we eindelijk weer in de vlakte, volgend op het bergland, zooals dat laatste op het plateau was gevolgd. Het is, of wij van een hoog terras naar beneden zijn gedaald, en met ons doen dat de ontelbare stroompjes en wateradertjes, die door de bergen zijn gefiltreerd.

Nog enkele kilometers, en de Balkan verwijdert zich al verder van ons; tegen het vallen van den avond komen wij het volkrijk stadje Djoemaïa binnen, en treffen er de schilderachtige tooneelen, eigen aan die groote turksche markten of kermissen, die gedurende enkele dagen uit verren omtrek de menschen doen toestroomen als naar een geïmproviseerden bazar.






End of the Project Gutenberg EBook of In het Balkanbergland van Bulgarije
by Louis de Launay

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK IN HET BALKANBERGLAND ***

***** This file should be named 14160-h.htm or 14160-h.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
        https://www.gutenberg.org/1/4/1/6/14160/

Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team

Updated editions will replace the previous one--the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties.  Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark.  Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission.  If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy.  You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research.  They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks.  Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.



*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
https://gutenberg.org/license).


Section 1.  General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A.  By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement.  If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B.  "Project Gutenberg" is a registered trademark.  It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement.  There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement.  See
paragraph 1.C below.  There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works.  See paragraph 1.E below.

1.C.  The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works.  Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States.  If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed.  Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work.  You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D.  The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work.  Copyright laws in most countries are in
a constant state of change.  If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work.  The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E.  Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1.  The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org

1.E.2.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges.  If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder.  Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4.  Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5.  Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6.  You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form.  However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form.  Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7.  Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8.  You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
     the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
     you already use to calculate your applicable taxes.  The fee is
     owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
     has agreed to donate royalties under this paragraph to the
     Project Gutenberg Literary Archive Foundation.  Royalty payments
     must be paid within 60 days following each date on which you
     prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
     returns.  Royalty payments should be clearly marked as such and
     sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
     address specified in Section 4, "Information about donations to
     the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."

- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
     you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
     does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
     License.  You must require such a user to return or
     destroy all copies of the works possessed in a physical medium
     and discontinue all use of and all access to other copies of
     Project Gutenberg-tm works.

- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
     money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
     electronic work is discovered and reported to you within 90 days
     of receipt of the work.

- You comply with all other terms of this agreement for free
     distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9.  If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark.  Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1.  Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection.  Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2.  LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees.  YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3.  YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3.  LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from.  If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation.  The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund.  If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund.  If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4.  Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5.  Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law.  The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6.  INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.


Section  2.  Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers.  It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come.  In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.


Section 3.  Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service.  The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541.  Its 501(c)(3) letter is posted at
https://pglaf.org/fundraising.  Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations.  Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
business@pglaf.org.  Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation's web site and official
page at https://pglaf.org

For additional contact information:
     Dr. Gregory B. Newby
     Chief Executive and Director
     gbnewby@pglaf.org


Section 4.  Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment.  Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States.  Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements.  We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance.  To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit https://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States.  U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses.  Donations are accepted in a number of other
ways including including checks, online payments and credit card
donations.  To donate, please visit: https://pglaf.org/donate


Section 5.  General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone.  For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.


Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included.  Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.


Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

     https://www.gutenberg.org

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.